Hoger beroep

2007

Dit is het hoger beroep dat ik indiende bij de Centrale Raad van Beroep (de landelijke rechtbank) tegen een uitspraak op verzet van de gewone Rechtbank.
De uitspraak op verzet was gedaan in een zogenaamde verzetprocedure, die ik had gestart nadat mijn tweede verzoek voor herziening door de Rechtbank was afgehandeld, zonder dat er een zitting was geweest.
Mijn tweede verzoek voor herziening was een verzoek voor de tweede keer, waarbij ik Rechtbank vroeg om een procedure over mijn WAO-uitkering overnieuw te doen, die ik in 1995 verloren had.

Zoals je aan de alinea hierboven merkt, is dit een hele juridische procedure. In dit geval is het ook een heel kort juridisch probleem. Mijn beroepschrift hieronder had daarom eigenlijk niet groter dan 1 of 2 kantjes mogen zijn, maar het werden er helaas toch 3.

thumbnail thumbnail thumbnail
Aan: Centrale Raad van Beroep
Utrecht

(aangetekend)

Datum : 23 januari 2007
Betreft : Beroepschrift
Bijlage : Uitspraak op verzet, d.d. 21 december 2006.

Edelachtbare vrouwe, heer,

Hierbij ga ik:

dhr. D.
telefoon: ###
Sofi-nummer: ###

in hoger beroep tegen:

de bijgevoegde uitspraak op verzet, d.d. 21 december 2006 van procedure 05 / 1407 WAO.

In het kort

1.
Naar mijn mening is mij een eerlijk proces onthouden, omdat in de uitspraak op verzet nieuwe en inhoudelijke argumenten worden aangevoerd, terwijl mijn verzoek voor herziening niet inhoudelijk is behandeld.

Voor het procesverloop verwijs ik naar de bijgevoegde uitspraak.

Over de vereenvoudigde behandeling (LJN: AZ5774)

2.
In de uitspraak van 24 maart 2006 (de vereenvoudigde behandeling) wordt bij punt 4 gesteld dat mijn herzieningsverzoek kennelijk ongegrond is omdat de procedures bij het Tuchtcollege hebben plaatsgevonden na de uitspraak van 2 maart 1995 (de uitspraak die ik wil laten herzien).
Dat lijkt mij onjuist, omdat dat tijdens die procedures feiten aan het licht kunnen komen, die wel voldoen aan de vereisten voor een herziening.

Over de uitspraak op verzet (LJN: AZ5777)

Hierna bespreek ik stapsgewijs punt 5 van de uitspraak van 21 december 2006 (de uitspraak op verzet).

3.
Allereerst schrijft de Rechtbank bij punt 5:

"De rechtbank heeft in haar uitspraak waarvan verzet met juistheid vastgesteld dat, gelet op de datum van de uitspraken van de Tuchtcolleges, deze uitspraken op zich geen nieuw feit opleveren."
In de uitspraak van 24 maart 2006 (de vereenvoudigde behandeling) wordt bij punt 4 echter niet overwogen dat de uitspraken op zich van latere datum zijn, maar dat de procedures bij de Tuchtcolleges van latere datum zijn. De term "op zich" staat ook in het geheel niet in de uitspraak van 24 maart 2006.
Naar mijn mening wordt hierdoor de uitspraak van 24 maart 2006 verdraaid. Er bestaat volgens mij een duidelijk verschil tussen deze uitspraak van 24 maart 2006 en de uitspraak die ik in mijn pleitnotities aanhaalde (uitspraak Centrale Raad van Beroep van 9 december 2004, 03/3066 AW, LJN: AR7772). Door de verdraaiing wordt naar mijn mening dat verschil ten onrechte kleiner gemaakt.

4.
Vervolgens staat bij punt 5:

"Zoals D. terecht aanvoert hebben de procedures bij het Tuchtcollege weliswaar betrekking op feiten of omstandigheden van vóór de uitspraak van de rechtbank op 2 maart 1995, maar het over die feiten en omstandigheden gegeven oordeel betreft een nadere waardering daarvan, bezien vanuit tuchtrechterlijk oogpunt, en levert in zoverre evenmin een nieuw feit in vorenbedoelde zin op."
De rechtbank heeft het hier over het oordeel van het Tuchtcollege. In mijn pleitnotities (d.d. 28 september 2006) schreef ik in de laatste alinea over feiten en omstandigheden die "tijdens klacht- en tuchtprocedures" naar voren kunnen komen. Het gaat mij dus niet enkel om het oordeel van het Tuchtcollege.

