g.
De heer D.
Ons kenmerk SECR.A.G. / HT
Datum 28 MEI 1997
BESLISSING: namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen
(Lisv).
Betreft : uitvoering Ziektewet (zw).
Geachte heer D.,
U heeft zich op 5 maart 1997 ziek gemeld.
Op grond van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het
verrichten van uw arbeid wegens ziekte of gebreken recht op ziekengeld
overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Met deze beslissing delen wij u mee dat u op en na 26 mei 1997 niet (meer)
wegens ziekte of gebreken ongeschikt tot het verrichten van uw arbeid wordt
geacht.
U heeft daarom met ingang van 26 mei 1997 geen recht (meer) op ziekengeld.
Een motivering voor deze beslissing wordt u op verzoek toegezonden. U kunt
binnen een week vragen om een motivering.
Bij deze beslissing wordt in het midden gelaten of u over de periode tot 26 mei
1997 aanspraak op ziekengeld kunt maken,
Wetsartikelen.
Deze beslissing berust op de artikelen 2a, 19, 29, 74 en 75 van de
Ziektewet en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bezwaar
Indien u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen twee weken na
dagtekening van deze beslissing een bezwaarschrift indienen bij het
Landelijk instituut sociale verzekeringen, p/a G., afdeling
Bezwaar en Beroep, te G..
In de bijlage bij deze beslissing treft u enige aanwijzingen aan over de wijze
waarop u bezwaar kunt maken, alsmede inlichtingen die verder voor u van
belang kunnen zijn.
Bericht aan uw werkgever
Uw
werkgever wordt van deze beslissing op de hoogte gesteld.
Niet hervatten
Indien u op vermelde datum meent niet te kunnen hervatten of indien u in de
loop van de eerste werkdag het werk staakt, deelt u dit onverwijld
mede aan G.. Licht u dan ook uw werkgever in.
U meldt zich dan op het eerstvolgende spreekuur van de
verzekeringsarts. Kunt u wegens ziekte niet op dat spreekuur komen, zorgt u
dan dat bericht hierover tijdig voor het spreekuur aanwezig is.
Vragen
Mocht u nog vragen hebben over deze beslissing, dan kunt u contact
opnemen met B., telefoon: ###.
Hoogachtend
namens het bestuur van het
Landelijk instituut sociale verzekeringen
de uitvoeringsinstelling
G.
L.
verzekeringsarts
Bijlage(n).
G.
t.a.v. B.
29 mei 1997
uw kenmerk: SECR.A.G. / HT
Geachte mevrouw/mijnheer B.,
Hierbij vraag ik om een motivering van de beslissing
van 28 mei 1997.
Ik ben niet in staat om mijn werk te hervatten,
maar het is mij onbekend wanneer het eerstvolgende
spreekuur van de verzekeringsarts is.
met vriendelijke groet,
D.
g.
De heer D.
Ons kenmerk SECR.A.G.
Datum -9 juni 1997
Betreft: Motivering van de hersteidverklaring d.d. 26-05-1997.
Geachte heer D.,
Reeds jaren bent u bij ons bekend met klachten aan rug en nek,
oververmoeidheid en hoofdpijn.
Hierbij zou recent tintelingen aan de rechterhand zijn bijgekomen.
Puur lichamelijk konden de gevonden afwijkingen de klachten niet
verklaren. Een expertise toonde aan dat de bestaande klachten met name een
onderdeel vormde van een psychisch dysfunctioneren.
Er volgt geen adequate behandeling op dit vlak, mede door ontkenning van
uw kant dat er een psychisch component zou zijn.
Na uitgebreid onderzoek wordt u geschikt geacht voor 6 uur uw eigen werk
te verrichten.
Per 05-03-1997 claimt u toegenomen beperkingen . Ik zie u op 21-03-1997
en kan geen toename objectiveren. Dit was ook niet geobjectiveerd door de
behandelaars. Amber werd wel gesteld, doch de klasse veranderde niet daar er
geen toename was te objectiveren van de beperkingen.
Achteraf blijkt dat ik u toch ook hersteld had moeten melden voor de
Ziektewet. Dit werd toendertijd teruggedraaid.
U werd echter op 21-05-1997 opnieuw opgeroepen om alsnog de Ziektewet
beoordeling te doen.
Op 21-05-1997 was er nog steeds niets nieuws geobjectiveerd die een
eventuele toename van de beperkingen kon onderbouwen.
Daar iemand maximaal 52 weken ziekengeld voor een bepaalde aandoening kan
verkrijgen en u die 52 weken reeds had volbracht in 1993 met deze klachten in
dit werk, hadden we feitelijk ziekengeld moeten weigeren op het moment dat er
geen toename te objectiveren viel. Daar er echter reeds een toekenning had
plaatsgevonden werd volstaan in een hersteldmelding.
