hoger beroep bij Centraal Tuchtcollege
Belangrijkste documenten op deze pagina:
•
beslissing
2004
Een
klacht bij het regionale tuchtcollege werd
afgewezen, daarom ging ik in hoger beroep.
Hieronder volgt de bevestiging dat ik in hoger beroep
ben gegaan.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage. 16 februari 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij bevestig ik u de ontvangst van het
door u ingediende beroepschrift tegen de beslissing van
het Regionaal Tuchtcollege te G. van 25 november 2003,
ingekomen bij genoemd college op 4 februari 2004.
U wordt in de gelegenheid gesteld om de gronden
van uw beroep schriftelijk aan te vullen(in 2-voud)
tot 15 maart 2004.
Aangezien beroep is ingesteld na 1 januari 2003 is op deze zaak
het Reglement van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
van toepassing dat op 1 januari 2003 in werking is getreden
en waarvan een exemplaar bij deze brief is gevoegd.
Ik verzoek u van de inhoud van het Reglement goede nota te nemen.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
In de volgende brief van mijn advocaat worden de klachtpunten
nog eens opgesomd.
Centraal Tuchtcollege
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage
R., 8 maart 2004
Ons kenmerk : D. / K.
Betreft : medisch geschil hoger beroep
Uw kenmerk : 2004/045
Geachte leden van het college,
Bij aangetekende brief van 2 februari 2004 heb ik
voorlopig hoger beroep ingesteld tegen de beschikking
van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te G. d.d. 25 november 2003, verzonden op 20 januari 2004.
Hieronder geef ik u de gronden waarop dit beroep berust.
Inleiding
De heer D., geboren op ###, appellant, hierna klager te noemen,
was als computerprogrammeur werkzaam bij
C. te M.. Op 21 april 1992
is klager door ziekte uitgevallen voor zijn werk. Zijn klachten waren
ernstige nekklachten, migraine-achtige hoofdpijnen, duizeligheid,
slecht slapen en rugklachten. Vanaf december 1992 tot februari 1997
heeft klager 1/2 dagen gewerkt. Met ingang van 1993 is aan klager
een WAO-uitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse
van 15 tot 25%, ervan uitgaande dat hij gedurende 6 uur per dag
met arbeid belastbaar was.
In het kader van de herbeoordeling van het recht op uitkering heeft
de verzekeringsarts K., verweerder in hoger beroep,
hierna verweerder te noemen, een rapport uitgebracht over
de mate van arbeidsongeschiktheid van klager.
Bij klaagschrift van 3 februari 2003 heeft klager omtrent
de door verweerder opgestelde rapportage van 26 mei 1999
een klacht ingediend bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege
te H.. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarop klager
heeft gerepliceerd en verweerder tenslotte heeft gedupliceerd.
Bij beslissing van 25 november 2003, verzonden op 20 januari 2004,
is de klacht ongegrond verklaard.
Klager meent dat het rapport van verweerder niet voldoet
aan de daaraan te stellen eisen als gevolg waarvan de conclusies
die in het rapport worden getrokken, niet worden gerechtvaardigd door
de in het rapport genoemde gronden. Deze gronden vinden onvoldoende steun
in de feiten, omstandigheden en bevindingen. In het hierna volgende zal
deze mening worden toegelicht.
Voor de goede wordt allereerst opgemerkt dat er drie versies van
het litigieuze rapport aanwezig zijn, met dezelfde datum.
Klager heeft bij zijn klaagschrift de verschillende versies toegezonden.
De klacht heeft betrekking op de laatste versie op het rapport,
aangeduid als stuk M87 onder de bijlagen die klager toezond.
De gronden
Algemene uitgangspunten
Volgens vaste rechtspraak van uw college geldt als uitgangspunt
dat een rapport, dat een arts maakt van een door hem uitgevoerd onderzoek,
aan de volgende eisen moet voldoen, wil vanuit het oogpunt van vakkundigheid
en zorgvuldigheid van een aanvaardbaar rapport kunnen worden gesproken:
- In het rapport moet op inzichtelijke en consistente wijze
worden uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt;
- De in de uiteenzetting genoemde gronden moeten op hun beurt
aantoonbaar voldoende steun vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen,
vermeld in het rapport;
- Bedoelde gronden moeten de daaruit getrokken conclusie
kunnen rechtvaardigen.
Deze uitgangspunten zijn door uw college onder andere aangenomen
in de beslissing van 9 april 2002 in de zaak nummer 2001/172,
gepubliceerd op www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl.
Klager meent dat de rapportage voorts moet voldoen aan de kwaliteitseisen bij
keuringen, zoals onder andere vastgelegd in de beslissing CMT 3 maart 1994,
TVG 1994/53. De keuringend arts behoort geen uitspraken te doen waarvoor
de medische gegevens onvoldoende basis bieden, hij moet redelijkerwijs
tot de genomen beslissing kunnen komen, de korte duur van de observatie periode
die in het algemeen bij keuringen beschikbaar is, maant tot voorzichtigheid bij
het trekken van conclusies. Dit geldt onder andere oordelen over
de psychische gesteldheid van de betrokkene. De keurend arts dient zich
van vooringenomen kwalificaties te onthouden (zie ook Handboek Gezondheidsrecht
deel II van professor dr. L., pagina 180 ev).
Klager merkt op dat het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing
niet is ingegaan op de door hem afzonderlijke geformuleerde klachtonderdelen.
De beslissing is slechts gemotiveerd met een algemene verwijzing naar
de hierboven genoemde uitgangspunten. Onduidelijk is op grond
van welke afwegingen het Regionaal College heeft beoordeeld dat
de klacht ongegrond is. Artikel 69 lid 3 van de Wet Big bepaalt dat
de beslissing van het Regionaal tuchtcollege met redenen is omkleed.
Aan dit voorschrift voldoet de beslissing niet. Om die reden is
het hiernavolgende in grote lijnen een herhaling van hetgeen
in eerste instantie is aangevoerd.
Klachtonderdeel a
In de rapportage van 26 mei 1999 vermeldt verweerder onder het kopje
"voorgeschiedenis": "Zowel reumatologisch, neurologisch alsook internistisch
is er geen substraat gevonden die de klachten van belanghebbende enigszins
zou kunnen verklaren". Ook in het gecorrigeerde rapport blijft verweerder
erbij dat bij lichamelijke onderzoeken geen substraat is gevonden die
de klachten van belanghebbende zou kunnen verklaren.
Deze in de uiteenzetting in het rapport van verweerder genoemde gronden vinden
onvoldoende steun in feiten, omstandigheden en bevindingen en kunnen derhalve
de daaruit getrokken conclusies niet rechtvaardigen. Immers uit brieven van de
reumatoloog S8. d.d.
