Klacht bij N.I.P.
2002
Een
klacht tegen klinisch psycholoog drs. K7. bij de instelling
waar hij werkte, leverde te weinig op, zodat ik een klacht
bij het Nederlands Instituut van Psychologen indiende:
Aan: Nederlands Instituut van Psychologen
t.a.v. de secretaris van het College van Toezicht
3 januari 2002
betreft: klacht
bijlagen: zie bijlagenoverzicht
Geachte secretaris,
Hierbij dien ik een klacht in tegen klinisch psycholoog
drs. K7., werkzaam bij E4. b.v. te Goes, bij het onderdeel volwassenzorg
in Middelburg (voorheen het RIAGG), adres: ### Middelburg.
korte beschrijving en redenen van mijn klacht
In 1992 heb ik een persoonlijkheidsonderzoek gedaan
bij drs. K7..
Van een "verslag psychologisch onderzoek" en een brief van
19 november 1992, ondervind ik nog steeds de nadelige gevolgen.
Ik heb geprobeerd daar iets aan te doen, maar aangezien
drs. K7. blijft doorgaan met steeds zijn mening aanpassen, en
steeds met nieuwe onjuiste gegevens komen, heeft dat weinig
opgeleverd. Daarom vraag ik hierbij uw oordeel als
laatste mogelijkheid.
Naar mijn mening is drs. K7. tekort geschoten op het
gebied van integriteit, objectiviteit, zorgvuldigheid, en
onafhankelijkheid.
klachtenopsomming.
Bij mijn klachten zal ik me voornamelijk beperken tot het verslag
en de brief, die drs. K7. in 1992 schreef, en tot wat hij tijdens
de mondelinge bemiddelingspoging op 8 januari 2001 heeft gezegd.
1) In zijn verslag en brief uit 1992 schrijft drs. K7.
dat er sprake is van (zichtbare) spanning, en hij schrijft dat
die spanning in tegenstelling zou zijn met de uitslag van de
psychologische test. Een dergelijke bewering lijkt mij beslist
niet toelaatbaar.
Bij de intake-gesprekken heb ik verteld over mijn rugproblemen,
over fysiotherapie-oefeningen, en over de problemen die ik heb
om op een (te kleine) stoel te zitten. Voor zover ik me kan
herinneren heb ik dat in het gesprek met drs. K7. niet verteld,
maar hij had gewoon aan mij kunnen vragen waarom ik niet
ontspannen over kwam.
In de brieven van 17 januari 2001 en 7 februari 2001 staat:
"werd destijds gedefinieerd als een spanningsinductie". Naar
ik heb begrepen is dat zo door drs. K7. opgesteld. Op
andere momenten beweert drs. K7. echter dat hij voorgesteld
zou hebben, om daar onderzoek naar te doen. Tussen iets
definiëren en een onderzoek voorstellen zit volgens mij
een duidelijk verschil.
2) Volgens het verslag en brief uit 1992 zou
ik me aangemeld hebben met o.a. concentratiestoornissen, en
zou in de intake mogelijke depressieve klachten, bij een
mogelijke passief-agressieve structuur zijn gebleken. Uit de
testen bleek echter dat ik niet depressief was, en mij heel
erg goed kon concentreren. Vervolgens neemt drs. K7. wel de
term "passief-agressief" over, zonder aanvullend onderzoek,
terwijl er toch getwijfeld kan worden aan wat door een
verpleegkundige is opgeschreven.
In zijn brief van 23 juni 1998 schrijft drs. K7., dat uit
de persoonlijkheidstesten een mogelijke passief-agressieve
persoonlijkheid zou zijn gebleken. Ik vraag mij af, of dat
wel uit de testen kan blijken. Verder is het in tegenspraak
met wat drs. K7. meerdere keren heeft duidelijk gemaakt,
namelijk dat de lichamelijk aandoende klachten het enige
was, wat uit de testen bleek.