De Rechtbank stelt dat het oordeel van het Tuchtcollege een nadere waardering is. Naar mijn mening gaat de Rechtbank daarmee inhoudelijk op het oordeel van het Tuchtcollege in. Mijn verzoek voor herziening is echter niet inhoudelijk beoordeeld.

De Rechtbank volgt vrij letterlijk de uitspraak die ik in mijn pleitnotities aanhaalde. Het gaat om punt 4.2 van de eerder genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (03/3066, LJN: AR7772). Echter, in die procedure vindt een inhoudelijke beoordeling plaats omdat de procedures normaal zijn verlopen met hoor en wederhoor en een zitting. Dat is iets anders dan een vereenvoudigde procedure die niet inhoudelijk is behandeld.

Het argument van de Rechtbank is overigens een nieuw argument. Volgens mij heeft het daarom dan ook geen betrekking op de uitspraak van 24 maart 2006 (de vereenvoudigde behandeling).

5.
Daarna staat bij punt 5:

"De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat haar beslissingen konden worden gebaseerd op de bevindingen van orthopaedisch chirurg S2.. Daarbij heeft zij een beoordeling gemaakt van de vraag of de nodige zorgvuldigheid is betracht bij het medisch onderzoek, welke vraag bevestigend is beantwoord."
In de uitspraak van 2 maart 1995 (de uitspraak die ik wil laten herzien) staat dat de Rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de adviezen van de door de Rechtbank aangestelde deskundigen. Naar mijn mening doelt de Rechtbank daarop, met het citaat hierboven.
Met mijn verzoek voor herziening wil ik nu juist duidelijk maken dat indien de Rechtbank toen over alle feiten had beschikt, zij tot een andere conclusie was gekomen. Daarvoor is vanzelfsprekend een inhoudelijke beoordeling nodig.

6.
Aansluitend staat bij punt 5:

"Het enkele gegeven dat er in het kader van een tuchtrechterlijke beoordeling van het plaatsgevonden hebbende deskundigenonderzoek andere gegevens naar voren zijn gekomen, betekent niet dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb."
Naar mijn mening is dat onjuist. Een dergelijk overweging past volgens mij ook niet in deze verzetprocedure, en volgens mij zelfs niet in een vereenvoudige behandeling.
Bij de procedures bij het Tuchtcollege zijn verschillende nieuwe feiten aan het licht gekomen. Daar zitten naar mijn mening ook nieuwe feiten bij die wel voldoen aan artikel 8:88 Awb.
Om dat te beoordelen is een inhoudelijke beoordeling nodig, maar mijn verzoek voor herziening is niet inhoudelijk behandeld.

Vanwege de vereenvoudigde behandeling heb ik geen repliek kunnen indienen. Ik wachtte daarvoor o.a. nog op een reactie van het UWV, zoals ik in mijn pleitnotities van 28 september 2006 heb geschreven. Er heeft ook geen zitting plaatsgevonden waarop ik mijn verzoek voor herziening heb kunnen toelichten.

Er heeft wel een zitting in de verzetprocedure plaatsgevonden, maar in de brief van 29 augustus 2006 laat de Rechtbank mij weten, dat die alleen over het verzet gaat. De rechter heeft dat aan het begin van de zitting nog eens benadrukt.

Tot slot

7.
Gezien de bovenstaande overwegingen wil ik de Raad vragen om de uitspraak van 21 december 2006 (de uitspraak op verzet) te vernietigen.
Tevens wil ik de Raad vragen om de uitspraak van 24 maart 2006 (de vereenvoudigde behandeling) te beoordelen, indien dat mogelijk is. Naar mijn mening wijkt het af van bestaande jurisprudentie en het is volgens mij een onjuiste uitleg van de wettelijke regels voor herziening.

Hoogachtend,
D.


Hierboven heb ik het twee keer over mijn pleitnotities van 28 september 2006, maar die zijn van 30 september 2006.

Hieronder staat de ontvangstbevestiging van de Centrale Raad van Beroep.