15 november 1993 en
18 decenber 1997 (als bijlagen bij
het klaagschrift door klager overgelegd) blijkt dat er bij röntgenonderzoek
sprake is van een scoliose naar links convex op hoogte C3-C4 en
een verstreken thoracale kyfose, een lichte scoliose hoog convex naar rechts,
een verstreken lendenlordose, laag lumbaal een scoliose convex naar links en
een lichte bekkenscheefstand t.n.v.links. Indien dit langdurig bestaat,
lijdt dit tot pijnklachten met spierpijn en blokkeringen in de rug, aldus S..
Dit leidt tot een mechanisch-functionele stoornis. Voor alle duidelijkheid voegt
de reumatoloog nog toe in zijn brief d.d.
18 decenber 1997 dat functioneel
in deze dus niet psychisch betekent. Deze brieven waren bekend bij verweerder.
Het rapport voldoet derhalve op dit punt niet aan de daaraan te stellen eisen.
Klachtonderdeel b
Dit onderdeel gaat er over dat verweerder, nu hij kennelijk van mening is dat er
lichamelijk geen afwijkingen zijn geconstateerd, het onvermogen van klager om
volledig te kunnen werken, psychisch heeft geduid.
Verweerder is bij deze conclusie ten onrechte uitsluitend afgegaan op
de inhoud van het rapport van de psychiater E.. Andere deskundigen op
het gebied van de psyche komen niet tot dezelfde conclusie.
Klager heeft bij repliek overgelegd
een rapport van juli 1997
van dra. F3., psychologe. Zij stelt in haar rapport dat klager functioneert
als een normaal, gezond mens en dat hij niet lijdt aan enige psychopathologie.
Verweerder was ten tijde van het opstellen van zijn rapport met de inhoud van
dit rapport van mw. F3. op de hoogte. Dit rapport is op 12 augustus 1997 naar
het G. gezonden in het kader van een toen lopende bezwaarprocedure.
Het rapport is toen in het dossier van klager gevoegd. In meerdere stukken uit
het dossier bij het UWV wordt aan dit rapport gerefereerd, dus verweerder was
met de inhoud bekend. Het onderdeel van de uiteenzetting in het rapport
van verweerder, waarin de klachten psychisch geduid worden, vindt derhalve
onvoldoende steun in de feiten en kan de conclusies van het rapport
niet rechtvaardigen.
Klachtonderdeel C
Dit onderdeel gaat er over dat verweerder ten onrechte noemt dat het
belastbaarheidsprofiel hetzelfde is gebleven, terwijl er in het geheel geen
belastbaarheidsprofiel aanwezig was.
Klager heeft als bijlage bij het klaagschrift reeds overgelegd
de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
19 november 2002.
Uit de overwegingen van de Centrale Raad op pagina 5 van de uitspraak blijkt
dat de Raad het niet correct acht dat zonder meer een vergelijking van
de belastbaarheid in 1999 op basis van medische oordeelsvorming in 1994 plaats vindt.
Met andere woorden er had een belastbaarheidsprofiel opgesteld moeten worden.
In een belastbaarheidsprofiel wordt nu immers juist aangegeven welke
lichamelijke beperkingen er ten aanzien van 27 verschillende aspecten zijn.
Nu een dergelijke profiel niet is opgesteld, is verweerder uitsluitend
afgegaan op een uren beperking en op de vermeend psychische component.
Ten onrechte heeft verweerder niet een belastbaarheidsprofiel opgesteld
waarin ook de lichamelijke beperkingen tot uitdrukking konden komen.
De conclusie en rapportage van verweerder heeft er toe geleid
dat de arbeidsdeskundige geen verder onderzoek heeft gedaan.
Wanneer verweerder de medische beperkingen conform het belastbaarheidsprofiel
in kaart had gebracht, dan zou de arbeidsdeskundige een arbeidsdeskundige
beoordeling kunnen maken. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
blijkt inmiddels ook dat de beslissing die
tot stand is gekomen na het onderzoek door verweerder is vernietigd,
nu de medische en arbeidsdeskundige grondslag onvoldoende was.
Inmiddels is door de verzekeringsarts van het Uitvoeringsorgaan wel een
belastbaarheidsprofiel opgesteld, als gevolg waarvan eerst nu
een arbeidsdeskundige beoordeling kon plaats vinden.
Dit heeft ertoe geleid dat aan klager alsnog een hogere WAO - uitkering
is toegekend per 5 maart 1997. Hierbij overlegt klager
ter informatie het rapport van de verzekeringsarts d.d.
15 januari 2003,
van de arbeidsdeskundige d.d.
4 februari 2003
en van het besluit d.d.
9 september 2003.
Klager meent derhalve dat die onderdelen in het rapport van verweerder,
waarin wordt gerefereerd aan het belastbaarheidsprofiel,
onvoldoende steun vinden in de feiten en derhalve de conclusies
van het rapport ook op dit punt niet gerechtvaardigd worden door
de daaraan ten grondslag liggende gronden.
Klachtonderdeel D
Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de omschrijving
in het rapport van verweerder van de omvang van het klachtenpatroon van klager.
Verweerder stelt dat aan klager tegemoet is gekomen door
het woordje "veel" toe te voegen in de zin "belanghebbende is van mening
dat het klachtenpatroon sinds de hoorzitting
van september 1997 niet veel is veranderd".
Hiermee is verweerder echter in het geheel niet tegemoet gekomen
aan de klacht van klager over het rapport. Er was sedert februari 1997
sprake van een behoorlijke wijziging in de gezondheidstoestand.
Tot en met februari 1997 werkte klager halve dagen, hetgeen daarna
niet meer mogelijk was. Aan deze ontwikkelingen heeft verweerder
in het rapport in het geheel geen aandacht besteed.
Klachtonderdeel E
Dit punt heeft betrekking op het volgens klager onjuist weergeven
van het gesprek tussen klager en verweerder ten aanzien van
de conclusies van verweerder. Klager trekt dit klachtonderdeel in,
nu dit zeker niet het belangrijkste onderdeel is en hij wil voorkomen
dat omtrent hetgeen gezegd is een vervelende discussie ontstaat.
Conclusies
Klager blijft van mening dat het rapport van verweerder niet voldoet
aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Klager meent dat in
het rapport niet op inzichtelijke en consistente wijze is uiteengezet
op welke gronden de conclusies van het rapport steunen,
voorts dat de in die uiteenzetting genoemde gronden onvoldoende steun
vinden in de feiten en dat die gronden de daaruit getrokken conclusies
niet kunnen rechtvaardigen.
Hoogachtend,
mw. H.
Vervolgens ontving ik van het tuchtcollege het verweerschrift
van keuringsarts K.. Hieronder staat eerst de begeleidende
brief van het Tuchtcollege.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 6 april 2004
Onderwerp : D. / K.
