Zitting en beslissing

2000



99 T 107

PROCES-VERBAAL van het verhoor in het vooronderzoek van het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage, gehouden op dinsdag, 28 maart 2000 het secretariaat aan de ### te G.

Tegenwoordig is Mr ###, secretaris, aan wie door de voorzitter van het College het vooronderzoek in na te vermelden klacht is opgedragen.

Behandeld wordt de zaak 99 T 107 inzake:

D.,
klager,

tegen

E., psychiater,
wonende te M.,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna ook te noemen: de arts.

Verschenen is Mr H., advocaat te ###.

Mr H. voert het woord overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota met een bijlage. Deze is aan het onderhavige procesverbaal gehecht.

secretaris


thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
PLEITNOTA

In de zaak van D. tegen E., hoorzitting van 28 maart 2000 bij de secretaris van het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's Gravenhage om 14.00 uur, kenmerk 99 T 107

Geachte secretaris, edelachtbaar college,

Bij klaagschrift van 22 juni 1999 heeft de heer D. bij uw college een klacht ingediend omtrent de wijze waarop de psychiater E. omtrent hem heeft gerapporteerd in een rapport d.d. 26 oktober 1994. Hieronder geef ik u een nadere toelichting en onderbouwing van de klacht.

Algemeen

Klager is geboren op ###. Tot 1988 volgde klager onderwijs, laatstelijk de HTS. Daarna werkte hij als programmeur. In 1992 meldt klager zich ziek bij zijn werkgever in verband met klachten over hoofdpijn, pijn in de rug en vermoeidheid.
In december 1992 is klager op eigen initiatief voor 50% gaan werken.

Door de toenmalige bedrijfsvereniging wordt klager met ingang van 1 oktober 1993 c.q. 1 juni 1994 in staat geacht gedurende 6 uur per dag werkzaamheden uit te kunnen oefenen, zodat aan hem een uitkering op grond van de AAW en de WAO wordt toegekend berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 - 25 %.

Klager kan zich hiermee niet verenigen en gaat tegen het besluit in beroep bij de rechtbank. In het kader van de beroepsprocedure wordt verweerder door de rechtbank benoemd als deskundige. Aan verweerder wordt gevraagd:

"D. te onderzoeken en aan de hand van de bevindingen terzake de volgende vragen te beantwoorden:

A.   Acht u eiser medisch gezien op 1 oktober 1993 en 1 juni 1994 in staat zijn eigen werk van programmeur gedurende 6 uur per dag te verrichten?

Ik verzoek u bij de behandelend sector inlichtingen in te winnen omtrent eisers gezondheidstoestand en hiervan melding te maken in uw rapport.

B.   Acht u het gewenst dat een deskundige op een ander terrein terzake een onderzoek verricht?

C.   Valt te vrezen dat kennisneming door betrokkene van uw verslag van dit onderzoek zijn of haar geestelijke of lichamelijke gezondheid zal schaden?"

Bij deze pleitnotitie is een kopie van de opdracht van de rechtbank aan verweerder gevoegd.

Op 18 oktober 1994 onderzoekt verweerder klager en op 26 oktober 1994 wordt het rapport aan de rechtbank uitgebracht. Nadien heeft klager het rapport ontvangen.

Klager is van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met art. 47 van de Wet BIG, te weten in strijd met de zorg die hij als arts behoorde te betrachten ten opzichte van klager. Verweerder heeft het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnd door de wijze waarop hij over klager heeft gerapporteerd.

De norm

In uw uitspraak van 23 december 1998, gepubliceerd in Medisch Contact 16 juli 1998, 54 nr. 27/28 blz. 1015 e.v. stelt u:

"Aan een onderzoek en rapportage van een geneeskundige wordt in onze maatschappij een hoge mate van gezag toegekend. Dit hangt samen met het vertrouwen dat de maatschappij in de stand der geneeskundigen stelt. Een van de doeleinden van het medisch tuchtrecht is te voorkomen dat dit vertrouwen wordt ondermijnd. Dit is immers in het belang van een goede individuele gezondheidszorg. Aan de rapportage van een geneeskundig onderzoek moeten in het algemeen de volgende eisen worden gesteld:

a.   In het rapport moet op inzichtelijke en consistente wijze worden uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt.

b.   De in de uiteenzetting genoemde gronden moeten op hun beurt aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten omstandigheden en bevindingen, vermeld in het rapport.

c.   Bedoelde gronden moeten de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen.

d.   De rapportage dient zich in beginsel te beperken tot het gebied waarop de rapporteur de bijzondere kennis heeft, op grond waarvan hij als adviseur is aangezocht; indien buiten dit kennisterrein conclusies worden getrokken, dient dit ondubbelzinnig uit de rapportage te volgen."