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

De heer D.

datum       24 januari 2007
ons kenmerk CRvB 07 / 555 WAO 94
onderwerp   D. te ### / de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen /

Geachte heer/mevrouw,

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift tegen de uitspraak van 21 december 2006, nr. AWB 05/1407.

Bij de behandeling van het beroep neemt de Raad de richtlijnen in acht die zijn neergelegd in de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006. De tekst van deze procesregeling vindt u op de site van de Raad op www.rechtspraak.nl via de rubrieken "Voor juristen" en "Regelingen". Met deze richtlijnen wordt onder meer beoogd de bij de Raad aanhangige procedures zo kort mogelijk te houden. Om dit doel te bereiken hanteert de Raad vaste termijnen voor de verschillende onderdelen van de procedure. Deze termijnen zullen, voor zover voor u van belang, steeds schriftelijk worden meegedeeld. Van de gestelde termijnen wordt in beginsel niet afgeweken. Uitstel voor het verrichten van proceshandelingen wordt aan de betrokken partijen slechts verleend in bijzondere omstandigheden en indien daarom tijdig (dat wil zeggen voor het einde van de termijn), onder opgave van redenen, is verzocht.

Op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens deel ik u hierbij mee, dat de persoonsgegevens van partijen, voorzover nodig, worden verwerkt in een registratiesysteem.

Te zijner tijd ontvangt u nader bericht.

Hoogachtend,
de griffier,
v.d. ###
M?.


Vervolgens ontving ik de volgende brief.

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

De heer D.

datum 29 JAN 2007
doorkiesnummer ###
ons kenmerk CRvB 07 / 555 WAO 94
uw kenmerk
bijlage(n)
faxnummer ###
onderwerp D. te ### / de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Geachte heer,

Bij beroepschrift van 23 januari 2007 bent u in hoger beroep gekomen van een op 21 december 2006 gedateerde uitspraak van de rechtbank Middelburg, als bedoeld in artikel in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In verband met het door u ingestelde hoger beroep vraag ik uw aandacht voor het volgende.

De rechtbank Middelburg heeft bij uitspraak van 21 december 2006 in hoogste instantie beslist. Op grond van artikel 18, tweede lid, onder b, van de Beroepswet kan tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld.

Indien u hierover een uitspraak van de Raad wilt, bent u een griffierecht van € 105,- verschuldigd. Bijgevoegd vindt u, voor het geval dat u ondanks bovenstaande uitleg uw hoger beroep handhaaft, een uitnodiging voor voldoening van het verschuldigde griffierecht aan de Raad.

Hoogachtend,
de griffier,
J?.

Centrale Raad van Beroep

Nota

D.

Datum 29.01.2007
Betreft CRVB Sectie III
    AWB 07/555 D. vs UWV dk Rotterdam

Pb.5277

Telefoonnummer

Hierbij wijs ik u erop dat voor uw (hoger) beroep een griffierecht is verschuldigd van 105,00 EUR.
Het verschuldigde bedrag dient, door middel van bijgevoegde acceptgiro, binnen vier weken na dagtekening van deze brief te zijn bijgeschreven op bankrekening ### ten name van MvJ Arrondissement Utrecht 546 (CRvB). Het overmaken van gelden via een bank kan aanzienlijke tijd vergen zodat het raadzaam is het griffierecht zo spoedig mogelijk te voldoen. Indien u dat wenst, kan net griffierecht worden voTdaan bij de kas van de griffie van de Raad.
De griffie is geopend op alle werkdagen van 9.00 - 12.30 en 13.30 - 17.00 uur.

Hoogachtend,
de griffier
J?.
Voor vragen kunt u contact opnemen met één van de navolgende telefoonnummers: ### / ###

WAT U MOET WETEN OVER DE PROCEDURE BIJ DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP

Inleiding

Bij het voeren van een proces horen zowel door partijen als door de rechter bepaalde regels in acht te worden genomen.
Dit procesrecht is voor procedures bij de Centrale Raad van Beroep te vinden in de Algemene wet bestuursrecht en de Beroepswet Daarnaast neemt de Raad de richtlijnen in acht die zijn neergelegd in de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006. De tekst van deze procesregeling kan worden geraadpleegd op www.rechtspraak.nl.
Met deze richtlijnen wordt onder meer beoogd de bij de Raad aanhangige procedures zo kort mogelijk te houden.
Om dit doel te bereiken hanteert de Raad vaste termijnen voor de verschillende onderdelen van de procedure. Van de gestelde termijnen wordt in beginsel niet afgeweken. Uitstel voor het verrichten van proceshandelingen wordt aan betrokken partijen slechts verleend in bijzondere omstandigheden en indien daarom tijdig (dat wil zeggen voor het einde van de termijn), onder opgave van redenen, is verzocht. Hieronder wordt in beknopte vorm weergegeven wat voor u als partij belangrijk is tijdens de procedure. U wordt aangeraden deze folder zorgvuldig te bewaren tijdens de procedure.
De griffie is geopend op alle werkdagen van 9.00 uur tot 12.30 uur en van 13.30 uur tot 17.00 uur.
Het telefoonnummer van de Raad is ###.

Griffierecht

De indiener van een beroepschrift is een griffierecht verschuldigd. De hoogte van het griffierechtbedrag is onder meer afhankelijk van de soort regelgeving.
De termijn waarbinnen het griffierecht moet zijn bijgeschreven op de bankrekening bedraagt vier weken. Bij niet of niet tijdige betaling kan het (hoger) beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
U ontvangt een afzonderlijke uitnodiging tot betaling van het griffierecht met als bijlage een acceptgiro. Voor betaling van het griffierecht per kas is de Centrale Balie van het gerechtsgebouw geopend op alle werkdagen van 9.00 uur tot 12.30 uur en van 13.30 uur tot 17.00 uur.
Indien u in uw (hoger) beroep in het gelijk wordt gesteld ontvangt u het door u betaalde griffierecht terug van het bestuursorgaan.

Andere vereisten

Als het beroepschrift niet de gronden bevat of overigens niet aan de vereisten (bijv. ondertekening) voldoet wordt de indiener uitgenodigd het gepleegde verzuim te herstellen.
Hiervoor geldt eveneens een termijn van 4 weken. Uitstel van deze termijn is -afhankelijk van de gegeven motivering- slechts in bijzondere gevallen mogelijk.
Bij niet (tijdig) voldoen aan dit verzoek tot herstel verzuim kan het (hoger) beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Van degene die stukken indient die zijn gesteld in een vreemde taal wordt gevraagd een vertaling te leveren.
Indien u zich in de procedure wilt laten bijstaan door een gemachtigde dan moet u daarvan mededeling doen aan de Raad.

Procederen op toevoeging

Indien op toevoeging wordt geprocedeerd dan dient het toevoegingsbewijs per omgaande aan de Raad te worden toegezonden.

Verweerschrift

Nadat een afschrift van het beroepschrift aan de andere partij is gezonden heeft deze een termijn van 4 weken om een verweerschrift in te dienen. Bestuursorganen zijn verplicht tot het indienen van een verweerschrift; voor andere partij(en) geldt deze verplichting niet. Uitstel van deze termijn is -afhankelijk van de gegeven motivering- slechts in bijzondere gevallen mogelijk. Tegelijkertijd worden de gedingstukken opgevraagd bij het bestuursorgaan dan wel bij de rechtbank. De Raad kan partijen van repliek en dupliek laten dienen en stelt eventuele (derde)-belanghebbenden in de gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.

Vooronderzoek

Gedurende het vooronderzoek kan de Raad partijen en getuigen oproepen, schriftelijke inlichtingen inwinnen of stukken opvragen bij partijen en anderen, een (medisch) onderzoek laten verrichten door een deskundige en een onderzoek ter plaatse instellen. Van het voornemen een deskundige te benoemen, van de oproeping van getuigen en van het instellen van een onderzoek ter plaatse wordt aan partijen mededeling gedaan.

Het inzenden van stukken

Alle gedingstukken die in eerste aanleg zijn overgelegd, worden door de desbetreffende rechtbank aan de Raad toegezonden. Verzocht wordt deze stukken niet opnieuw in te zenden.
Partijen ontvangen in beginsel afschriften van alle bij de Raad ingediende resp. uitgaande correspondentie c.q. stukken. In geval van hoger beroep worden de gedingstukken van de rechtbank niet opnieuw in afschrift verstrekt.
Partijen zijn tot 10 dagen voor de zitting bevoegd om nadere stukken in te dienen. Na die termijn ingezonden stukken kan de Raad in beginsel niet meer in behandeling nemen.