Bijlagen :
Uw ref. :
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Bijgesloten doe ik u toekomen het verweerschrift in beroep van de heer K.,
d.d. 31 maart 2004, ingekomen op 2 april 2004 in bovengenoemde zaak.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
VERWEERSCHRIFT IN BEROEP
Kenmerk: 2004/045
Aan het Centraal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg
te 's-Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen,
1. De heer
K., destijds verzekeringsarts-in-opleiding,
wonende te M., nader te noemen verweerder, te dezer zake woonplaats kiezende
te U. aan de ### (postbus ###) ten kantore van de advocaat mr. W. die
in deze procedure als zijn gemachtigde zal optreden en als zodanig
dit verweerschrift zal ondertekenen.
Inleiding
2. Verweerder heeft kennis genomen van het formeel
en aanvullend beroepschrift dat door de heer
D., wonende te ###,
uitdrukkelijk woonplaats gekozen hebbende te (###) ### aan de ###
ten kantore van zijn raadsvrouwe mr. H., verder te noemen appellant,
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft ingediend.
Feiten en achtergronden
3. Appellant werd op 20 mei 1999 gezien op het spreekuur
van verweerder wegens een keuring in verband met de herziening van
een aan hem toegekende WAO-uitkering. Verweerder heeft het dossier
van appellant bestudeerd en tijdens de keuring anamnese afgenomen
en lichamelijk onderzoek verricht. Naar aanleiding van zijn bevindingen
heeft verweerder een rapport opgesteld op 26 mei 1999. Van deze rapportage
zijn drie versies in omloop. De klacht is uitsluitend gericht tegen
de laatste versie waarvan verweerder als productie 1 bij
het verweerschrift een exemplaar heeft overgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Appellant heeft gesteld dat de bestreden beslissing
niet voldoet aan art. 69 lid 3 wet BIG omdat het niet met redenen
is omkleed. Verweerder bestrijdt dat. Uit de beslissing blijkt immers
met zoveel woorden dat de rapportage van verweerder naar het oordeel
van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg voldoet aan
de eisen die uw College aan een zodanig rapport stelt, waarbij
het Regionaal Tuchtcollege met zoveel woorden heeft aangetekend
dat het in de stukken geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden
die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder
een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5. Naar het oordeel van verweerder snijdt
de herhaling van zetten van appellant evenmin hout,
althans kan deze niet leiden tot vernietiging van
het bestreden oordeel van het Regionaal Tuchtcollege.
Verweerder tekent daarbij naar aanleiding van
de opgeworpen klachtonderdelen het volgende aan.
Klachtonderdeel A
6. Appellant verliest met dit klachtonderdeel
uit het oog dat de rapportage
algemeen van 26 mei 1999 onder het hoofdje "Voorgeschiedenis"
met zoveel woorden verwijst naar het correctieschrijven.
Nu dat aldus onderdeel uitmaakt van het rapport van 26 mei 1999
mist het daartegen gerichte klachtonderdeel feitelijke grondslag.
Klachtonderdeel B
7. Met dit klachtonderdeel ziet appellant
er aan voorbij dat het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
bij beslissing van
18 maart 2003 in een collega verzekeringsarts
van verweerder hetzelfde onderdeel heeft afgewezen door te overwegen dat,
wat er ook zij van de conclusies van het rapport van E.,
de in dat rapport neergelegde psychiatrische bevindingen overeind zijn gebleven.
Het onderdeel mist daarom doel.
8. Daarbij komt nog dat verweerder erbij blijft
dat dra. F3. er ten onrechte aan voorbij gaat dat drs. K7.,
klinisch psycholoog, eerder een somatisatie stoornis diagnosticeerde
bij appellant door op basis van een voorlopig onderzoek naar
het psychisch welzijn van hem te concluderen dat hij psychisch normaal was
en niet leed aan enige psychopathologie.
9. Voorts wijst verweerder er, in aansluiting op
hetgeen in eerste aanleg ter verweren van dit klachtonderdeel
is betoogt dat appellant er aan voorbij ziet dat
onder het hoofdstuk "Psyche" is gesteld dat bij oriënterend onderzoek,
noch ook overigens aanwijzingen
voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidproblematiek
niet zijn aangetroffen.
Klachtonderdeel C
10. In de kern komt het klachtonderdeel er op neer
dat appellant verweerder verwijt dat geen belastbaarheidsprofiel is opgesteld.
11. Dit klachtonderdeel ziet er aan voorbij
dat het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
bij beslissing van
18 maart 2003 evenzeer te oordelen had
over een rapportage van G. B.V. waaraan geen belastbaarheidsprofiel
ten grondslag lag, en zulks tuchtrechtelijk (kennelijk) niet verwijtbaar achtte.
12. De stelling van appellant dat uit de beslissing
van de Centrale Raad van Beroep is af te leiden dat er
een belastbaarheidsprofiel opgesteld had moéten worden is niet juist.
Enkel acht de Centrale Raad van Beroep niet aangewezen om
een vergelijking van de belastbaarheid van appellant te maken.
Niet meer en niet minder dan dat. Daarbij tekent verweerder nog aan
dat wel degelijk met de belastbaarheid van appellant rekening is gehouden
bij de opstelling van het bestreden rapport.
13. Dat dus is aan te nemen dat verweerder uitsluitend
is afgegaan op een urenbeperking en vermeend psychisch component
en ten onrechte de lichamelijke beperkingen niet tot uitdrukking heeft gebracht
door een belastbaarheidsprofiel achterwege te laten is niet juist.
Verweerder is niet afgegaan op de psychische component
door nu juist niét te stellen dat van psychische afwijkingen sprake was.
14. Ook overigens stelt verweerder zich op het standpunt
dat de bestreden rapportage de toets der kritiek kan doorstaan
omdat verweerder zich heeft gebaseerd op eigen waarnemingen waaronder
de anamnese en lichamelijk onderzoek, alsmede een onderzoek
naar de psyche en expertiserapportages waaruit de beperkte belastbaarheid
van appellant naar voren is gekomen. Een en ander vormt aldus
een totaalbeeld ten aanzien van de beperkingen voor arbeid.
Dat verweerder aldus jegens appellant tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort
is geschoten betwist verweerder uitdrukkelijk.
15. Het feit dat de uitkering die appellant thans geniet
is aangepast doet daaraan op zichzelf niet af nu in het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg de bestreden rapportage marginaal toetst.
In dat verband wijst verweerder er bovendien nog op dat verweerder,
verzekeringsarts in opleiding, niet gehouden was om eerdere rapportages
op juistheid te onderzoeken maar slechts een oordeel diende te geven over
de situatie van appellant ten tijde van zijn eigen onderzoek.
