Zitting en uitspraak

2006

Het UWV laat weten dat ze niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Hieronder eerst de begeleidende brief van de Centrale Raad van Beroep.

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

### Advocaten
tav de heer mr. P.

datum 22 mei 2006
ons kenmerk CRvB 04 / 2718 WAO R010 94
onderwerp D. te ### / de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen /

Geachte heer,

Hierbij doe ik u een afschrift toekomen van één of meer nader aan het dossier toegevoegde stukken.

Hoogachtend,
de griffier,
K.



thumbnail
UWV
B.

Centrale Raad van Beroep
UTRECHT

Datum 19 mei 2006
Van Klantencontactcentrum   T (0900) ###, F ###
Ons kenmerk B&B ### JG4
Uw kenmerk CRvB 04/2718 WAO R010 94

Onderwerp
Het hoger beroep met betrekking tot de heer D. te ###

Geachte heer, mevrouw,

Hierbij delen wij u mee dat wij ons niet zullen laten vertegenwoordigen op de zitting van 23 mei 2006.

Hoogachtend,
Namens de Raad van bestuur
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
mr. G4.
beambte bezwaar en beroep


Ik ging zelf niet naar Utrecht, omdat ik de reisafstand te groot vond.
Hieronder staat de pleitnota die mijn advocaat heeft voorgelezen tijdens de zitting.

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
Centrale Raad van Beroep te Utrecht
zitting d.d. 23 mei 2006, 10.15 uur
kenmerk: CRvB 04/2718 WAO 94

PLEITNOTA

inzake:

de heer D.
wonende te ###
- appellant -
gemachtigde: mr. P.

contra:

de Raad van Bestuur van het UWV,
mede gevestigd te B.,
- gedaagde -
gemachtigde: -

Geacht college,

1.   Cliënt heeft mij uitdrukkelijk verzocht zijn verontschuldigingen aan te bieden voor het feit dat hij bij deze zitting geen acte de présence kan geven. Zijn beperkingen stellen hem niet tot een dergelijke inspanning in staat. Dat verdriet cliënt overigens zeer.

2.   In deze kwestie is namens cliënt reeds het nodige geschreven. Ik zal dat niet herhalen, doch dat wil niet zeggen dat cliënt niet achter elke punt en komma staat. Cliënt persisteert uitdrukkelijk bij al hetgeen hij heeft gesteld.

3.   Niet uit het oog dient te worden verloren dat deze kwestie terug valt te leiden op twee uitspraken van uw Raad, te weten die van 29 december 1999 en 19 november 2002. Daarbij dient uw uitspraak van 29 december 1999 niet in de verdrukking te komen. Uw Raad heeft namelijk geoordeeld dat het UWV de melding van D. van 5 maart 1997 had dienen te behandelen als een aanvraag om toepassing van art. 39a WAO. Door dit na te laten heeft het UWV gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het UWV heeft ten onrechte niet besloten dat de afname van de mogelijkheden van D. per 5 maart 1997 niet alleen voortkwam uit dezelfde oorzaak, doch dat deze tevens diende te leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid.

4.   De uitspraak van uw Raad van 19 november 2002 heeft betrekking op de arbeidsongeschiktheid van D. per 1 juni 1999. In verband met die uitspraak heeft bezwaarverzekeringsarts D2. rapportages uitgebracht op 4 februari 2003 en op 2 september 2003.

5.   D. heeft het nodige gezegd over deze rapportages.

6.   In dat kader heeft D. recentelijk de uitspraak van de Rechtbank R. d.d. 17 augustus 2005 overgelegd. De Rechtbank oordeelt in deze beslissing onder meer dat
"met name ten aanzien van de aan eiser opgelegde urenbeperking en het daaromtrent door eiser in bezwaar en beroep aangevoerde, de bezwaar-verzekeringsarts volstrekt onvoldoende heeft gemotiveerd om welke reden de urenbeperking gehandhaafd dient te blijven"....
"Overigens is bij de Rechtbank de vraag gerezen in hoeverre van een objectief en onbevangen medisch oordeel bij de bezwaar-verzekeringsarts D2. sprake kan zijn, nu zij zowel in primo als tweemaal in bezwaar de rapportages heeft opgesteld, zodat zij dus heeft geoordeeld over haar eigen medische bevindingen. Gelet op het doel van de brede heroverweging in bezwaar en de controlefunctie van die heroverweging acht de Rechtbank deze gang van zaken niet zorgvuldig."