3) Drs. K7. heeft erkend dat het woord
"mogelijk" is weggevallen uit de brief van 19 november
1992. Doch ten opzichte van zijn "verslag psychologisch
onderzoek" staan er in die brief dingen bijgeschreven
("zeer wenselijk ingevuld", "weinig zicht op eigen
functioneren", "introspectieve vermogens zijn gering"),
waarvoor volgens mij geen onderbouwing is.
Tijdens de bemiddelingspoging zei hij, dat hij het op die
wijze 'verpakt' had. Vooral het "zeer wenselijk ingevuld"
vind ik zeer subjectief.
Ook de klachtencommissie (zie uitspraak van 6 juni 2001) is
van mening dat de brief aan het G. is gebaseerd op het
psychologisch onderzoek.
4) In zijn brief van 15 juni 2000 schrijft
drs. K7., dat "op verzoek en in overleg met cliënt" de
brief van
19 november 1992 naar het Gak is verstuurd.
Omtrent die brief is zeker geen overleg met mij geweest,
en ik neem het drs. K7. kwalijk, dat hij zulke dingen
zomaar opschrijft.
De brief is ook niet op mijn verzoek geschreven. Tijdens
de bemiddelingspoging zei drs. K7., dat ik toestemming heb
gegeven, om die informatie op te vragen, dus dat die brief
dan eigelijk wel op mijn verzoek is. Dat lijkt mij ook niet juist.
5) Tijdens de bemiddelingpoging liet drs. K7. blijken
inhoudelijk op de hoogte te zijn van een psychiatrisch rapport
van psychiater drs. E.. Graag zou ik van hem een verklaring
willen, hoe hij aan die informatie komt. Indien hij daarvoor
geen verklaring wil geven, dan neem ik aan, dat hijzelf op
onrechtmatige wijze aan die gegevens is gekomen.
In de bijlagen zit ook een brief van diezelfde psychiater,
die van mening is, dat de voorlopige en de mogelijke conclusie
van het "verslag psychologisch onderzoek" met elkaar in tegenspraak
zijn.
6) Tijdens de bemiddelingspoging vertelde drs. K7.
dat hij niet wist op welke wijze er informatie bij mijn
huisarts is opgevraagd, maar dat er geen redenen waren, om
aan te nemen, dat er een somatische aandoening was. Dat was
volgens drs. K7. de reden dat mijn huisarts mij naar het RIAGG
had verwezen, en drs. K7. zei, dat mijn verwijzing niet zonder
reden zal zijn geweest. Ik vind een dergelijke redenatie
onzorgvuldig en subjectief, vooral omdat hij ook toegaf, dat
hij de testen heel anders geïnterpreteerd zou hebben, als er
toen wel lichamelijke oorzaken bekend zouden zijn.
aanvullende informatie
Tot slot wil ik nog opmerken, dat ik in het begin zelf ook
dacht dat de oorzaak psychisch was. Pas toen het RIAGG na vele
gesprekken geen diagnose kon stellen, ben ik verder gaan
zoeken. De stelling van drs. K7., dat ik sterk bleef geloven
in een somatische hypothese is dan ook niet juist. Het probleem
was dat ik wel kon vertellen over mijn lichamelijk klachten,
maar geen ernstige psychische problemen had, en geen
traumatische ervaringen in mijn jeugd. Toen drs. K7. mij in
december 1992 de uitslag meedeelde, was ik intussen onder
behandeling bij een arts voor mijn nek- en rugklachten, en
dat heb ik hem toen ook verteld.
Hoogachtend,
D.
bijlagen overzicht
behorende bij het klaagschrift van 3 januari 2002.
- brief van dhr. B10. aan huisarts, d.d. 20 juli 1992.
- 'verslag psychologisch onderzoek', van drs. K7., d.d. 1992.
- brief van G. aan dhr. B10., d.d. 30 september 1992.
- brief van drs. K7. aan G., d.d. 19 november 1992.
