Klacht en correspondentie

2000

Naar aanleiding van een Klacht over inzage / correctie aan de uitvoeringsinstelling, diende ik de volgende klacht in:

thumbnail thumbnail
Aan: De Nationale Ombudsman
Postbus ###
Den Haag

10 april 2000

betreft: klacht tegen het G.

bijlagen:
  • brief van G., d.d. 31 maart 2000, met bijlage.
  • ontvangstbevestiging van G., d.d. 29 februari 2000.
  • klacht van mij, d.d. 26 februari 2000, met bijlagen.

referentie van het G.: kl20014, hm/evh/jg

Geachte mevrouw, heer,

Op 26 februari 2000 had ik een klacht ingediend tegen het G., betreffende het traineren van inzage, en het weigeren van correctie. In de reactie van het G., d.d. 31 maart 2000, is niet ingegaan rond de problemen om gegevens te verkrijgen, wat ik "het traineren van inzage" heb genoemd.

Naar mijn mening heeft het G. mijn klacht onvoldoende afgehandeld.

Toelichting:

In de brief van 13 september 1999, biedt dokter V. haar excuses aan, omdat er niet is gereageerd op mijn brief van 21 juli 1999. Die excuses accepteer ik.

Door het G. is per telefoon aan mijn advocaat verkeerde informatie gegeven, omtrent een verslag van de keuring van 10 april 1997. Dat probleem lijkt mij voldoende besproken.

De fout in de uitgewerkte versie heeft het G. opgelost, door de uitgewerkte versie te verwijderen. Daar zal ik dan ook maar mee akkoord gaan, alhoewel ik het er niet helemaal mee eens ben.

Wat over blijft, is dat mijn advocaat in zijn brief van 6 juli 1999 een kopie van het dossier opvraagt, maar daar wordt niet op gereageerd. Verder vraag ik in mijn brief van 8 oktober 1999 voor de derde maal een kopie van de medische kaarten, maar ik ontving die pas bij de brief van het G. van 16 november 1999, wat meer dan een maand later is.

Daarmee is de rechtsgang belemmerd, omdat op 17 november 1999 een zitting bij de Centrale Raad van Beroep was. Indien ik daarvóór bekend zou zijn met de (al of niet opzettelijke) fout van het G., dan had ik dat zeker aangevoerd bij de Centrale Raad van Beroep. Nu zou ik aan de rechter kunnen vragen om die beroepszaak opnieuw te openen, maar daar zijn dan weer advocaatskosten aan verbonden, tenzij ik die kosten volledig op het G. kan verhalen.

De fout van het G. is nadelig voor mij, omdat bij de keuring van 10 april 1997 de ziektewet-arts ook de bedoeling had, om mij voor de wettelijke termijn van vier weken ziektewet te accepteren, maar door de fout lijkt het, alsof dat niet zo was.

Met vriendelijke groet,
D.


De Nationale Ombudsman stuurt mij een ontvangstbevestiging:

thumbnail
de nationale ombudsman
's-Gravenhage
Afdeling 1
Datum 11-04-2000
Ons nummer 200002268
Uw brief 10-04-2000
Onderwerp ontvangstbevestiging

Geachte heer/mevrouw,

Hiermede bevestig ik de ontvangst van uw brief, die hier onder het bovengenoemde dossiernummer is geregistreerd.

Uw brief zal zo spoedig mogelijk worden beantwoord.

Met vriendelijke groet en hoogachting,

DE NATIONALE OMBUDSMAN
mr. ###


Vanwege een brief van 14 juli 2000 van de directeur van de uitvoeringsinstelling, voegt mijn advocaat een klacht toe aan de lopende klachtenprocedure.

thumbnail thumbnail
Nationale Ombudsman
t.a.v. mw mr ###
DEN HAAG

20 juli 2000
Van mr P.

Edelachtbare Heer,

Namens cliënt, de heer D. te ###, wend ik mij tot u met het volgende.

Cliënt heeft een aantal malen een klacht ingediend bij G. vanwege onzorgvuldig handelen van de zijde van G.. Zo werden medische kaarten onjuist overgetypt van de handgeschreven aantekeningen, werden verkeerde stukken toegevoegd aan het dossier waardoor verzekeringsartsen verkeerde beslissingen namen, aangezien zij zich baseerden op verkeerde informatie, werd geweigerd bepaalde stukken uit het medisch dossier te verwijderen etc. etc.

Bij brief van 14 juli 2000 heeft G., tot ontsteltenis van cliënt, medegedeeld geen klachten meer in behandeling te nemen dan tenzij het G. belieft (productie 1). Voorts doe ik u toekomen een kopie van de klachtenregeling van G. (productie 2). In deze klachtenregeling wordt de procedure aangegeven volgens welke ingediende klachten dienen te worden behandeld.

Ik acht een dergelijk handelen van G. uitermate onzorgvuldig. Cliënt heeft geklaagd bij G. vanwege fouten dan wel onzorgvuldigheden welke hebben plaats gevonden. De tijd die G. derhalve heeft gestoken in het dossier van cliënt ter zake van de behandeling van de klachten, is mitsdien geheel te wijten aan het handelen van G. zelf. Ware G. meer zorgvuldig geweest in de opbouw en behandeling van het dossier van cliënt, dan zou heel wat tijd kunnen worden bespaard.

Te uwer informatie treft u aan een overzicht van ingediende klachten en beslissingen daarop in 2000 (productie 3 t/m 14).

Gaarne moge ik u verzoeken de klacht van cliënt tegen G. wegens onzorgvuldig handelen gegrond te verklaren.

Hoogachtend,
P.



thumbnail thumbnail
de nationale ombudsman

Datum 13 NOV. 2000
Ons nummer 2000.02268 005
Uw brief 24 juli 2000
Onderwerp onderzoek

###advocaten
T.a.v. de heer mr P.

Geachte heer P.,

In antwoord op uw bovenvermelde brief en in aansluiting op uw brief van 20 juli 2000 en de brief van de heer D. te ### van 10 april 2000 deel ik u mee, dat diens klacht door de Nationale ombudsman in onderzoek is genomen.
Deze klacht is als volgt geformuleerd voorgelegd aan G., kantoor A.:

Verzoeker klaagt erover dat G., kantoor G.:
1. in haar reactie van 31 maart 2000 op zijn brieven van 26 februari en 25 maart 2000, niet is ingegaan op de daarin verwoorde klacht dat pas bij brief van 16 november 1999 was voldaan aan de verzoeken die zowel verzoeker als zijn advocaat sinds 6 juli 1999 tot laatstelijk 8 oktober 1999 hadden gedaan om toezending van kopieën van verzoekers dossier en van medische kaarten. Verzoeker stelt dat hierdoor de rechtsgang is belemmerd, nu er op 17 november 1999 een zitting van de Centrale Raad van Beroep was in het kader van een door verzoeker aangespannen beroepsprocedure, waarop hij zich door de late toezending van de gevraagde stukken onvoldoende heeft kunnen voorbereiden;
2. in haar reactie van 14 juli 2000 op zijn brief van 20 mei 2000 heeft meegedeeld dat voortaan niet automatisch een inhoudelijk onderzoek zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht.
Verzoeker stelt dat het feit dat hij herhaaldelijk klachten heeft ingediend, is te wijten aan de onzorgvuldige handelwijze van het G. en dat dit hemzelf niet valt te verwijten.