7.   De beslissing van de Rechtbank heeft betrekking op de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van D. per 1 juni 2004. Ten grondslag aan die beslissing lagen nagenoeg dezelfde stukken als in deze kwestie.

8.   D. is in stijgende mate ontsteld over de wijze waarop het UWV tot haar beslissingen komt. De zijdens het UWV genomen beslissingen ontberen objectiviteit en vallen niet terug te voeren op de wettelijke regelingen en richtlijnen.

9.   De betrokkenheid van dezelfde verzekeringsarts bij deze kwestie in de arbeidsongeschiktheidskwesties van D. zowel in primo als in bezwaar, leidt reeds tot de conclusie dat de in deze kwestie in bezwaar genomen beslissing op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dientengevolge voor vernietiging in aanmerking komt.

10.   Uw Raad heeft op 14 februari 2006 vragen gesteld aan het UWV. Die vragen kunnen rechtstreeks worden teruggeleid naar de uitspraak van Uw Raad van 19 november 2002. De beantwoording door de bezwaar-verzekeringsarts O2. heeft D. ten zeerste verwonderd.

11.   Primair wenst D. de bevindingen van O2. te bestrijden. Zijn onderzoek is louter gebaseerd op dossierstudie. Hij heeft D. niet gezien.

12.   De overweging dat D. klachten zou ondervinden die slechts zeer ten dele kunnen worden verklaard door geobjectiveerde onderliggende medische stoornissen betwist D. ten stelligste. Goed en deugdelijk onderzoek had O2. tot de conclusie dienen te leiden dat gekomen moet worden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Ook conform de Standaard verminderde arbeidsduur (die overigens eerst is gaan gelden in 2000!) is wel degelijk sprake van een noodzaak tot urenbeperking, zelfs in die zin dat feitelijk sprake is van integrale algehele arbeidsongeschiktheid.

13.   Blijkbaar verlaat het UWV het door haar in het kader van de beslissing van 9 september 2003 ingenomen standpunt.

14.   O2. stelt dat er geen aanleiding is te komen tot een urenbeperking. Daarmee oordeelt het UWV dus zelf dat de beslissing van 9 september 2003 voor vernietiging in aanmerking komt. D. tekent daarbij nogmaals aan dat in zijn visie wel degelijk tot een forse urenbeperking gekomen zou dienen te worden, en wel in die mate dat hij algeheel arbeidsongeschikt moet worden geacht.

15.   O2. stelt dat uit de rapportage van D2. een geschiktheid van zes uren per dag voort zou vloeien voor de eigen functie van programmeur. Dat blijkt echter niet uit de bevindingen van bezwaar-verzekeringsarts D2.. D2. heeft aangegeven dat een algehele beperking van zes uur voor gangbare arbeid gold. Zij heeft dit niet beperkt, en het UWV in de beslissing van 9 september 2003 ook niet, tot eigen arbeid. De motivering betreffende die urenbeperking is echter volstrekt ondeugdelijk.

16.   Conform de Standaard verminderde arbeidsduur dient een urenbeperking betrekking te hebben op gangbare arbeid, en niet slechts op eigen arbeid. Een kopie van deze Standaard is u bij akte op 11 mei 2006 toegezonden.

17.   De Standaard (nogmaals, deze geldt eerst sedert 2000) stelt hoge eisen aan het onderzoek betrekking hebbende op het al dan niet vaststellen van een urenbeperking. O2. geeft er geen blijk van dat hij de voorschriften, opgenomen in de Standaard, heeft gevolgd.

18.   O2. komt tot het oordeel dat toepassing van de standaard niet tot een urenbeperking kan leiden omdat de beperkingen van D. niet binnen één van de drie indicatiegebieden zouden vallen (energetisch, beschikbaarheid en preventief). Wat de eerste en derde categorie betreft is die conclusie onjuist. O2. motiveert niet afdoende op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat D. niet gecategoriseerd zou kunnen worden in de indicatiegebieden 1 en/of 3 (energetisch en preventief).