- eigen notities van uitslag van R., d.d. december 1992, met bijschrift.
- brief van dhr. B10., d.d. 15 juni 1993
- brief van dhr. B10., d.d. 16 juli 1993
- brief over vernietiging dossier, d.d. 10 augustus 1993.
- proces verbaal vernietiging dossier.
- brief van mij, d.d. 19 juni 1998.
- brief van drs. K7., d.d. 23 juni 1998.
- fax van mij, d.d. 29 juni 1998.
- brief aan drs. K7., d.d. 4 november 1999.
- brief van advocaat aan drs. K7., d.d. 17 februari 2000.
- reactie van drs. K7., d.d. 18 februari 2000.
- brief van advocaat aan drs. K7., d.d. 9 maart 2000.
- reactie van drs. K7., d.d. 15 juni 2000.
- klacht aan klachtencommissie, d.d. 5 december 2000, met bijlage:
- uitnodiging hoorzitting, d.d. 29 december 2000.
- brief van mij, d.d. 2 januari 2001.
- brief van klachtencommissie, d.d. 17 januari 2001.
- brief van klachtencommissie, d.d. 22 januari 2001.
- brief van mij, d.d. 30 januari 2001.
- brief van klachtencommissie, d.d. 7 februari 2001.
- brief van mij, d.d. 16 februari 2001.
- brief van mij, d.d. 5 maart 2001.
- brief van klachtencommissie, d.d. 21 maart 2001, met bijlage:
- brief van mij, d.d. 9 april 2001.
- brief van klachtencommissie, d.d. 20 april 2001.
- uitspraak van klachtencommissie, d.d. 6 juni 2001.
- brief van psychiater E2. aan Tuchtcollege, d.d. 2 augustus 2001.
Daarna was er wat
correspondentie.
Daarna ontving ik het verweerschrift:
NIP
Nederlands Instituut van Psychologen
De heer D.
A., 19 maart 2002
Betreft: NIP-klacht 02/02; D./K7.
Gemachtigden:
Geachte heer D.,
Bijgaand treft u aan een kopie van het verweerschrift
d.d. 9 maart jl., dat ik van de wederpartij ontving.
Ik stel u hierbij in de gelegenheid binnen een maand
na heden hierop te reageren.
In afwachting van uw berichten verblijf ik,
hoogachtend,
Mw. mr. ###,
Secretaris College van Toezicht
NIP
Bijlage
Secretariaat College van Toezicht
V., 9 maart 2002
Betreft: Nip-klacht 02/02
Onderwerp: Verweerschrift
Geacht college van toezicht,
Naar aanleiding van de klacht van Dhr. D. graag de
volgende reactie.
Ik beperk mij tot de beginfase van de klacht en zal niet ingaan
op de correspondentie die Dhr. D. heeft gevoerd met de
klachtencommissie van E.,de instelling voor geestelijke
gezondheidszorg waar ik werkzaam ben.
De klachtencommissie heeft destijds de klacht ongegrond verklaard.
Het dossier van Dhr. D. is destijds op eigen verzoek vernietigd en
derhalve zal de discussie rondom de klacht van Dhr.D. op beperkte
basis gevoerd worden.
1. Op verzoek van Dhr.B10.,de behandelaar van Dhr.D. is een
psychologisch aangevraagd en uitgevoerd. Dhr.D. ging accoord
met de doelstelling van het onderzoek.
2. Bij Dhr.D. zijn een aantal tests uitgevoerd, zoals beschreven
en vastgelegd in de Documentatie van tests en testresearch
in Nederland, onder toezicht van het
NIP.
3. Op basis van het testmateriaal was het niet mogelijk om tot een
duidelijke psychiatrusche diagnose te komen.
4. In het testmateriaal was de dimensie somatisatie(-stoornis) verhoogd.
5. Navraag bij de huisarts van patient leverde op het moment
van onderzoek de informatie op dat er geen somatische oorzaak
voor de klachten van patient in somatisch onderzoek waren
gevonden.