Het onderzoek van de Nationale ombudsman zal in beginsel betrekking hebben op hetgeen in de klachtformulering is opgenomen.

Aan het G. is, als aanvullende informatie, een kopie gezonden van genoemde brieven en van de daarbij behorende bijlagen.
Het G. is verzocht binnen vier weken op de klacht te reageren. Daarnaast is hem gevraagd in zijn reactie aan te geven of hij onderdelen van de klacht gegrond acht en of hij in dat geval aanleiding heeft gevonden tot enigerlei maatregel of actie. Zodra de reactie van het G. is ontvangen, krijgt u nader bericht.

Tijdens het onderzoek worden in beginsel - en voor zover van belang voor het verdere onderzoek - de gegevens die de Nationale ombudsman van u ontvangt ter kennisneming aan het G. gestuurd, tenzij u, onder opgave van redenen, laat weten daartegen bezwaar te hebben. In dat geval zal de Nationale ombudsman beslissen of met die bezwaren rekening kan worden gehouden.

Desgewenst kunt u telefonisch contact opnemen met mevrouw mr. ###, medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, die u kan informeren over het verloop van het onderzoek. Ik verzoek u in alle correspondentie met mij het dossiernummer te vermelden; u treft dit nummer rechtsboven in deze brief aan.

Als bijlage treft u een folder aan over de Nationale ombudsman.

Met vriendelijke groet en hoogachting,
DE NATIONALE OMBUDSMAN,
mevrouw mr. ###
substituut-ombudsman


Door de Nationale Ombudsman werd het UWV op de hoogte gebracht van mijn klacht. Het UWV stuurde vervolgens die klacht door naar de vestiging van het UWV waar ik mee te maken heb. Hieronder staat de begeleidende brief aan de regiodirecteur van die vestiging van het UWV.

thumbnail
23 11   kopie overhandigd aan sylvia

gak nederland bv
dz bedrijfsbureau
Gak nederland bv
Amsterdam

Kantoor Goes
t.a.v. de heer M3.

Contactpersoon N2.
Ons kenmerk 2000011 029 dn
Datum 21 november 2000

Betreft: klacht D.

Geachte heer M3.

Bijgaand ontvangt u kopieen van de brief van de Nationale Ombudsman d.d. 13 november 2000 (ontvangen 21-11-2000).
Ik verzoek u een nader onderzoek in te stellen.

Het concept antwoord zie ik gaarne vóór 11-12-2000 tegemoet.

Met vriendelijke groet,
N2.



thumbnail
de nationale ombudsman

Datum 08 FEB. 2001
Ons nummer 2000.02268 008
Onderwerp wederhoor

###advocaten
T.a.v. mr. P.


Geachte heer P.,

In vervolg op de brief van de Nationale ombudsman van 13 november 2000 bericht ik u, dat de Nationale ombudsman de reactie van G. op de klacht van de heer D. te ### heeft ontvangen.

Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze reactie, die u hierbij in fotokopie aantreft.

Indien u daarop wilt reageren, verzoek ik u dat binnen twee weken te doen.

Met vriendelijke groet en hoogachting,

DE NATIONALE OMBUDSMAN,
voor deze,
mevrouw mr. ###


thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
g.
dz bedrijfsbureau
G.
A.

De Nationale Ombudsman
t.a.v. mevr. mr. ###
DEN HAAG

Contactpersoon : N.
Ons kenmerk 200011 029 dn
Datum 14 december 2000
Uw kenmerk 2000 02268 006
Uw brief van 13 november 2000

Betreft: D.

Geachte mevrouw ###,

Onderstaand treft u de reactie aan van het kantoor te G. op de door u gestelde vragen.

Ten aanzien van de klacht dat aan het verzoek van de advocaat sinds 6 juli tot laatstelijk 8 oktober 1999 voor de toezending van de medische rapporten niet is voldaan, kunnen wij u het volgende mededelen.

Op 6 juli 1999 werd een verzoek om toezending van een kopie van het medische dossier, gericht aan Bezwaar en beroep ontvangen. Bezwaar en beroep heeft hier op 21 juli 1999 aan voldaan (zie bijlage 1), waarbij een aantekening gemaakt moet worden dat het gebruikelijk is alleen de op de zaak betrekking hebbende kopieën op te sturen. NB: de kopieën zijn gestuurd naar de advocaat van belanghebbende. Wellicht kan de heer D. dit nog eens bespreken met zijn advocaat.

Op 21 juli 1999 bereikte de afdeling Arbeidsgeschiktheid het verzoek om toezending van een kopie van de handgeschreven medische kaarten. Uiteraard kan belanghebbende dit verzoek te allen tijde tot ons richten en vinden wij het van belang op een zo kort mogelijke termijn hieraan gehoor te geven. Dit verzoek bereikte ons in de tijd dat er nog een brief van belanghebbende behandeld werd over correctie van gegevens. De heer K. had namelijk op 26 mei 1999 een rapportage gemaakt naar aanleiding van een onderzoek bij belanghebbende waarop belanghebbende, na toezending van dit rapport, de nodige op- en aanmerkingen had (d.d. 23 juni 2000 ontvangen). Op dit verzoek om correctie heeft de heer K. op 15 juli 1999 gereageerd, waarna wij op 22 juli 1999 weer een brief ontvingen waarin de heer D. ons sommeerde ook een kopie van het gecorrigeerde verslag toe te sturen (hetgeen wij binnen enkele dagen hebben gedaan). In deze briefwisseling is het verzoek om toezending van een kopie van de handgeschreven medische kaarten door de medisch assistente opgeborgen onder de laatste briefwisseling waardoor wij hier niet meer alert op waren.

Daarna hebben wij nog een brief van de heer D. ontvangen, gedateerd 2 augustus 1999, waarin hij gebruik wilde maken van zijn correctierecht door verwijdering van een psychologisch rapport gedateerd 19 november 1992. De staf verzekeringsarts heeft hier geen gehoor aan gegeven. Het rapport was namelijk een antwoord op een brief die de verzekeringsarts destijds heeft geschreven in 1992 ter onderbouwing van een beoordeling en belanghebbende heeft in die tijd daarvoor toestemming gegeven. Dit was onacceptabel volgens de brief van dhr D. van 30 augustus 1999.

Na nog een nadere briefwisseling over dit punt ontvingen wij tussendoor op 6 september 1999 wederom het verzoek tot toezending van een kopie van de originele handgeschreven medische kaarten. Uiteraard was dit onze fout, waarvoor wij aan de heer D. onze excuses hebben aangeboden in een brief op 13 september 1999. Bij deze brief werden kopieën van de handgeschreven rapportages bijgevoegd.

Helaas bleken dit niet de gevraagd kopieën te zijn. Tijdens een telefoongesprek heeft de staf verzekeringsarts belanghebbende verzocht langs te komen zodat hij, na inzage, direct kon aangeven waarvan hij een kopie wilde hebben. De heer D. heeft dit geweigerd. Vervolgens zijn aan de heer D. alsnog de hand-geschreven kaarten toegezonden.

Naar onze mening hebben wij zo zorgvuldig mogelijk gewerkt en voor de ontstane vertraging onze excuses aangeboden. De relevante kopieën zijn de advocaat ruim op tijd toegestuurd en de handgeschreven kopieën zijn nog in september aan belanghebbende verzonden.

Ten aanzien van de tweede klacht, inhoudende dat het G. heeft medegedeeld dat voortaan niet automatisch een inhoudelijk onderzoek zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht, het volgende.