Daarin heeft hij afwijkende bevindingen vastgesteld die hij heeft toegeschreven
aan een rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek.
Klachtonderdeel D
16. Verweerder blijft erbij dat met de verwijzing naar
de correctiebrief van 14 juni 1999 van verweerder geheel is voldaan
aan de bezwaren die appellant had tegen de formulering. In punt drie
van die brief heeft appellant gesteld dat hij verweerder duidelijk had gemaakt
dat zijn klachten in 1998 waren verergerd, dat het nu wat beter ging
maar nog niet zoals in september 1997. De correctiebrief maakt met
de verwijzing onderdeel uit van het bestreden rapport
zodat niet gezegd kan worden dat verweerder in het rapport daaraan
in het geheel geen aandacht heeft besteed. Integendeel.
Klachtonderdeel E
17. Verweerder heeft kennis genomen van
de intrekking van dit klachtonderdeel.
Epiloog
18. Verweerder wijst er in aansluiting op het voorgaande op
dat hij als verzekeringsarts in opleiding bij de totstandkoming van
de bestreden rapportage door meerdere verzekeringsartsen is begeleid.
Die hebben daaraan hun goedkeuring gegeven waarop verweerder in redelijkheid
bij het uitbrengen van de uiteindelijke rapportage heeft mogen afgaan
en waardoor hij zich ziet gesteund in zijn standpunt dat hij ten deze
jegens appellant niet tuchtrechtelijk heeft gehandeld.
19. Redenen waarom verweerder het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg verzoekt het door appellant tegen de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te G. op 25 november 2003
ingestelde beroep te verwerpen en de beslissing waarvan beroep te willen bevestigen.
U., 31 maart 2004
Gemachtigde
Het tuchtcollege heeft een datum bepaald voor de zitting:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 13 april 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Uitnodiging verstuurd aan:
Dhr D.
Dhr K.
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij bericht ik dat de behandeling van bovengenoemde zaak is vastgesteld
op donderdag 29 juni 2004 om 13.00 uur in het ###
aan de ###, te 's-Gravenhage.
Voorts wijs ik u erop dat, indien u nog stukken met betrekking tot de zaak
aan het Centraal Tuchtcollege wil overleggen, u dit tot uiterlijk 14 dagen
vóór de zittingsdatum kunt doen.
In geval u zelf getuigen en/of deskundigen wilt meebrengen,
dient u de namen, de woonplaats alsmede de functie van hen tijdig,
d.w.z tenminste één week vóór de terechtzitting,
aan de secretaris van het Centraal College te berichten.
Voor de goede orde maak ik u erop attent dat deze getuigen en/of deskundigen
niet door het Centraal College ten behoeve van u worden opgeroepen,
tenzij het Centraal College u anders heeft bericht.
De officiële uitnodiging zal t.z.t. worden toegezonden.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
Maar dan is mijn advocaat met vakantie:
Centraal Tuchtcollege
Voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage
per fax ###
R., 19 april 2004
Ons kenmerk : D. / K.
Betreft : Medisch geschil hoger beroep
Uw kenmerk 2004/045
Geachte secretaris,
Uw brief van 13 april, waarin u mij bericht dat de behandeling
van bovengenoemde zaak is vastgesteld op donderdag 29 juni 2004
om 13:00 uur, heb ik ontvangen.
Telefonisch heb ik doorgegeven dat ik op deze datum met vakantie ben
en ik heb gevraagd om uitstel van de behandeling
omdat ik de zaak liever niet overdraag aan een collega op een ander kantoor.
Tevens wees ik u erop dat 29 juni niet een donderdag is maar een dinsdag.
Wellicht is bedoeld donderdag 29 juli?
Hoe dan ook, ik wil u vriendelijk verzoek om de behandeling
op een andere datum vast te stellen, in verband met mijn vakantie
die valt vanaf 10 juni tot en met 2 juli.
Ik dank u vriendelijk voor uw medewerking en verneem graag van u.
Met vriendelijke groet,
mw. H.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's Gravenhage, 20 april 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij deel ik u mee dat de behandeling van
de zaak op de zitting van 29 juni 2004 niet door gaat.
Zodra er een nieuwe datum bekend is
wordt u hiervan op de hoogte gesteld.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
Aan de secretaris van het Centraal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage
R., 22 april 2004
Ons kenmerk : D. / K.
Betreft : medisch geschil hoger beroep
Uw kenmerk 2004/045
Geachte heer, mevrouw,
Uw brief van 20 april heb ik ontvangen.
Hieronder geef ik u mijn verhinderdata vanaf 1 juni aanstaande.
Misschien kunt u daarmee enigszins rekening houden
bij het vaststellen van een nieuwe behandelingsdatum.
- 1 juni vanaf 11:00 uur
- 3 juni vanaf 12:00 uur
- 10 juni tot en met 2 juli
daarna nog geen verhinderingen.
Graag verneem ik van u.
Met vriendelijke groet,
H.
Vervolgens werd er een nieuwe datum bepaald:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 29 april 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Uitnodiging verstuurd aan:
Dhr D.
Dhr K.
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij bericht ik dat de behandeling van bovengenoemde zaak
is vastgesteld op dinsdag 7 september 2004 om 15.30 uur
in het Paleis van Justitie aan de ###, te 's-Gravenhage.
Voorts wijs ik u erop dat, indien u nog stukken
met betrekking tot de zaak aan het Centraal Tuchtcollege wil overleggen,
u dit tot uiterlijk 14 dagen vóór de zittingsdatum kunt doen.
In geval u zelf getuigen en/of deskundigen wilt meebrengen,
dient u de namen, de woonplaats alsmede de functie van hen tijdig,
d.w.z tenminste één week vóór
de terechtzitting, aan de secretaris van het Centraal College te berichten.
Voor de goede orde maak ik u erop attent dat deze getuigen en/of deskundigen
niet door het Centraal College ten behoeve van u worden opgeroepen,
tenzij het Centraal College u anders heeft bericht.
De officiële uitnodiging zal t.z.t. worden toegezonden.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
De zitting werd uitgesteld:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
G., 10 juni 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Om roostertechnische redenen komt
de zitting van 7 september 2004 te vervallen.
Zodra een nieuwe zittingsdatum bekend is
zullen wij deze aan u meedelen.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 17 juni 2004
Onderwerp : D. / K.
Uitnodiging verstuurd aan:
Dhr D.
Dhr K.
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij bericht ik dat de behandeling van bovengenoemde zaak
is vastgesteld op dinsdag 21 december 2004 om 15.00 uur
in het Paleis van Justitie aan de ###, te 's-Gravenhage.
Voorts wijs ik u erop dat, indien u nog stukken met betrekking tot
de zaak aan het Centraal Tuchtcollege wil overleggen,
u dit tot uiterlijk 14 dagen vóór de zittingsdatum kunt doen.