19.   Het complexe ziektebeeld van D. (ik hecht een notitie van D. dienaangaande aan deze pleitnotitie) rechtvaardigt een algehele vermindering van de arbeidsduur, en wel in die mate dat sprake is van algehele arbeidsongeschiktheid. Dat laatste is namelijk het geval. D. heeft dat genoegzaam aangetoond. Zijn pijn-, concentratie- en moeheidsklachten leiden tot fors energieverlies en dus tot energetische beperkingen. Daarnaast leiden werkzaamheden van enig substantiële omvang, zelfs met allerlei hulpmiddelen, zoals pijnstillers, halskraag e.d. tot een zodanige overbelasting dat hij in het geheel niet meer zou kunnen functioneren en brengen voorts ernstige schade toe aan zijn (gebrekkige) gezondheid.

20.   Het feit dat zijdens het UWV nagenoeg steeds dezelfde medewerkers het dossier D. in behandeling hebben, in combinatie met het feit dat D. inmiddels dertien jaar procedeert tegen het UWV, leidt tot de conclusie dat, mocht uw Raad niet aanstonds van mening zijn dat sprake is van algehele arbeidsongeschiktheid, het geïndiceerd is dat uw Raad zelf een deskundige aanstelt teneinde te komen tot een beoordeling van een arbeidsongeschiktheid van D. per maart 1997/juni 1999. Het gevaar is anders aanwezig dat bij vernietiging van de beslissing van de Rechtbank van 14 april 2004 en bij vernietiging van het bestreden besluit van 9 september 2003 het UWV alsnog komt tot een zeer beperkte arbeidsongeschiktheid van D.: het UWV heeft de afgelopen jaren namelijk geenszins blijk gegevens bereid en in staat te zijn om te komen tot een onafhankelijk en professioneel oordeel. En dan zijn we weer terug bij af.

21.   Gezien het bovenstaande persisteert D. bij vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank R. d.d. 14 april 2004 en vernietiging van de beslissing op bezwaar van 9 september 2003.

Ik dank u voor uw aandacht!

gemachtigde


Mijn advocaat vroeg mij of ik wilde opschrijven hoe mijn klachten op dit moment zijn. Dat heb ik opgeschreven, maar het werd iets anders dan een opsomming van mijn klachten. Onderstaande brief werd aan zijn pleitnotities toegevoegd en bij de zitting aan de rechters en de griffier overhandigd.

thumbnail
Mijn klachten en situatie op dit moment

18 mei 2006

Mijn advocaat vroeg mij, of ik voor de Centrale Raad van Beroep wilde opschrijven hoe mijn klachten op dit moment zijn.

Mijn "eigen verhaal" van 20 november 1998, en mijn "Dag- en Weekoverzicht" van 10 april 1999 geven nog steeds de hoofdlijnen weer, maar de belastbaarheid van mijn nek is minder geworden. Als ik mijn gezondheid vergelijk met de situatie van vóór februari 1997 dan is het verschil inmiddels erg groot geworden.

Bij het UWV heb ik nog nooit verteld hoe ver mijn klachten kunnen oplopen, en in welke problemen ik zou komen als ik zes uren zou proberen te werken. De reden daarvoor is dat dat erg persoonlijk is, en ik mij ook in psychisch opzicht staande probeer te houden tegenover het UWV. Meestal vertel ik daarom hoe mijn klachten gemiddeld zijn terwijl ik aangepast leef.

Globaal ben ik overdag 2 à 3 uur op, en ga dan 1 à 2 uur liggen. De tijd dat ik niet lig, kan ik helaas maar beperkt nuttig gebruiken vanwege mijn klachten.

Zo'n vier jaar geleden kwam ik in een situatie dat door de mechanische druk van mijn nekwervels ik niet meer gewoon kon liggen of slapen. Met pijnstillers en een halskraag om kon ik nog wat slapen, maar toen de problemen bleven oplopen moest ik daarop iets verzinnen.
Ik ging toen denken aan 'tractie': het uit(t)rekken van mijn rug en nek. Eerst probeerde ik dat te doen met een soort spanbanden en een soort houder voor mijn hoofd, maar dat gaf problemen en was niet veilig. Daarna heb ik mijn bed 10° scheef gelegd (zie schets).
schets van scheef bed

Op die manier zorgt de zwaartekracht voor een lichte vorm van tractie op mijn nek en rug. Dat ik zo lig is de reden dat ik bijvoorbeeld deze brief kan schrijven en zelfs naar het UWV in Goes kan gaan (met ongeveer een week voorbereiding).