Na 30 augustus 1999 werd de briefwisseling pas echt ingewikkeld. Niet alleen kreeg onze staf verzekeringsarts diverse brieven waarin wederom om kopieën en om een kopie van het gehele dossier werd gevraagd (hetgeen Bezwaar en Beroep niet gedaan zou hebben), maar tevens werden weer allerlei nieuwe verzoeken om correctierecht ingediend, vragen om stukken te verwijderen, vragen om zinnen van 7 jaar geleden te corrigeren, eisen om een bevestiging van al die correcties.

Inmiddels bekruipt bij ons het gevoel dat de heer D. zijn inzage en correctierecht gebruikt voor andere doeleinden.

De staf verzekeringsarts stuurde de heer D. een brief waarin zij naar onze mening zorgvuldig antwoord heeft gegeven op de verschillende verzoeken en zoveel mogelijk hieraan gehoor heeft gegeven (daar de verzoeken om het volledige dossier te versturen, in het kader van een beroepszaak, waren gericht aan Bezwaar en Beroep, heeft zij deze aan hen doorgezonden, evenals de klacht dat niet de gecorrigeerde versies binnen de beroepszaak gebruikt waren).

Op 28 december 1999 kwam de volgende brief. Hierin diende de heer D. een klacht in over het feit dat wij bepaalde gecorrigeerde zinnen niet precies volgens zijn formulering hadden aangepast, verzoeken om bijlagen te verwijderen, maar ook een scala van nieuwe zaken waarvan de heer D. vond dat wij deze dienden te wijzigen. Wij merken hierbij dat correctierecht niet betekent dat belanghebbende kan dicteren hoe hij/zij bepaalde zaken aangegeven wil hebben.

Wij kregen steeds meer het gevoel dat de heer D. steeds meer aan het zoeken was naar allerlei kleinigheden, zelfs opmerkingen over dat zaken niet chronologisch waren opgeborgen, adviezen bepaalde zaken te vernietigen omdat dit op een verwarrend plek zou zitten. Hierbij leek de heer D. te vergeten dat zijn dossier ook zo onoverzichtelijk werd door zijn continue vragen om correcties, herzieningen, kopieën en verwijderingen enz.

Inmiddels was de heer K. ook door de registratiekamer benaderd (4 oktober 1999) aangezien hij zijn rapportage niet volledig wilde herschrijven volgens de eisen van de heer D.. De aangepaste rapportage was voor hem onvoldoende. Ook het feit dat wij zijn brieven volledig aan het medisch dossier zouden toevoegen was onvoldoende en het commentaar van de heer K. waarin hij inhoudelijk ingaat op de argumentatie waarom een bepaalde zin feitelijk niet onjuist is. Op grond hiervan eindigde de registratiekamer haar benmiddelende taak.

Op 7 januari 2000 schreef onze staf verzekeringsarts de heer D. een brief (naar aanleiding van zijn brief van 28 december 1999), waarin werd gesteld dat hij uiteraard te allen tijde het recht heeft correctierecht uit te oefenen. Echter, om de eindeloze discussies over de precieze formulering te voorkomen, gaat zij voortaan alleen over tot aanpassen van de rapportage indien er sprak is van aperte onjuistheden. Wel zouden zijn op- en aanmerkingen gearchiveerd worden, zodat hij bij keuringen Bezwaar en Beroep daarnaar kon verwijzen.

Vervolgens begon de heer D. klachten in te dienen, waarin hij eigenlijk weer een verzoek deed om correctierecht. Zo schreef hij ons op 26 februari 2000 een brief gericht over het feit dat de staf verzekeringsarts een woord niet wilde wijzigen. Op 25 maart 2000 gevolgd door een klacht gericht tegen collega van L. en de reactie van de directeur op 31 maart 2000 dat de fout in de getypte rapportage gecorrigeerd was door de volledig getypte rapportage te verwijderen uit het dossier bij Bezwaar en Beroep.

Wat betreft de klachten ten aanzien collega van L. delen wij u het volgende mede. De directeur van G. G. schreef dat klachten over gedragingen van medewerkers van meer dan één jaar geleden niet meer in behandeling werden genomen. Klachten waarover de heer D. aangaf dat er niet zozeer sprake is van een klacht ten aanzien van onheuse bejegening, maar meer van op- en aanmerkingen tegen een interpretatie van bepaalde zaken tijdens een keuring werden niet in behandeling genomen omdat daartegen in principe inhoudelijk bezwaar en beroep openstaat.

Hierna ontvingen wij op 20 mei 2000 een klachtbrief over de heer K.. Wij hebben, ons inziens, daarop naar behoren gereageerd op 29 juni 2000. Wij vonden echter niet dat een uitgebreide schriftelijk discussie over de interpretatie van een woord onder correctie viel. Op 14 juli 2000 werd geschreven dat wij uiteraard nog wel op klachten zouden ingaan, maar niet zolang ze alleen procedureel of formeel van aard waren en die geen inhoudelijke betekenis hadden.

Inmiddels hebben wij op 5 december 2000 wederom een brief ontvangen gericht aan de heer L., waarin de heer D. stelt dat de heer L. een begrip verkeerd interpreteert. Indien deze niet bereid is deze "fout" toe te geven dreigt de heer D. het Medisch Tuchtcollege in te schakelen. Tevens geeft hij aan dat hij zijn klaagschrift dan zal aanvullen met andere dingen waartegen hij zijn bedenkingen heeft.

Wij hopen dat wij door de briefwisseling iets uitgebreider te beschrijven, u kan verklaren waarom G. G. sterk het gevoel heeft dat dit niet gaat om een serieuze klacht c.q. correctieverzoek, maar meer een manier om zijn onvrede over de uitslag van de keuring op die wijze te uiten. Zodra de heer D. met klachten/verzoeken om correctierecht komt die ons inziens hout snijden, zullen wij daarop ingaan. Aanhoudende vragen over punten en komma's, volgorde van documenten, woorden uit rapportages van bijna 10 jaar geleden waarvan de rapporteur al lang niet meer bij ons werkt en waarover de heer D. blijkbaar vroeger niet is gestruikeld, vragen over de precieze betekenis van iets waarbij de heer D. eigenlijk al aangeeft dat hij alleen zijn eigen interpretatie zal accepteren etc. zullen wij niet meer beantwoorden of wijzigen.

Wij vertrouwen erop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.

Hoogachtend,
O.,
directeur distribuerende zaken


In de bovenstaande brief staan nogal wat leugens en onjuiste verwijten naar mij toe. Er worden zelfs leugens opgeschreven over dingen, die voor de klachtenprocedure helemaal niet van belang zijn.

Intussen deed mijn advocaat deze klachtenprocedure, en hij schreef de volgende brief:

thumbnail thumbnail
Nationale Ombudsman
t.a.v. mw mr ###
DEN HAAG

21 februari 2001
Uw ref. 2000.02268 008
Van mr P.

Geachte mevrouw ###,

In aansluiting op uw brief van 8 februari jl. het volgende.

Uit de reactie van G. d.d. 14 december 2000 valt af te leiden dat door G. feitelijk niet aan het verzoek, zoals dat is gedaan bij brief van 6 juli 1999 namens D., is voldaan. Slechts een zeer beperkt deel van het dossier is aan de advocaat van D. toegezonden. Op de brief van G. d.d. 23 juli 1999 staat vermeld dat het dossierstuk in kwestie aan de advocaat van D. zou zijn toegezonden. In tegenstelling tot hetgeen in deze brief staat vermeld, is aan deze toezegging niet voldaan.