In geval u zelf getuigen en/of deskundigen wilt meebrengen,
dient u de namen, de woonplaats alsmede de functie van hen tijdig,
d.w.z tenminste één week vóór
de terechtzitting, aan de secretaris van het Centraal College te berichten.
Voor de goede orde maak ik u erop attent dat deze getuigen en/of deskundigen
niet door het Centraal College ten behoeve van u worden opgeroepen,
tenzij het Centraal College u anders
heeft bericht.
De officiële uitnodiging zal t.z.t. worden toegezonden.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
Vanwege bovenstaande brief heb ik gebeld, of de zitting echt pas zes maanden
later is. Maar dat was inderdaad zo.
Daarna onving ik onderstaande brief, dat het een andere datum werd:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 23 juni 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij deel ik u mee dat de behandeling van de zaak op
de zitting van 21 december 2004 in verband met
verhindering van de advocaat van de arts niet doorgaat.
Zodra er een nieuwe datum bekend is zullen wij deze aan u meedelen.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 28 juni 2004
Onderwerp D. / K.
Onze ref. 2004/045
Uitnodiging verstuurd aan:
Dhr D.
Dhr K.
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij bericht ik dat de behandeling van bovengenoemde zaak
is vastgesteld op dinsdag 26 oktober 2004 om 15.30 uur
in het Paleis van Justitie aan de ###, te 's-Gravenhage.
Voorts wijs ik u erop dat, indien u nog stukken met betrekking
tot de zaak aan het Centraal Tuchtcollege wil overleggen,
u dit tot uiterlijk 14 dagen vóór de zittingsdatum kunt doen.
In geval u zelf getuigen en/of deskundigen wilt meebrengen,
dient u de namen, de woonplaats alsmede de functie van hen tijdig,
d.w.z tenminste één week vóór de terechtzitting,
aan de secretaris van het Centraal College te berichten.
Voor de goede orde maak ik u erop attent dat deze getuigen en/of deskundigen
niet door het Centraal College ten behoeve van u worden opgeroepen,
tenzij het Centraal College u anders heeft bericht.
De officiële uitnodiging zal t.z.t. worden toegezonden.
Hoogachtend,
Namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 28 september 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
UITNODIGING
ingevolge art. 22 juncto art. 8 Tuchtrechtbesluit BIG
Hierbij nodig ik u uit om te verschijnen ter terechtzitting van
het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg op:
dinsdag 26 oktober 2004, om 15.30 uur, in het Paleis van Justitie,
### te 's-Gravenhage, om naar aanleiding van het beroep te worden gehoord.
In geval u getuigen of deskundigen wilt meebrengen,
dient u hun namen tenminste één week vóór
de zitting aan het Centraal Tuchtcollege te berichten.
Overeenkomstig art. 8, lid l, Tuchtrechtbesluit BIG deel ik u mede dat de stukken,
die betrekking hebben op opgemelde zaak op bovengenoemd adres ter inzage liggen.
U wordt verzocht om, wanneer u inzage wenst, telefonisch een afspraak daartoe te maken
met het secretariaat.
Indien u nog stukken wilt overleggen kunt u dit uiterlijk tot twee weken
vóór de terechtzitting bij de secretaris doen.
Het Centraal Tuchtcollege zal zijn samengesteld als volgt: mr. ###, voorzitter;
mr. ###; mr. ###, leden-juristen; mr. ###, ###, leden-beroepsgenoten; mr. ###, secretaris.
Hoogachtend,
namens de secretaris
###
Secretariaatsmedewerker
Ingevolge de wet vindt de behandeling van de zaak in een openbare terechtzitting plaats.
Het college kan evenwel om gewichtige redenen -op uw verzoek- bepalen dat de behandeling
geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
Ik kon helaas niet naar de zitting, omdat ik te ver weg vind.
Mijn advocaat schreef een pleitnota om bij de
zitting voor te lezen.
Van deze pleitnota heb ik niet een copie van originele document,
maar dit heb ik zelf afgedrukt vanaf een bestand dat ik per
email ontving.
Pleitnota voor de zitting van 26 oktober 2004 om 15:30 uur
van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg inzake D.,
wonende te ###, tegen dr. K.
Geachte leden van het College,
Allereerst verontschuldigt de heer D. zich voor zijn afwezigheid.
Vanwege medische redenen is hij niet in staat om vandaag aanwezig te zijn.
Dat spijt hem zeer en hij heeft mij nadrukkelijk gevraagd om dit
aan u kenbaar te maken. Hieronder zal ik namens hem nog het
één en ander onder uw aandacht brengen.
Om een herhaling van zetten te voorkomen,
volsta ik met een reactie op het verweerschrift in hoger beroep.
1. Wat betreft klachtonderdeel A stelt verweerder onder punt 6
dat het onderdeel feitelijke grondslag mist omdat in het gecorrigeerde rapport
van 26 mei 1999 onder het hoofdje "Voorgeschiedenis" met zoveel woorden
wordt verwezen naar het correctie schrijven van appellant.
Volgens verweerder maakt de inhoud van het correctieschrijven onderdeel uit
van het rapport van 26 mei 1999, zodat het klachtonderdeel feitelijke grondslag mist.
2. In het gecorrigeerde rapport van 26 mei 1999 staat
onder het hoofdje "Onderzoeksactiviteiten" te lezen: betrokkene heeft in
een schrijven d.d. 26 mei 1999 verzocht om enkele correcties
in het rapport op te nemen. Aan zijn verzoek is voldaan door
de betreffende zinsneden ofwel op te nemen (gearceerd) ofwel
door te verwijzen naar zijn brief,
die als bijlage aan deze rapportage is gekoppeld.
3. Echter bij het rapport van 26 mei 1999 dat door verweerder is overgelegd,
is deze bijlage niet gevoegd. Kennelijk wordt het correctieschrijven
niet altijd bij de rapportage van 26 mei 1999 meegezonden.
In elk geval niet bij de productie die aan uw college is toegezonden,
hetgeen nu juist wel relevant geweest zou zijn.
Het correctieschrijven is pas later, als productie 8, overgelegd.
4. Bovendien is het correctieschrijven van appellant niet gedateerd 26 mei 1999,
zoals vermeld in het gecorrigeerde rapport, maar 14 juni 1999.
5. Appellant concludeert dan ook ten eerste dat de datum van het schrijven
in het rapport onjuist staat vermeld, zodat verwezen wordt naar
een niet bestaand correctieschrijven. Voorts wordt dit correctieschrijven
kennelijk niet altijd gevoegd bij het rapport zelf,
zodat de daarin genoemde correcties geen onlosmakelijk deel uitmaken van het rapport.