6. Op basis van het testonderzoek,gerelateerd aan de informatie
van de huisarts is er rapportage gevolgd betreffende het onderzoek.
7. Op basis van bovenstaande en aangevuld met de informatie
van de behandelaar Dhr B10. is er een brief gestuurd naar de
verzekeringsgeneeskundige Dhr.R5., dit op verzoek van Dhr.D..
8. De opmerking in de correspondentie dat " er een grote
behoedzaamheid in de rapportage is en er geen stelling wordt genomen"
wijs ik van de hand. Geen enkel somatisch,noch psychologisch
onderzoek kan absolute uitspraken doen,enkel beperkte uitspraken
binnen het onderzoeksgebied dat wij als zodanig kennen.
Ik acht dan ook het de klacht van Dhr. D. aangaande
integriteit,objectiviteit, zorgvuldigheid en onafhankelijkheid
ongegrond.
Met hoogachting en groet,
Drs.
K7.
Hieronder volgt mijn reactie op het verweerschrift:
Aan: Secretariaat College van Toezicht
t.a.v. mw. mr. ###, secretaris
p/a
NIP-bureau
Amsterdam
5 april 2002
betreft: NIP-klacht 02/02; D./K7.
onderwerp: repliek
bijlage:
laboratorium uitslagen bloedonderzoek, d.d. 23 juli 1992.
Weledelgestrenge mevrouw ###,
In het verweerschrift van drs. K7. lees ik maar weinig reactie op
mijn klachtpunten. En, zoals ik al had aangekondigd, wil ik hierbij
de klacht toevoegen dat drs. K7. blijkbaar op onrechtmatige wijze
zich van de inhoud van een psychiatrisch rapport op de hoogte
heeft gesteld. Dat hij de inhoud kende, liet hij blijken tijdens de
bemiddelingspoging
op 8 januari 2001, en daar waren voldoende
getuigen bij (zie ook
punt 5 van mijn klacht).
Naar mijn mening geeft het verweerschrift een onjuist beeld van
de situatie, zodat ik daar wat commentaar op wil geven:
Ik heb inderdaad het verzoek tot vernietiging ondertekend. Uit de
brief van 16 juli 1993
blijkt echter, dat het in oorsprong niet
mijn bedoeling was, om het gehele dossier te vernietigen, en de
opmerking "copieën heb je immers al thuis" gaf mij de indruk dat
het verder geen gevolgen zou hebben.
Bij
punt 1.
wordt dhr. B10. "de behandelaar" genoemd. Dat wekt de
indruk, dat ik in behandeling was, maar dat is niet zo. Dhr. B10.
heeft als sociaal-psychiatrisch-verpleegkundige met mij alleen
intake-gesprekken gevoerd. Toen hij na vele gesprekken geen
psychische oorzaak voor mijn klachten kon vinden, vroeg hij een
psychologisch onderzoek aan. Hij zegde mij toe, dat daar alles
uit zou blijken.
Bij
punt 5.
schrijft drs. K7. over een somatisch onderzoek. Het
enige onderzoek wat mijn huisarts in 1992 heeft laten doen, is een
bloedonderzoek (ter illustratie bijgevoegd). Dat lijkt mij te summier
om daaruit te concluderen, dat mijn lichamelijke klachten niet
somatisch zijn. Helaas kan ik niet achterhalen, of mijn huisarts
daarover contact met het Riagg heeft gehad. Het enige bewijs van contact
tussen mijn huisarts en het Riagg, is de
brief van 20 juli 1992. Door
het Riagg is zelfs geen uiteindelijke uitslag naar mijn huisarts verstuurd.
Volgens
punt 6
zou er rapportage zijn gevolgd, naar aanleiding van
het testonderzoek, gerelateerd aan de informatie van de huisarts.
Het
"
verslag psychologisch onderzoek",
d.d. 1992, bevat echter ook
informatie van dhr. B10. (intake-gesprekken) en mevr. K9.