D. heeft diverse verzoeken betreffende toezending van het dossier aan G. gedaan. Laatstelijk heeft D. op 8 oktober 1999 een verzoek gedaan waarna hij het dossier ontving op 16 november 1999, daags voor de zitting bij de Centrale Raad van Beroep. Het was voor D. derhalve niet meer mogelijk om de stukken te bestuderen voorafgaande aan de zitting bij de Centrale Raad van Beroep zodat hij, wat dat betreft, ernstig is beperkt in zijn mogelijkheid om zijn standpunt grondig te doen uitwerken.

Ook uit de brief van G. d.d. 14 december 2000 blijkt wel dat sprake is van een uiterst rommelig verloop van de correspondentie. D. heeft diverse malen verzocht om kopieën van handgeschreven medische kaarten doch aan dit verzoek werd pas in een zeer laat stadium voldaan. G. stelt dat de handgeschreven kopieën in september aan D. zijn verzonden. Dit is echter onjuist. Bij brief van 13 september 1999 ontving D. de onjuiste documenten. In elk geval ontving hij niet documenten waar hij om verzocht had. Op 27 september 1999 heeft D. daarop telefonisch contact gezocht met G.. Hieruit blijkt dat de juiste documenten zich wel daadwerkelijk in het dossier bevonden. G. deelde D. mede dat hij zijn verzoek maar nader toe moest lichten en aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft D. gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999 ontving D. een kopie van de handgeschreven medische kaarten. Indien G. meer zorgvuldig met het dossier en met de verzoeken van D. was omgegaan, was het mogelijk geweest om in een veel vroegtijdiger stadium D. een adequate reactie te geven op zijn vragen.

In zijn reactie op de tweede klacht van D. stelt G. feitelijk dat D. misbruik maakt van zijn klachtrecht. Dit is onjuist. Het is veeleer G. die door de wijze waarop hij reageert op brieven van D. nadere correspondentie noodzakelijk maakt. De complexiteit van de kwestie is derhalve niet te wijten aan D. doch aan G.. Uit de correspondente blijkt wel dat G. uitermate slordig met dossiers omgaat en niet datgene doet wat hij toezegt (bepaalde correcties in een dossier maken) doch tevens redelijke verzoeken om correcties weigert. Dit leidt dan vervolgens weer tot aanvullende correspondentie tussen D. en G. waarbij G. na verloop van tijd het vermogen verliest om verzoeken en klachten op zakelijke wijze af te handelen en enige medewerkers binnen G. zich persoonlijk aangevallen voelen. Ten gevolge hiervan verliest G. echter zijn objectiviteit uit het oog en verzuimt hij om formele regels toe te passen, waaronder het klachtenreglement. Het "gevoel" waarvan G. in zijn brief van 14 december jl. zo vaak gewag maakt, is niet van belang. G. dient zijn taak en de daarbij behorende verplichtingen uit te voeren. Doet hij dit niet, dan betreedt hij een hellend vlak. Dat hij hierop is beland, blijkt niet alleen uit de correspondentie waartegen D. een klacht heeft ingediend. Tevens blijkt dit reeds uit de brief van 14 december 2000 waarin G. aangeeft dat hij alleen nog in zal gaan op klachten die in de visie van G. hout snijden. Dit is een onjuist criterium aangezien hij het klachtenreglement dient toe te passen. De klacht van D. is derhalve gegrond.

Hoogachtend,
P.


Hieronder staat de begeleidende brief die de jurist van de klachtenafhandeling van de uitvoeringsinstelling naar de regiodirecteur van de uitvoeringsinstelling stuurde.

thumbnail
g. bv
Bedrijfsbureau
A.

Kantoor G.
T.a.v. H.

Contactpersoon N.
Ons kenmerk 2001.06-020/DN
Datum 8 juni 2001

Betreft: klacht

Geachte heer H.,

Bijgaand treft u een kopie aan van de brief van ###advocaten betreffende de heer D.
Ik verzoek u naar omschreven kwestie een onderzoek in te stellen.
Graag ontvang ik van u een conceptantwoord vóór 18 juni 2001.

Met vriendelijke groet,

N.


Hieronder een gelijksoortige brief als hierboven.

thumbnail
G. bv
Bedrijfsbureau
A.

Kantoor G.
t.a.v. de heer H.

Contactpersoon N.
Ons kenmerk 100106 028 dn
Datum 13 juni 2001

Betreft: klacht D.

Geachte heer H.,

Bijgaand ontvangt u een kopie van de fax van de ombudsman van 12 juni 2001.
Ik verzoek u de daarin gestelde vragen vóór 25 juni 2001 te beantwoorden.

Met vriendelijke groet,
N.

P., Graag vóór 21 juni concept antwoord


De laatste zin van bovenstaande brief was er later met de hand bijgeschreven.

Onderstaande brief zat in mijn dossier, er staat geen naam en geen datum bij, maar ik denk dat het hier bij hoort.

thumbnail thumbnail thumbnail
Klacht D.

T.a.v. het door dhr P. gestelde:" dat er uit de brief van het G. dd 14 december 2000 sprake blijkt te zijn van een uiterst rommelig verloop van de correspondentie. Dhr D. heeft diverse malen verzocht om handgeschreven medische kaarten. G. Nederland stelt dat in september deze kopieën zijn verstrekt aan dhr D., per brief van 13 september ontving dhr D. de onjuiste documenten. Hij ontving niet de documenten waarom hij verzocht. Op 27 september heeft Dhr D. daar telefonisch contact over opgenomen met G. Nederland. Hieruit blijkt dat de juiste documenten zich daadwerkelijk in het dossier bevonden. G. Nederland deelde D. mede dat hij zijn verzoek maar nader toe moest lichten en aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft dhr D. gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999 ontving dhr D. een kopie van de handgeschreven documenten
G. Nederland is dus niet zorgvuldig met de verzoeken van dhr D. omgegaan

Commentaar:
Begin september( 6 september hebben wij inderdaad een brief van Dhr D. ontvangen waarin hij verzocht om een kopie van de handgeschreven kaarten. Dit bleek een herhalingsverzoek te zijn van een brief van 21 juli 1999. Dat wij dit verzoek pas nu onder ogen zagen was onze fout en dat hebben wij ook zo medegedeeld aan dhr D.. Tevens hebben wij kopiën van de handgeschreven stukken bijgevoegd. Om ons verzuim goed te maken hebben wij zo spoedig mogelijk dit verzoek afgehandeld. Zoals we die aantroffen in het medische dossier. Immers er was niet aangegeven om welke specifieke handgeschreven medische kaarten het ging. Helaas bleken dit niet de door dhr D. gewenste kaarten te zijn. Na een telefonisch onderhoud tussen dhr D. en de stafarts ( 27 september)waarbij hij na enige toelichting en de stafarts na enig zoeken de gewraakte handgeschreven stukken vond, die hij graag wilde heb ik gevraagd of het niet verstandiger zou zijn dat hij langskwam en ons precies aan zou geven waarvan hij kopieën wilde. Dit om te voorkomen dat wij mogelijk kaarten over het hoofd zouden zien. Dhr D. heeft geen melding gemaakt van het feit dat hij deze op korte termijn zou willen ontvangen. Dhr D. wilde hier niet van weten. Ik heb vervolgens kopieën van de handgeschreven kaarten beloofd op te sturen.