Vereenvoudigde behandeling

Als de Raad van oordeel is dat het (hoger) beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is kan de zaak zonder zitting bij uitspraak worden afgedaan. Tegen een dergelijke uitspraak kan verzet worden ingesteld bij de Raad. De verzetstermijn bedraagt 6 weken.

Buiten zitting

Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de Raad bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Wanneer u niet voornemens bent de zitting bij te wonen kunt u desgewenst verzoeken de zaak buiten zitting af te doen. In dat geval kan, na verkregen toestemming van de andere partij, een uitspraak buiten zitting worden gegeven.

Meervoudige en enkelvoudige kamers

De zaken bij de Raad worden in behandeling genomen door de meervoudige kamer. De meervoudige kamer kan zaken verwijzen naar de enkelvoudige kamer.

Zitting

In het algemeen worden de kennisgevingen voor de zitting in beginsel zes weken voor de zittingsdatum aan partijen toegezonden. Verzoeken om uitstel worden slechts in geval van bijzondere omstandigheden ingewilligd.
De Raad kan ambtshalve partijen, getuigen en deskundigen oproepen om op de zitting te verschijnen. De opgeroepen partij is verplicht te verschijnen.
Partijen kunnen ook zelf getuigen of deskundigen medebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen om te verschijnen ter zitting van de Raad. In dat geval moet daarvan, onder vermelding van namen en woonplaatsen, uiterlijk een week voor de dag van de zitting mededeling worden gedaan aan de Raad en aan de andere partij(en).
Partijen worden ter zitting in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. De Raad stelt prijs op overlegging van schriftelijke pleitnotities. De Raad kan op de zitting nadere vragen stellen.
De Raad kan het onderzoek ter zitting schorsen en bepalen dat het vooronderzoek wordt hervat.
Op de zitting kunnen geen nieuwe stukken meer worden overgelegd (zie rubriek "Het inzenden van stukken").
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting kunnen evenmin nog stukken worden ingediend.


Uitspraak na zitting

De schriftelijke uitspraak van de Raad dient binnen 6 weken na de dag van de zitting gedaan te worden. In bijzondere omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Van die verlenging wordt aan partijen mededeling gedaan.
De uitspraak wordt binnen 2 weken na dagtekening van de uitspraak aan partijen verzonden.
Indien de Raad van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan hij het onderzoek heropenen. Hiervan wordt aan partijen mededeling gedaan.


Proceskostenveroordeling

In de einduitspraak van de Raad kunnen partijen worden veroordeeld in de proceskosten die de andere partij in verband met de behandeling van de procedure zowel bij de rechtbank als bij de Raad redelijkerwijs heeft moeten maken. Een natuurlijk persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk, gebruik van procesrecht.

Tot de proceskosten worden uitsluitend gerekend:
- kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- kosten van getuige(n) ofdeskundige(n) die door een partij is meegebracht of opgeroepen;
- kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
- reis- en verblijfkosten van een partij;
- verletkosten van een partij;
- kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken.
De kosten van rechtsbijstand worden door de Raad ambtshalve vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Van de overige door u gemaakte kosten wordt u verzocht uiterlijk aan het einde van het onderzoek ter zitting opgave te doen onder overlegging van schriftelijke bewijsstukken.

In het algemeen komt u niet voor vergoeding van proceskosten in aanmerking indien het (hoger) beroep ongegrond wordt verklaard respectievelijk het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Ingeval het bestuursorgaan in zijn hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, kunt u als gedaagde wel in aanmerking worden gebracht voor vergoeding van door u gemaakte proceskosten.

Indien u het (hoger) beroep intrekt omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan u is tegemoetgekomen, kunt u bij de intrekking van het (hoger) beroep de Raad verzoeken het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.

Schadevergoeding

Indien het (hoger) beroep gegrond wordt verklaard kan de Raad indien daarvoor gronden zijn op verzoek van een partij een rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.

Voorlopige voorziening

In beginsel kunt u hangende het (hoger) beroep een voorlopige voorziening vragen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor deze bijzondere procedure bent u eveneens griffierecht verschuldigd. In het algemeen gelden voor deze procedure kortere termijnen.
Zo spoedig mogelijk worden partijen uitgenodigd op een zitting te verschijnen. Nadere stukken kunnen tot een dag voor de zitting worden ingediend. De voorzieningenrechter zal na de zitting zo spoedig mogelijk uitspraak doen.