6. Het volgende klachtonderdeel gaat over het feit dat verweerder
de klachten en afwijkingen van appellant alleen psychisch heeft geduid,
terwijl dr. S. een lichamelijke oorzaak vond.
Verweerder rechtvaardigt dit nu achteraf door te verwijzen naar
de uitspraak van de Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
van
18 maart 2003 over het rapport van de psychiater E..
Echter deze uitspraak en dit rapport waren ten tijde van het schrijven
van het rapport nog niet beschikbaar, immers dat was vier jaar eerder.
7. De afwegingen die verweerder stelt met betrekking tot de rapportage
van dra. F3. en drs. K7., hadden ten tijde van het onderzoek
moeten worden gemaakt en in de rapportage verwerkt en niet nu achteraf
in het verweerschrift.
8. In het verweerschrift onder punt 8 wordt gesteld dat dra. F3. er
ten onrechte aan voorbij gaat dat dr. K7. een somatiesatiestoornis
heeft vastgesteld. Dat is twijfelachtig, omdat er twee brieven van
dr. K7. zijn waarvan de ene over een "mogelijke somatiesatiestoornis" spreekt.
Verder wordt er zonder onderbouwing gesteld dat de psycholoog F3. het
niet juist heeft en psycholoog K7. wel. Inmiddels is echter vast komen
te staan dat het net andersom is, omdat psycholoog K7.
een waarschuwing heeft gekregen van het College van Beroep van het
NIP
in een beslissing d.d. 17 oktober 2003 (bijgaand). Het college overweegt:
" Allereerst is gebleken dat de informatie in de rapportage niet alleen berust
op eigen onderzoek door aangeklaagde (dr. K.) maar ook op bevindingen
van de sociaal-psychiatrische verpleegkundige van de R., die door appellant (D.)
enkele keren was geconsulteerd en op telefonisch informatie van de huisarts.
Uit de rapportage is dit echter niet op te maken.
Evenmin is daarin te lezen welke informatie of conclusies afkomstig zijn van wie.
Het college van Beroep acht dit in strijd met artikel 7.7 van de destijds geldende
Beroepscode 1988. In aanvulling op het College van Toezicht constateert
het College van Beroep voorts dat in het verslag van het onderzoek
meer dan eens op essentiële onderdelen, zowel bij de diagnose als bij
de conclusies, sprake is van bevindingen die in
het verslag zijn voorzien van het adjectief "mogelijk" dat in
de dienovereenkomstige passages in de rapportage aan
de verzekeringsgeneeskundige ontbreekt. Nu er ook op andere punten
wezenlijke afwijkingen bestaan tussen het verslag en de rapportage aan
de verzekeringsgeneeskundige is het College van Beroep van oordeel dat
die rapportage moet worden aangemerkt als nieuwe rapportage. Door appellant
niet te informeren over de rapportage aan het G. heeft aangeklaagde
hem ten onrechte het recht op inzage en verbetering onthouden en heeft
hij gehandeld in strijd met art. 7.2 en 7.8.1 van de Beroepscode 1988.
Daarbij komt nog dat aangeklaagde zich had moeten realiseren dat zijn rapportage,
gelet op de inhoud en in relatie tot de vraagstelling van het G.,
voor appellant verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben". Het CvB
NIP
legt de maatregel van waarschuwing op.
Resumerend meent appellant derhalve dat het rapport van dr. K. niet
als rechtvaardiging kan worden aangevoerd van destijds onvolledig
en onjuist rapporteren.
9. Het volgende klachtonderdeel gaat er over dat verweerder in verband met
de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, zoals verwoord in
het litigieuze rapport van 26 mei 1999, zich heeft gebaseerd op een
niet bestaand belastbaarheidsprofiel.
Uit de beslissing van het UWV door appellant overgelegd d.d.
9 september 2003,
blijkt zonder meer dat de Centrale Raad van Beroep van mening was dat er
onjuiste maatstaf is aangelegd bij de vaststelling van de mate van
arbeidsongeschiktheid. Na deze uitspraak heeft een andere verzekeringsarts
het werk van verweerder opnieuw gedaan, en deze heeft wel
een belastbaarheidsprofiel opgesteld. Zie de rapportages die aan u
werd toegezonden bij de brief van 8 maart 2004.
4. Wat betreft de overige klachtonderdelen verwijst appellant naar
zijn brief van 8 maart 2004.
Namens de heer D. verzoek ik u zijn beroep gegrond te verklaren
en aan verweerder een maatregel op te leggen.
mw. H.
Ook de advocaat van keuringsarts K. had zijn pleitnotities opgeschreven:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk : 2004/045
Zitting : dinsdag 26 oktober 2004 om 15.45 uur
PLEITNOTITIES van Mr W.
Inzake:
K.,
(destijds) verzekeringsarts-in-opleiding,
wonende te M.,
verweerder,
gemachtigde: Mr W.,
advocaat te U.
Tegen:
D.
wonende te ###,
appellant,
gemachtigde: mevrouw Mr. H.
Geacht College,
1. Vandaag is aan de orde de vraag of geïntimeerde
tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens appellant heeft gehandeld
met betrekking tot de laatste versie van de rapportage algemeen
van 26 mei 1999. Geïntimeerde blijft van oordeel dat dat niet het geval.
2. Geen beroep is ingesteld tegen de overweging
van het Regionaal Tuchtcollege dat in de stukken
geen aanknopingspunten zijn gevonden die de conclusie rechtvaardigen
dat geïntimeerde een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Daarmee strandt aldus het beroep omdat dat tussen partijen vaststaat.
Enkel is beroep ingesteld tegen de overweging van het Regionaal Tuchtcollege
dat de bestreden rapportage voldoet aan de in de beslissing
van 25 november 2003 vermelde eisen. Evenmin blijkt dat bedoeld is om
de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege
voor te leggen. Niet voor niets bepaalt artikel 19 lid 1 sub c
van het Tuchtrechtbesluit BIG dat het beroepschrift de gronden
van het beroep dient te bevatten.
Dat in de stukken geen aanknopingspunten te vinden zijn die
de conclusie rechtvaardigen dat geïntimeerde
een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt is niet bestreden,
noch is het beroep daarop gegrond. Het beroep tegen de beslissing dient
dan ook alleen al daarom te worden verworpen. Maar dan nog.
3. Bij de beoordeling van een rapportage als de onderhavige geldt
als uitgangspunt dat de tuchtrechter de grootst mogelijke terughoudendheid
toepast. Alleen indien zou moeten worden geoordeeld dat
de gekozen methode van onderzoek niet tot het beoogde doel kan leiden,
te weten beantwoording van de vraagstelling, kan
van enige tuchtrechtelijke relevante toetsing sprake zijn,
dan wel indien de grenzen van de redelijkheid of zorgvuldigheid
zijn overschreden. Het Centraal College heeft in beroep
de bestreden rapportage in zijn geheel te beoordelen
en wel marginaal voor zover het de inhoud daarvan betreft.