(eerste evaluatiegesprek). Tevens staan daar dingen, die zondermeer
onjuist zijn, of waarvan ik geen idee heb waar ze vandaan komen.
Volgens
punt 7 zou de
brief aan dhr. R.
(d.d. 19 november 1992) zijn
aangevuld met informatie van de behandelaar. Doch de zin "In het
algemeen heeft patiënt de vragenlijsten sociaal zeer wenselijk
ingevuld", is vanzelfsprekend van drs. K7. zelf.
Hoogachtend,
D.
In de brief hierboven schrijf ik over een "evaluatiegesprek".
Dat ben ik later een "aanmeld-gesprek" gaan noemen.
Nederlands Instituut van Psychologen NIP
De heer D.
A., 22 mei 2002
Betreft: NIP-klacht 02/02; D./K7.
Gemachtigden:
Geachte heer D.,
Te uwer informatie treft u bijgaand een kopie aan van de brief
die ik heden aan de wederpartij zond en naar de inhoud waarvan
ik u moge verwijzen.
Zonder uw tegenbericht binnen een week na heden ga ik ervan uit
dat u met schriftelijke afhandeling instemt.
Indien ook de wederpartij daarmee akkoord gaat, zal de zaak op
5 juni a.s. worden besproken.
De uitspraak van het College van Toezicht ontvangt u enkele maanden
nadien.
Hoogachtend,
Mw. mr. ###,
Secretaris College van Toezicht
NIP
Bijlage
PERSOONLIJK/VERTROUWELIJK
De heer drs. K7.
A., 22 mei 2002
Betreft: NIP-klacht 02/02; D./K7.
Gemachtigden:
Geachte heer K7.,
Uw dupliek mocht ik nog niet ontvangen.
Het College van Toezicht acht zich op basis van de thans voorliggende
stukken in beginsel voldoende geïnformeerd om de zaak op stukken,
dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling, af te handelen.
De zaak zou op de agenda van de komende zitting, te weten
6 juni a.s. kunnen worden geplaatst.
De eerstvolgende zitting daarna is vastgesteld op 28 augustus.
Teneinde onnodige vertraging in de afhandeling van deze zaak te
voorkomen, is het College, indien u en de
wederpartij instemmen met schriftelijke afhandeling,
voornemens de zaak op 5 juni te bespreken.
De uitspraak ontvangt u enkele maanden nadien.
Zonder uw tegenbericht binnen een week na heden ga ik ervan uit
dat u instemt met afhandeling op basis van de stukken op 5 juni a.s.
Indien u alsnog wenst te dupliceren verzoek ik u de dupliek
per omgaande toe te zenden.
Hoogachtend,
Mw. mr. ###,
Secretaris College van Toezicht
NIP
Terwijl deze procedure liep, heb ik een
brief aan klinisch psycholoog
drs. K7. gestuurd, om de
verwarring rond de term "mogelijk passief-agressief" op te lossen.
Hieronder volgt de begeleidende brief en de uitspraak:
AANGETEKEND MET HANDTEKENING RETOUR
Nederlands Instituut van Psychologen
NIP
De heer D.
Amsterdam, 4 september 2002
Betreft: NIP-klacht 02/02; D./K7.
Gemachtigden:
Geachte heer D.,
Bijgaand zend ik u een afschrift van de uitspraak van het
College van Toezicht in bovengenoemde zaak.
Ik wijs u op de mogelijkheid dat u binnen twee maanden na dagtekening
dezes tegen de uitspraak in beroep kan gaan bij het College van Beroep
van het
NIP.
Voor de wijze van indiening van het eventuele beroepschrift verwijs ik u
naar de artikelen 3.2-1. en 3.2-2. van
het Reglement voor het Toezicht.
Het eventuele beroepschrift dient te worden gezonden naar:
het secretariaat van het College van Beroep,
ter attentie van de heer mr drs ###,
Amsterdam.