Adreswijzigingen van u of uw gemachtigde s.v.p. zo spoedig mogelijk doorgeven aan de Raad.

Versie 01 januari 2006


In de brief van de Rechtbank wordt naar de Beroepswet, artikel 18-2b verwezen, volgens mij moet dat artikel 18-2c zijn, maar dat weet ik niet zeker.

Het griffierecht heb ik overgemaakt. En ik heb toch maar een brief gestuurd, waarin ik ga uitleggen dat ik van de uitzondering gebruik wil maken omdat volgens mij de procedure door de Rechtbank niet eerlijk is gevoerd. Ik vind het knap vervelend dat ik dat moet gaan uitleggen, omdat de Rechtbank mijn rechten zou moeten beschermen en het niet nodig zou moeten zijn dat ik de Rechtbank moet uitleggen hoe de wet en de jurisprudentie in elkaar zit.

thumbnail
Aan: Centrale Raad van Beroep
t.a.v. de griffier
Utrecht

Datum : 3 februari 2007
Uw kenmerk : CRvB 07 / 555 WAO 94

Edelachtbare vrouwe, heer,

De in uw brief van 29 januari 2007 genoemde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Beroepswet zijn bij mij bekend. Ik handhaaf mijn hoger beroep, omdat ik gebruik wil maken van de uitzonderingsmogelijkheid.
Zoals uit mijn beroepschrift blijkt, leg ik niet mijn verzoek voor herziening aan de Raad voor, maar de vonnissen en de procesgang. Naar mijn mening is mij een eerlijk proces (zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens) onthouden.

Mijn bedoeling met dit hoger beroep is, dat de procedure van mijn verzoek voor herziening bij de Rechtbank Middelburg wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Ik veronderstel dat dit hoger beroep niet inhoudelijk over mijn verzoek voor herziening gaat. Mocht dat wel zo zijn, dan zou ik dat graag vernemen, zodat ik daarvoor de gronden kan aanvullen.

Hoogachtend,
D.


2011

Hieronder staat de uitspraak, met eerst de begeleidende brief:

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

AANTEKENEN

De heer D.

datum 5 oktober 2011
ons kenmerk CRvB 07 / 555 WAO R008 94
onderwerp D. te ## / de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen /

Geachte heer,

Hierbij stuur ik u een kopie van de uitspraak.

Als de uitspraak verwijst naar een een LJN-nummer, dan is de tekst van die uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Hoogachtend,
de griffier,
M12.


thumbnail thumbnail thumbnail
07/555 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:

D., wonende te ###, (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 21 december 2006, 05/1407 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 5 oktober 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

II. OVERWEGINGEN

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank beslist op het verzet van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De aangevallen uitspraak is derhalve een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb.

In artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.

De Raad acht zich derhalve kennelijk onbevoegd om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.

Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart zich onbevoegd.

Deze uitspraak is gedaan door V7., in tegenwoordigheid van W11. als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.

(get.) V7..
(get.) W11..

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, ### UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

Voor een eensluiden afschrift verzonden op: -5 0KT. 2011
voor de Griffier van de Centrale Raad van Beroep
M12.


De uitspraak hierboven was niet getekend door de raadsheer (de rechter) en ook niet door de griffier.

Ik heb me juridisch laten adviseren, en in 2011 zou het inderdaad niet mogelijk zijn om dit bij de Centrale Raad van Beroep voor te leggen. Ik had in 2006 binnen een half jaar naar de Europese Hof van Justitie moeten gaan. Maar daarvoor was het in 2011 te laat.

Van de Centrale Raad van Beroep ontving ik vervolgens onderstaande brief.

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

De heer D.

datum 28 november 2011
ons kenmerk CRvB 07 / 555 WAO R008 94
onderwerp D. te ### / de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Geachte heer,

Hierbij bericht ik u dat tegen de uitspraak van de Raad van 5 oktober 2011, geen verzet is gedaan.

Hoogachtend,
de griffier,
R12.


Hiermee eindigt dus mijn tweede verzoek voor herziening.


2012

In augustus 2012 lees ik een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin wel degelijk staat dat de Centrale Raad van Beroep dit soort procedures kan doen.
Deeplink naar de site van de rechtbank:
    ECLI:NL:CRVB:2012:BX2649.

Laatste wijziging van deze bladzijde: maart 2013