4. Geïntimeerde heeft de gebruikelijke methodes van onderzoek toegepast.
De conclusies in het rapport kunnen worden teruggevoerd op het onderzoek,
zodat de rapportage in zijn geheel voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Daarbij wijst geïntimeerde er nog op dat hij destijds
verzekeringsarts-in-opleiding was. De rapportage algemeen is,
zoals steeds tijdens de opleiding, in nauw overleg met de opleider opgesteld
en geaccordeerd. Terecht en op goede gronden is het Regionaal Tuchtcollege
dan ook van oordeel dat de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Niet voor niets heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
in de beslissing van
18 maart 2003 in een identieke zaak
een door dezelfde appellant ingesteld beroep verworpen.
5. Ook overigens blijft geïntimeerde van oordeel
dat het niet aangaat om hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken
waar alle (relevante) op- en aanmerkingen die appellant
op elke versie van de rapportage algemeen had nauwgezet
heeft verwerkt en heeft besproken met zijn opleiders.
6. Geïntimeerde hecht er voorts aan te benadrukken
dat hij bij het opstellen van de rapportage algemeen in redelijkheid
mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die beschikbaar zijn
uit de behandelend sector. In ieder geval stelt geïntimeerde
zich op het standpunt dat het niet aangaat om hem als
verzekeringsarts-in-opleiding tegen te werpen dat hij
bij beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant,
is afgegaan op de expertise die voorlag.
7. Overigens ziet appellant eraan voorbij dat de beschouwing
en de conclusie van de rapportage algemeen op elkaar aansluiten.
Immers heeft geïntimeerde in de rapportage algemeen gesteld
dat bij appellant sprake is van onvermogen om acht uur per dag
te kunnen werken en hééft hij afwijkende bevindingen
aangetroffen die naar zijn oordeel een rechtstreeks gevolg waren
van een ziekte of gebrek.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 25 november 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. mr H.
Geachte mevrouw H.,
Hierbij bericht ik u dat de beslissing in bovengenoemde zaak
in het openbaar zal worden uitgesproken op 7 december 2004 om 14.00 uur
in het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage.
Uw verschijning is hierbij niet noodzakelijk.
Een afschrift van de beslissing zal u worden toegezonden.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
###
secretariaatsmedewerkster
Hieronder staat de uitspraak met eerst de begeleidende brief:
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 7 december 2004
Onderwerp : D. / K.
Onze ref. : 2004/045
Dhr. D.
p/a mw. Mr. H.
Geachte mevrouw H.,
Bijgesloten doe ik u toekomen twee afschriften
van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg in opgemelde zaak.
Wilt u een exemplaar aan uw cliënt overhandigen.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
###,
secretariaatsmedewerkster
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer 2004/045 van:
D.,
wonende te ###,
appellant,
klager in eerste aanleg,
raadsvrouw mr. H., advocaat te ###,
tegen
K.,
verzekeringsarts,
wonende te M.,
verweerder in eerste aanleg en hoger beroep,
raadsman mr. W., advocaat te U..
1. Verloop van de procedure
Appellant - hierna te noemen klager - heeft op 4 februari 2003
bij het Regionaal Tuchtcollege te G. tegen verweerder
- hierna te noemen de arts - een klacht ingediend.
Bij beslissing van 25 november 2003, onder nummer 2003 T 20,
heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing
tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift
in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 26 oktober 2004,
waar zijn verschenen mr. H. namens klager
en mr. W. namens de arts. Klager en de arts hebben bericht
van verhindering gezonden.
Mr. H. en mr. W. hebben het beroep cq verweer toegelicht aan de hand
van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Procedure in eerste aanleg
2.1. De arts heeft klager op zijn spreekuur gezien wegens
een keuring in verband met de herziening van een aan
hem toegekende WAO-uitkering. De arts heeft het dossier
van klager bestudeerd, heeft bij klager de anamnese afgenomen
en klager lichamelijk onderzocht. Naar aanleiding van
zijn bevindingen heeft de arts een rapport opgesteld.
Klagers klacht richt zich tegen de laatste versie van het rapport,
bestaande uit vier bladzijden en, evenals de andere twee versies,
gedateerd op 26 mei 1999.
Klager verwijt de arts dat:
- hij de diagnose van de reumatoloog heeft genegeerd,
- de conclusie van het rapport niet wordt gedragen door de bevindingen,
- het belastbaarheidsprofiel en belastbaarheidspatroon,
waarover de arts schrijft, niet bestaan omdat het G. die niet heeft opgesteld,
- hij de wijziging in de gezondheidstoestand van de klager in februari 1997
heeft genegeerd en
- het rapport het gesprek dat klager met de arts heeft gevoerd onjuist weergeeft.
2.2. De arts heeft verweer gevoerd.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft als uitgangspunt genomen
dat een rapport, dat een arts maakt van een door hem uitgevoerd onderzoek,
wil van een uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid
aanvaardbaar rapport kunnen worden gesproken,
aan de volgende eisen moet voldoen:
a. in het rapport moet op inzichtelijke en consistente wijze
worden uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
b. de in de uiteenzetting genoemde gronden moeten op hun beurt aantoonbaar
voldoende steun vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen,
vermeld in het rapport en
c. bedoelde gronden moeten de daaruit getrokken conclusie
kunnen rechtvaardigen.
Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voldoet
de rapportage van de arts aan de hiervoor vermelde eisen.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de stukken geen
aanknopingspunten kunnen vinden die de conclusie rechtvaardigen
dat de arts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
3. Procedure in hoger beroep
3.1. Klager heeft in beroep het volgende aangevoerd:
- De uiteenzetting in het rapport: "
Zowel reumatologisch,
neurologisch alsook internistisch is er geen substraat gevonden
die de klachten van belanghebbende enigszins zou kunnen verklaren"
vindt onvoldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen
en kan de getrokken conclusie niet rechtvaardigen.
Immers uit brieven van de reumatoloog S8. d.d.
15 november 1993
en
18 decenber 1997 blijkt dat er bij het röntgenonderzoek
sprake is van een scoliose naar links convex op hoogte C3-C4,
een verstreken thoracale kyfose, een lichte scoliose hoog convex
naar rechts, een verstreken lendenlordose, laag lumbaal
een scoliose convex naar links en een lichte bekkenscheefstand.
- De arts heeft, nu hij kennelijk van mening is dat er lichamelijk
geen afwijkingen zijn, het onvermogen van klager om volledig
te kunnen werken ten onrechte als psychisch geduid.