De afgelopen twee jaren heb ik geprobeerd om iets te verzinnen waardoor die tractie beter werkt, of om iets anders te vinden, maar dat heeft nog niets opgeleverd.

De problemen die door het Gak en het UWV zijn veroorzaakt, hebben helaas ook invloed op mijn contact met mijn huisartsen. Dat levert regelmatig problemen op, ook al doe ik mijn best om dat te voorkomen.

Ik ga een paar keer per jaar naar een chiropractor of een osteopaat. Soms helpt dat niet, maar soms zijn mijn klachten een paar maanden wat minder.

Hoogachtend,
D.



Hieronder staat de uitspraak, met eerst een begeleidende brief.

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

AANTEKENEN

###Advocaten
tav de heer mr. P.

datum 6 juli 2006
ons kenmerk CRvB 04 / 2718 WAO R010 94
onderwerp D. te ### / de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen /

Geachte heer/mevrouw,

Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van de uitspraak van 4 juli 2006, waarnaar ik u kortheidshalve verwijs.

Indien in deze uitspraak wordt verwezen naar een uitspraak met een LJN-nummer, is de tekst van de betreffende uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Hoogachtend,
de griffier,
W.


thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
04/2718 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

UITSPRAAK

op het hoger beroep van:

D., wonende te ### (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank R. van 14 april 2004, 03/2783 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),

Datum uitspraak: 4 juli 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P., advocaat te ###, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2006.
Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Het Uwv is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.

Appellant ontvangt sedert 23 maart 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Vanaf 1 oktober 1993 werd deze berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, hetgeen is gebaseerd op de overweging dat appellant geschikt was voor het verrichten van zijn eigen arbeid als programmeur gedurende zes uur per dag.
Op 5 maart 1997 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 14 juli 2000 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering niet wordt verhoogd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid per 5 maart 1997 niet is toegenomen. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 mei 1999, dat is genomen in het kader van de herbeoordeling van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering na vijf jaar, heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn uitkering per 1 juni 1999 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Ook tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 9 september 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen zowel het besluit van 14 juli 2000 als het besluit van 31 mei 1999 gegrond verklaard en beslist dat de uitkering van appellant vanaf 5 maart 1997 wordt herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Daaraan ligt de overweging ten grondslag dat appellant zowel op en na 5 maart 1997 als per 1 juni 1999 in staat was tot het verrichten van gangbare arbeid gedurende maximaal zes uur per dag.

Appellant heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarbij heeft hij in hoofdzaak aangevoerd dat de medische beoordeling onzorgvuldig en onjuist is geweest en dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht op grond van pijn-, concentratie- en vermoeidheidsklachten.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gezien het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. Evenmin heeft de rechtbank aanleiding gezien de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Zij neemt daarbij onder meer in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts bij het vormen van haar oordeel informatie uit de behandelend sector tot haar beschikking had, in het bijzonder de informatie uit de eerste helft van 1999 van de specialisten J4. en R3., waaruit niet is gebleken van duidelijke objectiveerbare afwijkingen op orthopedisch of neurologisch gebied. De rechtbank is tevens van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de aan hem voorgehouden functies te vervullen en dat het verlies aan verdienvermogen op de juiste wijze is geschat op 45 tot 55%.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerder aangevoerde grieven herhaald en daar aan toegevoegd dat de bezwaarverzekeringsarts O2., die op 2 maart 2006 heeft gerapporteerd naar aanleiding van vragen van de Raad, ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat appellant gedurende zelfs nog meer dan zes uren per dag zou kunnen werken. Appellant blijft van mening dat hij op de in geding zijnde data en ook thans nog volledig arbeidsongeschikt is.

Het gaat in dit geding om de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad, zich in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beperkend tot de grieven van appellant, beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank.

Allereerst wijst de Raad er, evenals de rechtbank, op dat de bezwaarverzekeringsarts D2. niet is betrokken bij de voorbereiding van de primaire besluiten. De omstandigheid dat zulks mogelijk anders is geweest bij latere besluitvorming is voor het onderhavige geding niet relevant. Ook overigens is de Raad niet gebleken dat de bestreden besluiten op een onzorgvuldige wijze zijn voorbereid.