Hoogachtend,
Mw. mr. ###,
Secretaris College van Toezicht
NIP
Bijlage
02/02
Uitspraak van het College van Toezicht van het
Nederlands Instituut van Psychologen.
Het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen,
hierna te noemen het College, heeft het volgende overwogen en beslist ten
aanzien van de bij brief van 3 januari 2002 door de heer D., hierna te
noemen klager, ingediende klacht tegen de heer drs. K7., hierna te noemen
verweerder, lid van het Nederlands Instituut van Psychologen.
I. Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van de volgende door klager en
verweerder overgelegde stukken:
- het klaagschrift met bijlagen d.d. 3 januari 2002;
- het verweerschrift d.d. 9 maart 2002;
- de repliek met bijlage d.d. 5 april 2002.
Er heeft geen mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden.
De klacht is besproken ter zitting van het College van 5 juni 2002.
II. De feiten
Op grond van de stukken, waarvan de inhoud als hier herhaald en
ingelast wordt beschouwd, kan -
zakelijk weergegeven en voor zover ten deze van belang - het volgende
als vaststaand worden aangenomen.
In september 1992 is klager psychologisch onderzocht bij de RIAGG te Middelburg.
Het onderzoek werd uitgevoerd door verweerder, klinisch psycholoog,
werkzaam bij destijds de RIAGG, thans
E4. B.V.
De doelstelling van het onderzoek luidde: 'onderzoek naar
persoonlijkheidsstructuur van patiënt en
daarop gebaseerd een keuze voor een behandeling.'
Van het onderzoek is door verweerder een verslag gemaakt, dat als
bijlage 2 bij de klacht is
overgelegd en waarin onder meer staat: "Mogelijke conclusie luidt
dan ook dat patiënt lijdt aan een
somatisatiestoornis, waarbij de persoonlijkheid beschreven
moet worden als ontwijkend, aangepast en
mogelijk passief-agressief. Patiënt blijft geloven in een
somatische hypothese, is niet gemotiveerd om
een psychotherapeutische behandeling aan te gaan. Patiënt ziet daar,
mogelijk terecht, geen reden
voor."
Op
19 november 1992 heeft verweerder een brief geschreven aan
de heer R5., verzekeringsgeneeskundige van het GAK te Vlissingen, welke brief
als bijlage 4 bij de klacht is overgelegd. In
deze brief staat onder meer: "Onze conclusie luidt dan ook dat
patiënt lijdt aan een somatisatiestoornis,
waarbij de persoonlijkheid beschreven wordt als passief-agressief
en ontwijkend. Er is weinig zicht op
eigen functioneren, introspectieve vermogens zijn gering.
Patiënt blijft geloven in een somatische
hypothese, is niet gemotiveerd om een psychotherapeutische
behandeling aan te gaan."
In een brief van verweerder aan klagers advocaat van 18 februari 2000,
bijlage 15 bij de klacht, schrijft
verweerder onder meer: "Op uw verzoek bevestig ik dat in een eerdere
schriftelijke vastlegging van
een psychologisch onderzoek betreffende de heer D. is vast komen te
staan dat er mogelijk
sprake is van somatisatiestoornis."
Op 15 juni 2000 heeft verweerder nogmaals een brief geschreven aan
klagers advocaat, bijlage 17 bij
de klacht. Naar aanleiding van die brief heeft klager op
5 december 2000 een klacht tegen verweerder
ingediend bij de Klachtencommissie van
E4., bijlage 18 bij de klacht.
Als reden voor die klacht
voert klager het volgende aan: "De reden voor deze klacht, is de
aanmerkelijke schade die ik tot op de
dag van vandaag ondervind van de brief van
19 november 1992.
Daarin wordt gesteld dat er bepaalde
dingen zouden zijn vastgesteld.