In de hoop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik met
vriendelijke groet.
Hoogachtend
G
L.
verzekeringsarts
BEZWAARSCHRIFT
Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen
p/a G.
Afdeling bezwaar en beroep te G.
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ### aan de ###,
te dezer zake domicilie kiezende te ###. ten
kantore van de advocaat en procureur Mr P., die
ten deze tot gemachtigde wordt
gesteld en als zodanig zal optreden, met het recht van
substitutie en vervanging:
1. Verweerder ten deze is het bestuur van het Landelijk Instituut
Sociale Verzekeringen, G., mede gevestigd te G.;
2. Klager, hierna te noemen D., heeft de beschikking
d.d. 28 mei 1997 van verweerder ontvangen waarin is
besloten D. op en na 26 mei 1997 niet (meer) wegens ziekte of gebreken
ongeschikt te achten tot het verrichten van zijn arbeid. Om deze reden zou
D. met ingang van 26mei 1997 geen recht (meer) hebben OP
ziektegeld;
3. D. kan zich niet verenigen met de inhoud van deze
beschikking noch met de gronden waarop deze berust,
zodat hij recht en belang heeft een bezwaarschrift in te dienen;
4. D. heeft een bezwaarschrift onder nader aan te voeren gronden ingediend
(produktie 1);
5. Klager heeft de motivering van de beslissing ontvangen (produktie 2);
6. Op 5 maart 1997 heeft D. zich ziek gemeld. Dit ten gevolge van
toename van zijn beperkingen. Een en ander dient tot gevolg te
hebben dat D. niet alleen gedurende 4 weken een ziektewetuitkering
zou ontvangen doch tevens dat hij na verloop van deze periode in een hogere
WAO/AAW-klasse ingeschaald wordt. (Wet Amber, art 39a
WAO);
7. Verweerder heeft dit geweigerd. Hierbij volgde verweerder een uitermate
grillig beslissingspatroon;
8. Op 27 maart 1997 neemt verweerder, nadat D. een vluchtige
herbeoordeling heeft ondergaan voor de WAO-, een beslissing in het kader van de
Ziektwet, waarbij wordt besloten dat D. geschikt is zijn arbeid te
verrichten;
9. Deze beslissing wordt ingetrokken op 4 april 1997, waarin wordt gesteld dat
de Wet Amber van toepassing
is;
10. Pas op 10 april 1997 wordt D. door mevrouw K2,
verzekeringsarts, beoordeeld in het kader van de Ziektewet. Hiervan is geen
rapportage gemaakt, althans uit het dossier valt hiervan niets op te maken;
11. Op 21 mei 1997 wordt D. wederom gezien door L.,
verzekeringsarts. Van dit bezoek bevindt zich geen rapportage in het
dossier. Slechts wordt de rapportage overgelegd van
20 juni 1996,
welke blijkbaar als basis dient voor de onderhavige beslissing. Deze
rapportage heeft echter betrekking op de WAO en niet op de
Ziektewet;
12. Nu het onderzoek van L. is gebaseerd op de WAO kan worden geoordeeld
dat D. is beoordeeld op basis van een onjuiste juridische
maatstaf. Op geen enkele wijze blijkt uit het dossier, en ook niet uit de
motivering bij de beschikking, op welke wijze het
onderzoek heeft plaatsgevonden. Mitsdien komt de beslissing van
verveerder om deze reden voor intrekking in aanmerking;
13. Verweerder gaat volledig voorbij aan hetgeen is gesteld door D.
omtrent zijn toegenomen beperkingen. Uit de rapportage van
20 juni 1996 blijkt
niets over de door cliënt gestelde toegenomen beperkingen. Enige
rapportage betreffende het bezoek van 21 mei
1997 is er niet. Derhalve kan ook niet beoordeeld worden in hoeverre verweerder
de toegenomen beperkingen van cliënt daadwerkelijk heeft
onderzocht en beoordeeld. Het
ligt in de rede dat verweerder, en met name in de persoon van L.,
slechts aandacht heeft besteed aan expertises uit het verleden, en niet de
toegenomen beperkingen van cliënt heeft onderzocht, laat staan daaraan
adequaat aandacht aan heeft besteed. De vage bewoordingen in de motivering van
de beschikking, zoals weergegeven op 9 juni 1997, lijken dan op geen
enkele wijze gestoeld op bevindingen. Ze zijn te vaag en te
ongemotiveerd om als basis te kunnen dienen voor een
beschikking in de zin van de AWB;
14. De beslissing van verweerder is mitsdien tevens genomen in
strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en kan derhalve ook om deze reden
niet in stand blijven;
15, D. heeft diverse beperkingen als gevolg van een beperking aan
de cervicale wervelkolom, onder andere van C2/C3 en C4.