Ook aan de Raad is niet kunnen blijken dat het door de bezwaarverzekeringsarts D2. op 15 januari 2003 opgestelde belastbaarheidspatroon van appellant geen juiste weergave vormt van de bij hem op 5 maart 1997 en op 1 juni 1999 bestaande medische beperkingen. De Raad overweegt dat D2. blijkens haar rapportage van 15 januari 2003 kon beschikken over de rapportages van 20 juni 1996 en van 26 mei 1999 van de primair verzekeringsgeneeskundigen L6., respectievelijk K8., die zijn opgesteld in het kader van de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde data alsmede informatie uit de behandelend sector. Aansluitend aan de hoorzitting van 11 augustus 2003 heeft D2. appellant onderzocht. In haar rapportage van 11 augustus 2003 heeft zij haar onderzoeksbevindingen weergegeven en de beschikbare medische informatie besproken. Zij is tot de conclusie gekomen dat noch de verzekeringsartsen noch de diverse specialisten die appellant hebben onderzocht zodanig ernstige afwijkingen hebben gevonden dat op grond daarvan geconcludeerd zou moeten worden dat appellant volledig arbeidsongeschikt is.

Van de kant van appellant is geen medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor zijn eigen mening met betrekking tot zijn gezondheidstoestand op de in geding zijnde data of daarop een nieuw licht werpt. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting nogmaals gewezen op de brieven van 23 augustus 1993,15 november 1993 en 18 decenber 1997 van de reumatoloog S8., waarin naar zijn mening wel degelijk afwijkingen worden geobjectiveerd, maar de Raad merkt op dat ook deze brieven door D2. in haar beoordeling zijn betrokken. Concluderend heeft de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant verdergaande medische beperkingen zou kunnen hebben dan van de zijde van het Uwv is aangenomen. Hij ziet dan ook geen reden te voldoen aan het verzoek van de gemachtigde van appellant om een deskundige om advies te vragen.

Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door S4., voorzitter, en S6. en K5. als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S18. als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.

(get.) S4.
(get.) S18.


CVG

Voor eensluidend afschrift verzonden op: -6 JUL 2006
voor de Griffier van de Centrale Raad van Beroep


Deze uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AY3595
Deeplink naar de site van de rechtbank: ECLI:NL:CRVB:2006:AY3595 (geldig in 2013).

Mijn commentaar op de uitspraak

Dit was toen de langste en duurste procedure tot dan toe.

Dat ik deze procedure heb verloren is een enorme teleurstelling voor mij. De Rechtbank gaat met veel onrecht akkoord, en het UWV is niet aangespoord om zorgvuldig te gaan werken.

Ik gebruik hierna de afkorting "CRvB" voor de "Centrale Raad van Beroep".
Met deze uitspraak gaat de CRvB akkoord met het volgende onrecht:

Door deze uitspraak heb ik geen enkel vertrouwen meer in de Rechtbank. Mogelijk heb ik mijn vertrouwen in de Rechtbank voorgoed verloren.
Zels al zou ik hierna alle procedures winnen, dan kan ik nog steeds de Rechtbank niet vertrouwen, omdat met een volgende procedure alles blijkbaar weer ongedaan kan worden gedaan.
Mijn brieven aan de rechtbank (zoals beroepschriften) zullen vanaf nu niet enkel tegen het UWV gericht zijn, maar ook tegen de Rechtbank. Ik heb vanzelfsprekend respect voor de rechter als mens, en ik ben dankbaar voor het feit dat een rechter zich in mijn dossier verdiept want dat is geen eenvoudige klus. Maar dat ik geen enkel vertrouwen meer in de Rechtbank heb zal waarschijnlijk ook wel uit mijn brieven gaan blijken, want ik ga niet doen alsof ik wel vertrouwen in de Rechtbank zou hebben.
Bij de volgende rechtzaak had ik dan ook in mijn beroepschrift van 4 juni 2007 bij punt 31 tot en met 37 voorzichtig wat kritiek op deze uitspraak gegeven.

Omdat het UWV zo onzorgvuldig werkt, is het niet meer dan logisch dat de Rechtbank zichzelf in de problemen brengt zodra de Rechtbank het gedrag van het UWV probeert goed te praten. Er is nu een situatie ontstaan dat de Rechtbank hierna geen uitspraak meer kan doen die niet in conflict is met een eerdere uitspraak van de Rechtbank.

Ik wilde weten wat de griffier tijdens de zitting heeft opgeschreven, dus ging ik het verslag van de zitting opvragen.


Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2018