- De arts heeft ten onrechte geconcludeerd dat
het belastbaarheidsprofiel hetzelfde is gebleven terwijl er
in het geheel geen belastbaarheidprofiel aanwezig was.
De arts stelt ten onrechte dat hij aan klager tegemoet is gekomen
door het woordje "
veel" toe te voegen in
de zin "belanghebbende is van mening dat het klachtenpatroon
sinds de hoorzitting van september 1997 niet veel is veranderd."
Samenvattend blijft klager van mening dat het rapport van
de arts niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden.
3.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep
te verwerpen.
Beoordeling van het beroep
3.3. Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege
moet rapportage, zoals de onderhavige bestreden rapportage,
voldoen aan de volgende criteria:
1) wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze
uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2) vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar
voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport.,
3) kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4) beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5) kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de
voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, dan wel heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden.
Het Centraal Tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek
uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek
kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt
slechts een marginale toetsing plaats. Beoordeeld wordt of de conclusie
kan volgen uit de gerapporteerde bevindingen.
3.4. Volgens klager voldoet de rapportage daar waar de arts
in het rapport onder 2. Onderzoek, onder "
Voorgeschiedenis"
schrijft: "
Zowel reumatologisch, neurologisch alsook internistisch
is er geen substraat gevonden die de klachten van belanghebbende
enigszins zouden kunnen verklaren" (zie punt 1 in het correctieschrijven.)
niet aan de hiervoor onder 3.3. onder 2) en 3) vermelde criteria.
Daaromtrent wordt het volgende overwogen. De arts heeft in
zijn rapportage onder 2. "
Onderzoeksactiviteiten"
aangegeven waarop zijn rapportage steunt, te weten op een gesprek
met en op onderzoek van de betrokkene alsmede op dossieronderzoek.
Vervolgens heeft de arts in de gewraakte zinsnede samengevat
dat op grond van zijn onderzoeksactiviteiten is gebleken
dat bij reumatologisch, neurologisch en internistisch onderzoek
geen substraat is gevonden die de klachten van klager enigszins
zouden kunnen verklaren. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
voldoet de rapportage op dit punt aan de vereiste criteria.
De arts heeft voldoende aangegeven waar bedoelde samenvatting op steunt.
Het is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de arts
in redelijkheid niet tot die samenvatting heeft kunnen komen.
3.5. Klager verwijt de arts vervolgens dat hij uitsluitend
is afgegaan op rapportage van psychiater E. en dat hij er aan
voorbij is gegaan dat andere deskundigen op het gebied van
de psyche tot andere conclusies komen. Dit verwijt kan niet slagen.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt allereerst dat het inzake
een klacht van klager tegen een collega van de arts heeft overwogen
- klager heeft de desbetreffende uitspraak bij conclusie van repliek
in eerste aanleg als productie overgelegd - dat, hoewel de conclusie
van E. de toets der kritiek niet heeft kunnen doorstaan,
de in het rapport van E. neergelegde psychiatrische bevindingen
overeind zijn gebleven. De arts mocht zich dus baseren
op diens psychiatrische bevindingen ten aanzien van klager.
De arts heeft voorts gemotiveerd uiteengezet waarom hij
de bevindingen van de door klager genoemde psychologe F3.
niet heeft gevolgd. De arts heeft er overigens terecht
op gewezen dat hij in zijn rapport onder "
Onderzoek psyche"
heeft aangegeven dat er bij oriënterend onderzoek ten aanzien
van bewustzijn, concentratie, stemming, oriëntatie,
waarnemen en denken geen afwijkingen zijn gebleken en
dat er voorts ook geen andere aanwijzigen zijn voor
psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
3.6. Onder "
4. Beschouwing" staat in het rapport vermeld
dat klager in 1994 in staat werd geacht om zijn eigen werk
als computerprogrammeur gedurende 6 uur per dag te verrichten.
De arts heeft vervolgens aangegeven dat hij op grond
van dossier onderzoek, eigen spreekuur contact en lichamelijk onderzoek
heeft geconcludeerd dat er niet kan worden afgeweken van
het eerder vastgestelde belastbaarheidspatroon. De
arts geeft inzichtelijk aan waarop hij zijn conclusie stoelt.
Ook op dit punt voldoet het rapport naar het oordeel van
het Centraal Tuchtcollege aan de vereiste criteria.
3.7. De klacht dat de arts niet is tegemoet gekomen
aan het correctie verzoek van klager door het woordje "veel"
toe te voegen in de hiervoor onder 3.1. weergegeven zin
mist feitelijke grondslag. Klager heeft in zijn correctieschrijven
van 14 juni 1999 onder (3) het volgende geschreven:
"
Blz.1, bij "Anamnese"
De eerste zin is niet juist [...] Het laatste deel van
de eerste zin: "niet is veranderd" dient te worden gewijzigd
in: "niet veel is veranderd". De arts heeft vervolgens geheel
aan het verzoek van klager voldaan.
3.8. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep
niet kan slagen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr.
T3., voorzitter,
mrs.
H17. en
G8., leden-juristen en
mr.
F4. en
D16., leden-beroepsgenoten
en mr.
W10., secretaris en uitgesproken ter openbare zitting
van 7 december 2004, door mr.
T3., in tegenwoordigheid van
de secretaris.
###
Voorzitter
###
Secretaris
Voor eensluidend afschrift
De Secretaris van
het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg.
Deze procedure heb ik dus verloren. Het Tuchtcollege is van mening
dat een verzekeringsarts mijn beperkingen mag vaststellen op basis
van denkbeeldige gegevens (het niet-bestaande belastbaarheidsprofiel
of belastbaarheidspatroon).
In een
brief aan de Inspectie voor de gezondheidszorg
stuurde ik deze uitspraak als bijlage mee.
Dokter F4. in het college is iemand van het UWV, of daar voorheen werkte.
Dus als ik een keuringsarts van het UWV aanklaag, dan zit er iemand
in het college met kennis van keuringen, maar dat is dan dus
iemand die van het UWV is of daar gewerkt heeft.
En zo iemand gaat dan dus oordelen over zijn collega die
bij het UWV (dus hetzelfde bedrijf) werkt.
Ik voelde me al maatschappelijk verplicht om openbaar te maken hoe
keuringsartsen te werk gaan. En nu moet ik blijkbaar ook openbaar
maken hoe het Tuchtcollege te werk gaat. Ik was daarom van plan
om in wat sneller tempo nog meer artsen aan te klagen, om zo ook de
werkwijze van het Tuchtcollege duidelijk te maken. Daar kwam
echter weinig van terecht, omdat ik in 2005 te weinig geld had om
alle procedures door advocaten te laten doen, en ik dus
ook procedures zelf moest doen.
Laatste wijziging van deze bladzijde: december 2009