Ik kan mij niet herinneren dat ik nadrukkelijk aan dhr D. heb gevraagd dit nogmaals te motiveren. Ik zou ook niet weten waarom ik dat dan gevraagd zou hebben. Hij schreef echter zelf weer een brief op 8 oktober. Doordat ik bezig was met het uitvoeren van zijn verzoek van 27 september en dhr D. nu weer met ook allemaal andere vragen, en verzoeken kwam waarin hij ook vroeg een kopie van het volledige dossier ( uiteraard inclusief de handgeschreven kaarten) We hebben dus zijn twee verzoeken in een keer afgehandeld. M.i. is er dus absoluut niet onzorgvuldig omgegaan met de verzoeken van dhr D..

Tolichtende vragen
U stelde mij de volgende vraag:
Vindt u de brief van 14 juli 2000 als reactie op de brieven van 23 juni en 30 juni 200 terecht?lmmers de klacht van 23 juni wordt gegrond geacht en de brief van 30 juni is geen klacht maar er worden twee vragen gesteld. Deze laatste brief had door u gewoon beantwoord kunnen worden als gewone brief, waarin bv de derde alinea van de brief van 14 juli in opgenomen had kunnen worden

Brief 23 juni:
Hierin dient dhr D. een klacht in tegen het niet willen en/of kunnen nemen van een zorgvuldige beslissing t.a.v. zijn ziekmelding dd 05031997

Brief van 30 juni:
Hierin verzoekt dhr D. een medisch term te verduidelijken en het verschil tussen twee medisch termen te benoemen.

Nu zijn wij uiteraard altijd bereid een belanghebbende die vragen heeft n.a.v. een rapportage te woord te staan. In dit soort situaties kan de vraag schriftelijk beantwoord worden ofwel belanghebbende wordt telefonisch benaderd.
Het antwoord van 14 juni is dan enerzijds gericht op de terechte klacht van belanghebbende over het uitblijven van een beslissing.( brief 23 juni) Dit soort klachten zullen wij uiteraard , ook bij dhr D. altijd op zorgvuldige wijze trachten af te handelen. De andere alinea's verwijzen naar een voorgeschiedenis. Die ik al eerder uit de doeken hebt getracht te doen door u een uitgebreid verslag te doen van alle correspondentie met Dhr D.. Ik zal u m.b.t. alleen deze vragen nog even de voorgeschiedenis schetsen:
Na een WAO beoordeling van 20 mei 199g , waarvan een verslag is geleverd dd 26 mei 1999 (verzekeringsarts K.)schreef dhr D. op 14 juni 1999 naast nog vele andere correctie punten het volgende:
De zin: "Zowel reumatologisch, neurologisch..."is niet juist. Door dokter G. is al reeds toegegeven dat er in 1993 een somatische afwijking is gevonden. De zin dient te worden: "De reumatoloog heeft vastgesteld dat re sprake is van chronisch recidiverende nek en rugklachten, waarbij een probleem niet zozeer een reumatische aandoening is, maar een mechanisch-functionele stoornis of functiestoonis.
Collega K., de verzekeringsarts, heeft een gecorrigeerde rapportage aan belanghebbende gestuurd waarbij hij bij het gewraakte punt t.a.v. dit punt nu verwijst naar het commentaar van belanghebbende.
Na de volgend maanden een flinke briefwisseling over de verwijdering van een psychologisch rappoort uit 1992 volgt op 5 augustus de volgende brief t.a.v. bovengenoemd punt.
Dhr D. stelt dat er sprake is van een feitelijk onjuist gegeven en blijkt dat duidelijk uit de brieven van reumatoloog S8.. Hij wil de zin gewijzigd hebben op de manier zoals hij al eerder heeft medegedeeld hierboven. Hierop zijn wij niet ingegaan.

Vervolgens ontvangen wij op 4 oktober een brief van de registratiekamer: deze verzoekt ons te laten weten of wij aan het verzoek van verzoeker kunnen voldoen en zo nee, waarom niet. ( het verzoek is zoals boven weergegeven: dus wijziging van een zin)
Het antwoord van verzekeringsarts K. is daarop:
"Een weergave van de medisch gegevens zoals wij deze gedaan hebben in de rapportage in kwestie is in wezen niets anders dan de werkelijkheid. Ik heb de gegevens van de reumatoloog samengevat met de bij ons in het bezit zijnde gegevens van de neuroloog en internist. Het is een kwestie van persoonlijk interpretatie van de feiten waar het gaat om subjectieve gegevens. Uiteraard worden objectieve gegevens door ons gecorrigeerd indien dit nodig mocht zijn
Betrokkene maakt verder melding van een aantoonbaar feitelijk onjuist gegeven. Dis is onjuist. De reumatoloog beeft veel meer gezegd dan hetgeen door betrokkene werd voorgesteld Ook is gekozen voor de meeste relevant en terzake dienende gegevens"

De registratiekamer beëindigde hiermee de bemiddeling
19 november 1999 ontvangen wij wederom een brief van Dhr D. waaruit blijkt dat hij het niet eens is met onze interpretatie. Hij wijst ons voor de tweede maal erop dat collega G. lichamelijk problemen heeft aangetoond.
Tussentijds ontvangen wij nog brieven met allerlei ander verzoeken , waarbij min of meer gedicteerd wordt hoe wij dienen te wijzigen, vragen over de volledigheid van het dossier etc.

Nu dient op 25 maart 2000 dhr D. een klacht in tegen collega L.
Het gaat wederom om de term mechanisch-functionele stoornis Het gaat in dit geval om een rapportage uit 1996.
Ik citeer nu uit zijn brief:
"1 Mechanisch -functionele stoornis
Reumatoloog S. schrijft in zijn rapport van 23 augustus 1993 dat er sprake is van een mechanisch functionele stoornis.
Dokter L. neemt in zijn rapportage van 20 juni 1996 die term over, met een uitroepteken achter het woord "functioneel". Hij vertelde mij dat die term betekent dat het psychisch is en dat de reumatoloog dus heeft vastgesteld dat het psychisch is. Reumatoloog S8. schrift in zijn brief van 18 decenber 1997 , dat die term niet op psychische problemen betrekking heeft. Daarnaast heb ik ook nog eens aan een ander specialist gevraagd hoe de term mechanisch functionele stoornis verkeerd uitgelegd kan worden. Die arts vertelde mij dat een functionele stoornis of functiestoornis normaal gebruikte medisch termen zijn , die op lichamelijke problemen betrekking hebben
Dokter L. heeft naar mijn mening een verkeerde uitleg aan die term gegeven, en daarmee een fout gemaakt, die hij als arts niet had mogen maken"


Op 20 mei ontvagen wij een klacht tegen collega K.. Hier volgt weer een herhaling van zijn bezwaren vergelijkbaar met die tegen collega van L.. ( wederom over de interpretatie van deze begrippen) en de wijze waarop collega k. deze interpretatie heeft gedaan)



thumbnail
de nationale ombudsman

Datum 13 JULI 2001
Ons nummber 2000.02268 012
Uw brief 21 februari 2001
Bijlagen 1
Onderwerp hoor en wederhoor

Geachte heer P.,

In vervolg op mijn brief van 31 mei 2001 en het telefonisch onderhoud dat u op 12 juni 2001 heeft gehad met de heer ###, medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, bericht ik u dat ik op 6 juli 2001 bijgevoegde reactie heb ontvangen van het G. op uw brief van 21 februari 2001 en onderstaande door mij gestelde vragen:

1. Wilt u voldoen aan het verzoek van betrokkene om hem alle op hem betrekking hebbende bij het G. aanwezige dossiers in kopievorm ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet? Het zal daarbij met name gaan om het dossier van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (inclusief de medische stukken) en het WAO-uitkeringsdossier.
2. Bent u met mij van mening dat de brief van 14 juli 2000 (met als kenmerk hm/evh) als reactie op de brieven van verzoeker van 23 juni 2000 en 30 juni 2000 ten onrechte gestuurd is? Immers de klacht van verzoeker van 23 juni 2000 wordt door u terecht geacht en de brief van verzoeker van 30 juni 2000 is geen klachtbrief maar een brief waarin aan u twee vragen gesteld worden. Deze laatste brief had door u beantwoord kunnen worden middels een "gewone" brief waarin (bijvoorbeeld) de derde alinea van de brief van 14 juli 2000 had kunnen worden opgenomen.
3. Als u van mening bent dat de brief van 14 juli 2000 niet ten onrechte is verzonden, wil ik graag van u weten wat u bedoelt met "klachten die slechts procedureel dan wel formeel van aard zijn"?

Ik verzoek u binnen vier weken te reageren op de brief van het G. van 5 juli 2001.

Indien u binnen deze termijn niet reageert, wordt aangenomen dat u niets hebt toe te voegen aan hetgeen u al eerder naar voren hebt gebracht.

Met vriendelijke groet en hoogachting,
DE NATIONALE OMBUDSMAN,
voor deze,
###


thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
g.

Bedrijfsbureau
G.
A.

De Nationale Ombudsman
t.a.v. de heer mr. ###
DEN HAAG

Contactpersoon N.
Ons kenmerk 2000 11 029 dn
Datum 5 juli 2001
Uw kenmerk 2000.02268
Uw brief van 12 juni 2001

Betreft: D. te ###

Geachte heer ###,

Met verwijzing naar uw fax van 12 juni 2001, geef ik u onderstaand het commentaar van het kantoor te G. op uw vraagstellingen.

Dhr P. merkt op dat er uit de brief van het G. dd 14 december 2000 sprake blijkt te zijn van een uiterst rommelig verloop van de correspondentie. Dhr. D. heeft diverse malen verzocht om handgeschreven medische kaarten. G. stelt dat in september deze kopieën zijn verstrekt aan dhr D., per brief van 13 september ontving dhr D. de onjuiste documenten. Hij ontving niet de documenten waarom hij verzocht. Op 27 september heeft Dhr D. daar telefonisch contact over opgenomen met G.. Hieruit blijkt dat de juiste documenten zich daadwerkelijk in het dossier bevonden. G. deelde D. mede dat hij zijn verzoek maar nader toe moest lichten en aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft dhr D. gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999 ontving dhr D. een kopie van de handgeschreven documenten
G. is dus niet zorgvuldig met de verzoeken van dhr D. omgegaan.

Wij merken hierover het volgende op:
Begin september( 6 september) hebben wij inderdaad een brief van Dhr D. ontvangen waarin hij verzocht om een kopie van de handgeschreven kaarten. Dit bleek een herhalingsverzoek te zijn van een brief van 21 juli 1999. Dat wij dit verzoek pas later onder ogen zagen was onze fout en dat hebben wij ook zo medegedeeld aan dhr D.. Tevens hebben wij kopieën van de handgeschreven stukken bijgevoegd. Om ons verzuim goed te maken hebben wij zo spoedig mogelijk dit verzoek afgehandeld; de stukken zoals we die aantroffen in het medische dossier werden toegezonden. Immers er was niet aangegeven om welke specifieke handgeschreven medische kaarten het ging. Helaas bleken dit niet de door dhr D. gewenste kaarten te zijn. Na een telefonisch onderhoud tussen dhr D. en de stafarts ( 27 september)waarbij hij na enige toelichting en de stafarts na enig zoeken de gewraakte handgeschreven stukken vond, die hij graag wilde, hebben we gevraagd of het niet verstandiger zou zijn dat hij langskwam en ons precies aan zou geven waarvan hij kopieën wilde. Dit om te voorkomen dat wij mogelijk kaarten over het hoofd zouden zien. Dhr D. heeft geen melding gemaakt van het feit dat hij deze op korte termijn zou willen ontvangen. Dhr D. wilde hier niet van weten. Ik heb vervolgens kopieën van de handgeschreven kaarten beloofd op te sturen.
De stafverzekeringsarts kan zich niet herinneren dat ze nadrukkelijk aan dhr D. heeft gevraagd dit nogmaals te motiveren. Ze zou ook niet weten waarom ze dat dan gevraagd zou hebben.
Dhr. D. schreef echter zelf weer een brief op 8 oktober. Doordat de stafverzekeringsarts bezig was met het uitvoeren van zijn verzoek van 27 september en dhr D. nu weer met ook allemaal andere vragen en verzoeken kwam waarin hij ook vroeg een kopie van het volledige dossier( uiteraard inclusief de handgeschreven kaarten), hebben we dus zijn twee verzoeken in een keer afgehandeld.
Naar onze mening is er dus absoluut niet onzorgvuldig omgegaan met de verzoeken van dhr D..

Daarnaast wordt geklaagd over het feit dat het op zijn verzoek toegezonden dossier eerst daags voor de zitting van de Centrale Raad van Beroep werd ontvangen, waardoor hij ernstig in zijn voorbereiding en zijn verweermogelijkheden zou zijn beperkt. Wij menen dat deze klacht niet terecht is, daar op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht alle op de zaak betrekking hebbende stukken door hem reeds via de rechtbank en de CRvB waren ontvangen. Dhr D. was dus tijdig in het bezit van alle voor de rechtszaak relevante stukken.

Ten aanzien van de door u gestelde vragen kunnen wij als volgt berichten.

1) Wilt u voldoen aan het verzoek om alle op hem betrekking hebbende en bij het G. aanwezige dossiers in kopievorm ter beschikking te stellen?

Wij zijn niet genegen om aan dit verzoek te voldoen.
Wij zijn van oordeel dat dhr D. inmiddels reeds in het bezit moet zijn van al de bedoelde stukken, nu er reeds meermalen positief is gereageerd op verzoeken van dhr D. om toezending van afschriften van in ons bezit zijnde stukken.
Daarbij komt dat het verzoek niet slechts de verschillende WAO-dossiers betreft, maar ook het groot aantal bezwaar- en beroepsdossiers dat inmiddels is ontstaan en welke voor het overgrote deel bestaan uit afschriften van voornoemde WAO-dossiers, alsmede uit stukken die van dhr D. zelf afkomstig zijn -en die op hun beurt vaak weer afschriften betreffen van voornoemde dossierstukken-.

2) Vindt u de brief van 14 juli 2000 als reactie op de brieven van 23 juni en 30 juni 200 terecht. Immers de klacht van 23 juni wordt gegrond geacht en de brief van 30 juni is geen klacht maar er worden twee vragen gesteld. Deze laatste brief had door u gewoon beantwoord kunnen worden als gewone brief, waarin bv de derde alinea van de brief van 14 juli in opgenomen had kunnen worden

Brief 23 juni:
Hierin dient dhr D. een klacht in tegen het niet willen en/of kunnen nemen van een zorgvuldige beslissing t.a.v. zijn ziekmelding dd 05031997

Brief van 30 juni:
Hierin verzoekt dhr D. een medisch term te verduidelijken en het verschil tussen twee medisch termen te benoemen.