Dat is echter niet in overeenstemming met het 'verslag psychologisch onderzoek',
d.d. 1992, van drs. K7., in hoofdzaak komt het er op neer, dat het
woord "mogelijk" is weggevallen. Omdat het G. weigert die brief van
19 november 1992 te verwijderen, wil ik een duidelijke verklaring
van drs. K7., dat die brief niet correct is."
Op 8 januari 2001 is in een hoorzitting van de klachtencommissie
een bemiddelingspoging gedaan, gevolgd door diverse schriftelijke nadere bemiddelingspogingen. Uiteindelijk heeft de klachtencommissie
op 6 juni 2001 uitspraak gedaan, bijlage 30 bij de klacht. In de uitspraak
heeft de klachtencommissie onder meer het volgende overwogen:
"In de brief aan het G. wordt in de derde regel van pagina twee gesproken
van "onze conclusie". In het verslag psychologisch onderzoek wordt
geschreven over een "mogelijke conclusie".
De brief aan het GAK is gebaseerd op het psychologisch onderzoek;
sommige zinnen zijn letterlijk overgenomen.
Het zou zorgvuldiger zijn geweest als in de brief aan het G. ook
gesproken zou worden over
"mogelijke conclusie" in plaats van "onze conclusie", te meer nu uit
de brief niet blijkt dat de
conclusie anders zou moeten luiden.
In de brieven aan het Advokaten### van 18 februari 2000 en 15 juni 2000
spreekt de
heer K7. weer uit dat er "mogelijk sprake is van een somatisatiestoomis".
Deze brieven, alsmede het verslag psychologisch onderzoek, waarin steeds
wordt gesproken over
"mogelijk" kan de heer D. overleggen aan het G..
Hiermee heeft hij impliciet de gevraagde correctie ontvangen."
Onder 'uitspraak' overweegt de Klachtencommissie als volgt:
"De commissie acht de klacht ongegrond. Weliswaar is niet formeel
aan het verzoek tot correctie voldaan, maar realisatie van het
verzoek van de heer D. is toch mogelijk met gebruikmaking van
alle correspondentie."
III. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in
strijd met de Beroepscode heeft gehandeld om de volgende redenen.
1. Volgens klager ondervindt hij nog steeds de nadelige
gevolgen van het 'verslag psychologisch onderzoek' uit 1992 en
verweerders brief van
19 november 1992.
Volgens klager is verweerder jegens hem te kort geschoten op het
gebied van integriteit, objectiviteit, zorgvuldigheid en
onafhankelijkheid, doordat hij heeft geweigerd de brief van
19 november 1992 aan te passen, dan wel een verklaring te
ondertekenen, inhoudende dat de brief als niet geschreven
beschouwd dient te worden.
2. Tijdens de bemiddelingspoging van de Klachtencommissie,
op 8 januari 2001, liet verweerder volgens klager blijken dat hij
op de hoogte was van een psychiatrisch rapport van de heer drs. E..
Kennelijk heeft verweerder zich op onrechtmatige wijze van de
inhoud van dit rapport op de hoogte gesteld, aldus klager.
IV. Het verweer
Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist en daartoe onder
meer - zakelijk weergegeven - het volgende gesteld.
Verweerder verwijst naar het feit dat de Klachtencommissie de klacht
destijds ongegrond heeft verklaard.
Volgens verweerder is het dossier van klager destijds op klagers
verzoek vernietigd.
Op basis van het testmateriaal was het niet mogelijk tot een
duidelijke psychiatrische diagnose te
komen, aldus verweerder.
De brief aan de verzekeringsgeneeskundige is volgens verweerder
verzonden op basis van de
onderzoeksresultaten, aangevuld met de informatie van de heer
B10. van de R..
V. De beoordeling van de klacht
Het feit dat het dossier op klagers verzoek is vernietigd staat
aan een beoordeling van de klacht niet in de weg, nu klager
de relevante stukken uit het dossier, die hij zelf nog in bezit had,
in het geding heeft gebracht.