Voor de goede orde zal D. nogmaals aangegeven wat
de toename van de beperkingen omvat:
a. Het gebruik van spieren is steeds meer beperkt door toename van pijn in
de nek
b. De in het verleden opgetreden beperkingen veroorzaken steeds meer
hinder
c. Er is sprake van een toename van pijn in de nek
d. Er is sprake van sneller optredende hoofdpijn en duizeligheid
e. Moeheid neemt enorm toe. D. dient nu globaal 9 uur per dag te slapen
en ligt globaal 16 uur per dag op bed. In tegenstelling tot voorheen
dient cliënt nu ook 's ochtends ca. 1 â 2 uur te rusten
en 's avonds
globaal 1 uur te rusten. Daarnaast dient cliënt, evenals in het
verleden, 's middags 3 uur te rusten. Dit is veel meer dan in het
verleden;
f. Osteopaat D. heeft geconstateerd dat er sprake is van
bewegingsbeperkingen en een verkramping ten aanzien van de
nekwervels. Cliënt ondervindt daarnaast meer hinder aan de
beperkingen van C2/C3 en heeft last van verkramping van spieren in
de nek;
16. Verweerder heeft nagelaten naar deze toegenomen beperkingen van D.
een adequaat onderzoek in te stellen. Het onderzoek van
L. is volstrekt onvoldoende. In de beschikking wordt verder volstrekt
onvoldoende aangegeven op basis van welke argumenten geen toegenomen
beperkingen geobjectiveerd zouden kunnen worden, Mit,sdien is sprake van een
motiveringsgebrek welk dient te leiden tot intrekking van de beschikking;
17. Zowel de beperkingen als de toegenomen beperkingen zijn wellicht
moeilijk te objectiveren, doch een en ander betekent niet dat deze
niet te objectiveren zijn. D. voegt bij als produktie 3
een expertise van Drs F3., psychologe. Deze stelt
uitdrukkelijk:
" De klachten van D. zijn hoogstwaarschijnlijk
toe te schrijven aan een moeilijk te diagnostiseren somatisch probleem,
waarvoor hij behandeling nodig heeft.... Op basis van een voorlopig onderzoek
naar het psychische welzijn van D., is mijn conclusie dat hij psychisch
normaal is en niet lijdt aan enige psychopathologie. De vraag of
D. een "somatiseerder" is moet ik ontkennend
beantwoorden. "
18. Deze conclusie laat niets aan duidelijkheid te wensen over:
D.s beperkingen hebben geen psychogene doch somatische oorzaken;
19. Nu D. zijn stellingen zelfs motiveert door middel
van een deskundigenonderzoek, ligt het in de rede dat verweerder
gemotiveerd aantoont waarom D. niet voor een ziektwetuitkering in
aanmerking zou komen en is zij in elk geval verplicht verder
onderzoek in te stellen. Voor zover niet reeds nu een
ziektewetuitkering kan worden verleend kan wellicht een onderzoek door
specialisten bij uitstek, zoals Mw dr R. te N. of dr P. te B. worden
overwogen;
20. D. wenst in aanmerking te komen voor een verhoging van zijn
arbeidsongeschiktheidsklasse ex artikel
39 WAO. Dit kan slechts worden geweigerd indien verweerder aannemelijk maakt of
de mogelijkheden voor D. om te functioneren niet zijn afgenomen.
Verveerder heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk
gemaakt.
21. Ten slotte merkt D. op dat verweerder D. voor 26 mei 1997 ziek
heeft geacht. Verweerder maakt
op geen enkele wijze aannemelijk waarom D. voor 26 mei 1997 wel en vanaf
26 mei 1997 niet ziek zou zijn;
22. D. wenst uitdrukkelijk een mondelinge behandeling van het
bezwaarschrift en behoudt zich het recht Voor nog verdere gronden in te
dienen;
REDENEN WAAROM:
Klager zich wendt tot het Landelijk Instituut Sociale
Verzekeringen, G., afdeling bezwaar en
beroep met het eerbiedig verzoek te beschikking d.d. 28 mei
1997 te vernietigen c.q. in te trekken en alsnog klager op
en na 26 mei 1997 wegens ziekte of gebreken ongeschikt te
achten voor het verrichten van zijn arbeid, zodat klager
daarmee recht behoudt op ziekengeld.
12 augustus 1997
Gemachtigde