Wij zijn uiteraard altijd bereid een belanghebbende die vragen heeft n.a.v. een rapportage te woord te staan. In dit soort situaties kan de vraag schriftelijk beantwoord worden ofwel belanghebbende wordt telefonisch benaderd.
Het antwoord van 14 juli is enerzijds gericht op de terechte klacht van belanghebbende over het uitblijven van een beslissing.( brief 23 juni) Dit soort klachten zullen wij uiteraard, ook bij dhr D. altijd op zorgvuldige wijze trachten af te handelen. De andere alinea's verwijzen naar een voorgeschiedenis. Die wij al eerder uit de doeken hebben getracht te doen door u een uitgebreid verslag te doen van alle correspondentie met Dhr D..
Ik zal u m.b.t. alleen deze vragen nog even de voorgeschiedenis schetsen:
Na een WAO beoordeling van 20 mei 1999 , waarvan een verslag is geleverd dd 26 mei 1999 (verzekeringsarts K.)schreef dhr D. op 14 juni 1999 naast nog vele andere correctiepunten het volgende:
De zin: "Zowel reumatologisch, neurologisch... "is niet juist. Door dokter G. is al reeds toegegeven dat er in 1993 een somatische afwijking is gevonden. De zin dient te worden: "De reumatoloog heeft vastgesteld dat re sprake is van chronisch recidiverende nek en rugklachten, waarbij een probleem niet zozeer een reumatische aandoening is, maar een mechanisch-functionele stoornis of functiestoonis.
Collega K., de verzekeringsarts, heeft een gecorrigeerde rapportage aan belanghebbende gestuurd waarbij hij bij het gewraakte punt t.a.v. dit punt nu verwijst naar het commentaar van belanghebbende.
Nadat de volgende maanden een flinke briefwisseling ontstaat over de verwijdering van een psychologisch rapport uit 1992, volgt op 5 augustus de volgende brief t.a.v. bovengenoemd punt.
Dhr D. stelt dat er sprake is van een feitelijk onjuist gegeven en blijkt dat duidelijk uit de brieven van reumatoloog S8.. Hij wil de zin gewijzigd hebben op de manier zoals hij al eerder heeft medegedeeld. Hierop zijn wij niet ingegaan.
Vervolgens ontvangen wij op 4 oktober een brief van de registratiekamer deze verzoekt ons te laten weten of wij aan het verzoek van verzoeker kunnen voldoen en zo nee, waarom niet. ( het verzoek is zoals boven weergegeven: dus wijziging van een zin)
Het antwoord van verzekeringsarts K. is daarop:
"Een weergave van de medisch gegevens zoals wij deze gedaan hebben in de rapportage in is in wezen niets anders dan de werkelijkheid. Ik heb de gegevens van de reumatoloog samengevat met de bij ons in het bezit zijnde gegevens van de neuroloog en internist. Het is een kwestie van persoonlijk interpretatie van de feiten waar het gaat om subjectieve gegevens. Uiteraard worden objectieve gegevens door ons gecorrigeerd indien dit nodig mocht zijn Betrokkene maakt verder melding van een aantoonbaar feitelijk onjuist gegeven. Dis is onjuist. De reumatoloog heeft veel meer gezegd dan hetgeen door betrokkene werd voorgesteld Ook is gekozen voor de meeste relevant en terzake dienende gegeven"
De registratiekamer beëindigde hiermee de bemiddeling
19 november 1999 ontvangen wij wederom een brief van Dhr D. waaruit blijkt dat hij het niet eens is met onze interpretatie. Hij wijst ons voor de tweede maal erop dat collega G. lichamelijk problemen heeft aangetoond.
Tussentijds ontvangen wij nog brieven met allerlei ander verzoeken, waarbij min of meer gedicteerd wordt hoe wij dienen te wijzigen, vragen over de volledigheid van het dossier etc.

Nu dient op 25 maart 2000 dhr D. een klacht in tegen collega L. Het gaat wederom om de term mechanisch-functionele stoornis Het gaat in dit geval om een rapportage uit 1996.
Ik citeer nu uit zijn brief:
"1. Mechanisch -functionele stoornis
Reumatoloog S. schrijft in zijn rapport van 23 augustus 1993 dat er sprake is van een mechanisch functionele stoornis.
Dokter L. neemt in zijn rapportage van 20 juni 1996 die term over, met een uitroepteken achter het woord "functioneel". Hij vertelde mij dat die term betekent dat het psychisch is en dat de reumatoloog dus heeft vastgesteld dat het psychisch is.
Reumatoloog S. schrift in zijn brief van 18 decenber 1997, dat die term niet op psychische problemen betrekking heeft. Daarnaast heb ik ook nog eens aan een ander specialist gevraagd hoe de term mechanisch functionele stoornis verkeerd uitgelegd kan worden. Die arts vertelde mij dat een functionele stoornis of functiestoornis normaal gebruikte medisch termen zijn, die op lichamelijke problemen betrekking hebben
Dokter L. heeft naar mijn mening een verkeerde uitleg aan die term gegeven, en daarmee een fout gemaakt, die hij als arts niet had mogen maken"


Op 20 mei ontvangen wij een klacht tegen de verzekeringsarts K..
Hier volgt weer een herhaling van zijn bezwaren vergelijkbaar met die tegen collega L.. ( wederom over de interpretatie van deze begrippen) en de wijze waarop collega keer deze interpretatie heeft gedaan)

M.a.w. blijkbaar is deze terminologie al enkele malen aan dhr D. uitgelegd en moeten wij zijn onophoudelijke vragen meer opvatten als uitingen van het niet eens zijn met onze interpretatie.
Ter voorkoming van een eindeloze briefwisseling over de interpretatie te vermijden, wetende dat immers dhr D. in bezwaar en beroep is gegaan alwaar uiteraard ook deze discussie boven tafel komt, en alwaar deze discussie ook gevoerd hoort te worden hebben wij besloten niet meer in te gaan op zijn vragen rondom dit thema.
Wij vinden dan ook dat ons antwoord van 14 juli 2000 terecht is verzonden

3) Als u van mening bent dat de brief van 14 juli terecht is verzonden, wil ik graag van u weten wat u bedoelt met klachten die slechts procedureel dan wel formeel van aard zijn?
Zoals ook al vermeld in de brief van 14 juli achten wij klachten die gericht zijn t.a.v. verkeerde bejegeningen, onzorgvuldig afhandelen van zaken, etc. een serieuze zaak en willen wij die ook gaarne onderzoeken en waar mogelijk corrigeren
Indien echter een klacht is gebaseerd op het feit dat belanghebbende het niet eens is met onze beslissing, of met de onderbouwing van onze beslissing zullen wij daarop geen klachtafhandeling meer starten. Het gaat daarbij niet alleen om klachten van formele of procedurele aard daar zij in bepaalde situaties toch kunnen leiden tot een terechte klacht maar het gaat vooral om de combinatie formeel en procedureel en zonder inhoudelijke betekenis. Met zonder inhoudelijke betekenis bedoelen wij dat iemand een klacht indient om maar klachten in te kunnen dienen, blijft schrijven om zijn gelijk te krijgen terwijl er inhoudelijk niets wezenlijks toegevoegd wordt aan de oorspronkelijke brief.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.
Hoogachtend,
N.