Ad klachtonderdeel 1.:
Het College begrijpt dit klachtonderdeel in die zin dat klager
het er niet mee eens is dat verweerder de
conclusie dat klager lijdt aan een somatisatiestoornis
zonder het door hem gemaakte voorbehoud
'mogelijke' presenteert.
Dit klachtonderdeel ziet op gebeurtenissen uit 1992, zodat toetsing
dient plaats te vinden op basis van
de in 1992 geldende Beroepscode, te weten de Beroepscode die op
1 januari 1988 in werking is
getreden.
Het College laat in het midden of in dit geval sprake was van een
horizontale of verticale
opdrachtrelatie. Zowel in een horizontale als in een verticale
opdrachtrelatie bepaalt de indertijd
geldende Beroepscode dat de cliënt recht heeft op verbetering,
aanvulling of verwijdering van
gegevens in de rapportage, indien hij kan aantonen dat de opgenomen
gegevens onjuist of onvolledig
zijn, of, gezien de doelstelling van de rapportage, niet ter zake
doende zijn (artikelen 7.1-2 en 7.8-1 van de toen geldende Beroepscode).
In het 'verslag psychologisch onderzoek' van september 1992 stelt
verweerder op blz. 2: "Mogelijke conclusie luidt dan ook dat patiënt
lijdt aan een somatisatiestoornis, waarbij de persoonlijkheid
beschreven moet worden als ontwijkend, aangepast en
mogelijk passief-agressief."
In zijn brief van
19 november 1992 aan de verzekeringsgeneeskundige
de heer R., stelt verweerder op blz. 2: "Onze conclusie luidt dan ook
dat patiënt lijdt aan een somatisatiestoomis,
waarbij de persoonlijkheid beschreven wordt als passief-agressief en
ontwijkend." Het woord 'mogelijke' ontbreekt hier.
Het College beschouwt verweerders brief van
19 november 1992 als een
rapportage in de zin van
genoemd artikel. In dat rapport wordt de conclusie dat klager lijdt aan een
somatisatiestoomis
gepresenteerd zonder het door verweerder gemaakte voorbehoud dat het
gaat om een mogelijke
somatisatiestoornis. Het College is van oordeel dat verweerder, door
te weigeren de conclusie
'somatisatiestoornis' in zijn brief van
19 november 1992 voluit met
dit voorbehoud, zoals gemaakt in
het verslag van september 1992, in overeenstemming te brengen,
heeft gehandeld in strijd met
genoemd code-artikel. Daarom acht het College het eerste
klachtonderdeel gegrond.
Ad klachtonderdeel 2.:
Het College is van oordeel dat klager het feit dat verweerder op de
hoogte was van het bewuste psychiatrische rapport, niet aan
verweerder dient tegen te werpen, maar aan degene die de vertrouwelijkheid
heeft geschonden, door de inhoud aan verweerder kenbaar te maken.
Dit klachtonderdeel acht het College dan ook ongegrond.
Het College komt tot de slotsom dat de klacht gedeeltelijk gegrond
moet worden verklaard. Gelet op het feit dat verweerder in een later
stadium zowel in verklaringen tegenover de Klachtencommissie als in
brieven alsnog de door klager verlangde correctie heeft aangebracht,
acht het College geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel
aanwezig.
VI. De beslissing
Het College van Toezicht:
verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond in voege als
voormeld zonder oplegging van een maatregel.
Aldus gewezen op
5 juni 2002
door:
Mr. ###, voorzitter,
Mevrouw mr. ###, secretaris,
Prof.dr. ###,
Dr. ###,
Drs. ###,
leden.
Omdat ik in hoger beroep zou willen gaan, schreef ik een
brief aan dhr. B10.
van het Riagg, waarmee ik in 1992 de meeste gesprekken had.
Helaas werkte dhr. B10. daar niet meer, dus dat had geen effect.
Daarna ging ik in
hoger beroep.
Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2011