In bovenstaande brief staan onjuistheden over de gang van zaken rondom de afspraken en het telefonisch kontakt.

thumbnail thumbnail thumbnail
Nationale Ombudsman
t.a.v. mr ###
DEN HAAG

PER TELEFAX

2 augustus 2001
Uw ref. 2000.02268 008
Van mr P.

Geachte heer Lankhuijzen,

In aansluiting op uw brief van 13 juli jI. het volgende.

G. stelt niet te wensen te voldoen aan het verzoek om stukken ter beschikking te stellen. G. stelt enerzijds dat reeds diverse malen stukken zouden zijn toegezonden aan D. terwijl voorts het verzoek tevens betrekking zou hebben op bezwaar- en beroepsdossiers.

Juist is dat door D. diverse malen is verzocht om toezending van zijn dossier doch zoals al uit de reactie van G. van 5 juli jl. blijkt, heeft het verzoek van D. gestuit op een muur van onwil aan de zijde van G.. Zo werd aan een verzoek om toezending om de handgeschreven kaarten van 21 juli 1999 pas voldaan op 17 november 1999. Voorts blijkt G. zich nu ineens motiveringsverzoeken niet meer te herinneren. D. heeft in aansluiting op een verzoek van G. echter niet zomaar een brief verzonden op 8 oktober 1999.

Het dossier is uiteindelijk ontvangen op 17 november 1999. Voorts is in het kader van een beroepszaak bij de rechtbank R. een kopie van het dossier ontvangen. Daaruit bleek dat het dossier volstrekt niet op orde was en dat correcties in het dossier op ongeoorloofde wijze tot stand waren gebracht. Zo zijn correcties in een rapportage van verzekeringsarts P. van 16 december 1992 aangebracht op zodanige wijze dat bepaalde woorden zijn doorgestreept terwijl daarboven de gecorrigeerde versie is vermeld. Het doorstrepen had op die wijze plaats gevonden dat de oorspronkelijke tekst duidelijk leesbaar is gebleven. Hetzelfde geldt bijv. voor de rapportage van arbeidskundige O. van 18 januari 1993.

Voorts is ondanks verzoeken daartoe een brief van R. d.d. 19 november 1992 niet uit het dossier verwijderd maar is door verzekeringsarts V. een mededeling geplaatst op 1 november 1999 op de brief van het R.. Dit is vanzelfsprekend volstrekt onvoldoende. Voorts zijn verzoeken tot het uitvoeren van correcties van D. niet dan wel onvoldoende uitgevoerd. Ook is bij het toezenden van het dossier, bijv. aan de rechtbank, niet de volledige inhoud van het dossier toegezonden. Dit betrof wat de beroepsprocedure bij de rechtbank R. betrof o.a. verslagen van V. van juli 1997, een rapportage van bezwaarverzekeringsarts G. van 22 september 1997 en een brief van bezwaarverzekeringsarts G. van 2 maart 1998.

Voorts heeft G. verdere correcties niet meer opgenomen maar voegt G. alleen nog de brieven van D. toe aan het dossier. Op deze wijze wordt echter in flagrante strijd gehandeld met het correctierecht van D. en worden derhalve geen correcties uitgevoerd maar op- en aanmerkingen van D. toegevoegd aan het dossier.

D. heeft, op verzoek van G., bij brief van 26 januari 2001, aangegeven welke correcties hij had aangebracht wenste te zien. Daarbij werd vervolgens weer op 19 maart 2001 op gereageerd in dier voege dat men niet tot wijziging van de stukken zou overgaan. Wat de inhoud van het dossier op dit moment is, is echter volstrekt onduidelijk.

In elk geval kan ook uit de reactie van G. geconstateerd worden dat men met name niet bereid zou zijn om een kopie van het dossier ter beschikking te stellen vanwege het grote aantal bezwaar- en beroepsdossiers.

Er staat echter niets aan in de weg om kopieën toe te zenden van de WAO-dossiers en de stukken welke D. aan G. ter beschikking heeft gesteld met het verzoek deze toe te voegen aan het dossier. Het belang hiervan klemt eens te meer nu onduidelijk is of G. ook daadwerkelijk de door D. toegezonden stukken heeft toegevoegd aan het dossier. De kennelijke antipathie van G. jegens D. geeft immers aanleiding te veronderstellen dat elk verzoek van D. negatief wordt bejegend.

Feitelijk geeft G. geen antwoord op uw tweede vraag. Deze vraag komt erop neer dat de brief van 14 juli 2000 feitelijk deels geen reactie is op de brieven van D. van 23 en 30 juni 2000. Dit omdat de klacht zoals verwoord door D. in de brief van 23 juni 2000 terecht wordt geacht door G. en de brief van 30 juni 2000 een informatieverzoek van de zijde van D. is.

In zijn reactie geeft G. aan, kort samengevat, dat de mededeling geen klachten meer in handeling te nemen, geen betrekking heeft op de brieven van 23 en 30 juni 2000 maar dat deze betrekking heeft op brieven welke D. in de voorliggende periode heeft verzonden.

Dit zo zijnde, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat deze reactie geen terechte reactie is op de brieven van D. van 23 en 30 juni 2000. De klacht van D. is mitsdien om deze reden reeds terecht. Dit spreekt te meer nu ook in de toelichting van G. steeds wordt gerefereerd naar brieven van D., niet zijnde de brieven van 23 en 30 juni 2000. De brief van G. van 14 juli 2000 is, wat betreft de mededeling geen klachten meer in behandeling te nemen, volledig uit de lucht gegrepen.

Wat betreft de beantwoording van de derde vraag het volgende.

G. behoort klachten af te handelen volgens de door hem opgestelde klachten regeling. Artikel 1 van deze regeling geeft aan: "Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop G. zich bij de uitoefening van zijn in de wet omschreven taken jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht bij G. in te dienen en te laten behandelen op de in deze regeling aangegeven wijze". Voorts geeft de klachtenregeling een definitie van een klacht: "Onder een klacht wordt verstaan iedere uiting van ongenoegen over de behandeling van G. van zijn cliënten waarover cliënt opheldering wenst".

Uit het klachtenreglement vloeit voort dat elke uiting van ongenoegen over de behandeling van een cliënt, voor een cliënt reden kan en mag zijn een klacht in te dienen.

Het kan derhalve niet zo zijn dat klachten geen klachten zouden zijn indien ze niet als zodanig door G. worden bestempeld. Als G. feitelijk een cliënt niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat G. het geen klacht vindt of omdat G. vindt dat de klacht geen inhoudelijke betekenis geeft, wordt het klachtrecht ernstig, op onaanvaardbare wijze, en in strijd het klachtenreglement van G., ondergraven.

De klacht van D. is derhalve gegrond. Van cliënt heb ik begrepen dat de brief van 13 februari 2001 welke door G. aan cliënt is verzonden, reeds door u is ontvangen en dat u de inhoud van deze brief zult betrekken bij uw onderzoek. Uit de inhoud van deze brief blijkt eens te meer dat G. elke objectiviteit ten aanzien van cliënt heeft verloren en het uitoefenen van cliënt van zijn rechten interpreteert als "lastigvallen".

Hoogachtend.
P.


Daarna maakte de Nationale Ombudsman een samenvatting van de klacht en de feiten. Dat zijn hun bevindingen.

Laatste wijziging van deze bladzijde: maart 2002