In een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven van 6 oktober 1999, gepubliceerd in Letsel en Schade 1999 nr. 4, wordt overwogen dat de verweerder de grenzen van deskundigheid heeft overschreden en dat hij daarbij teveel ruimte heeft gelaten voor speculatieve en subjectieve opvattingen. De inhoud van het rapport van verweerder wordt in het hiernavolgende getoetst aan de in beide uitspraken gegeven criteria.

Klager meent dat de inhoud en conclusies van het rapport van verweerder van 26 oktober 1994 op diverse punten in strijd komt met de hierboven geformuleerde eisen. Uiteraard zal ik dat toelichten.

Onjuist weergegeven feiten, omstandigheden en bevindingen

In het klaagschrift, met name in de bijgevoegde bespreking van het rapport, en in de repliek, is klager zelf al uitvoerig ingegaan op dit onderwerp.

Uit de bespreking van klager blijkt dat verweerder verschillende feiten en omstandigheden onjuist of onvolledig in het rapport heeft weergegeven. Kortheidshalve verwijs ik naar die bespreking van klager.

Ik geef een enkel voorbeeld. Het rapport vermeld dat klager geen hobby's zou hebben. Klager heeft echter gezegd dat hij op dat moment geen hobby's had, omdat hij die heeft opgegeven om zijn werk vol te kunnen houden.

Klager vermeld in zijn bespreking dat hij in zijn jeugd op diverse clubs heeft gezeten, zoals scouting, gymnastiek, voetbal, muziekles en schaakles. Later als volwassene zat hij op clubs in kerkelijk verband. Ten onrechte heeft verweerder niet uitgebreider gevraagd naar, c.q. niet uitgebreider in het rapport vermeld, de hobby's en clubs van klager voordat hij deze had opgegeven als gevolg van zijn lichamelijke klachten.

Zo zijn er meer voorbeelden waarin het rapport onjuiste of onvolledige feiten weergeeft, zoals het verliefd zijn geweest, de jeugdherinneringen. Ik vind dit opvallend en vraag mij af wat de oorzaak kan zijn. Klager zegt hierover zelf dat hij soms traag reageert en soms eerst even na moet denken. Het lijkt erop dat klager onvoldoende tijd heeft gehad om op zijn manier zijn levensverhaal te kunnen vertellen.

Uiteraard is het voor uw college nu achteraf moeilijk vast te stellen wat klager nu precies tijdens het onderzoek heeft gezegd. Misverstanden over de weergave van feiten kunnen echter worden voorkomen. Bijvoorbeeld door een betrokkene te vragen om voor het onderzoek zijn levensverhaal zelf op te schrijven. Of door het concept van (een deel van) het rapport toe te zenden naar een betrokkene alvorens dit in te dienen bij de opdrachtgevende instantie. Of door veel meer tijd dan in totaal 2 uur voor een volledige psychiatrische expertise uit te trekken.

Ik meen hoe dan ook, dat het misverstand over de weergave van feiten voor rekening van verweerder komt, nu achteraf blijkt dat sommige feiten apert onjuist zijn.

Van een deskundig geneeskundige, zeker een psychiater, mag worden verwacht op zodanige wijze te werk te gaan dat in elk geval de feiten en omstandigheden, het levensverhaal van een betrokkene uiteindelijk op correcte wijze wordt weergegeven.

Speculatieve en subjectieve uitlatingen en bewoordingen

Ik meen dat het rapport tal van speculatieve en subjectieve uitlatingen bevat. Bij nadere beschouwing van het rapport ontstaat al snel het gevoel dat verweerder een moreel oordeel heeft over het leven van klager. Dit oordeel is dat een gezonde jonge vent uit moet gaan, veel vrienden behoort te hebben, regelmatig verliefd moet zijn en naar de disco gaat. Het rapport ademt niet een geest van een onbevangen wetenschappelijk onderbouwd psychiatrisch onderzoek uit. Ik geef u een aantal voorbeelden.

Op pagina 1 van het rapport staat vermeld: "betrokkene wil direct zijn dagbesteding vermelden". De keuze voor de woorden "wil" en "direct" suggereert een zekere gehaastheid en fixatie van betrokkene op dit onderwerp. De woordkeus zet meteen de toon van het rapport. Betrokkene wordt meteen neergezet. De woordkeus is speculatief en subjectief.

Op pagina 3 vermeld verweerder dat betrokkene al vanaf zijn jeugd als een beetje als een kneusje is beschouwd. Het woord kneusje is zeker niet door klager gebezigd. Verweerder heeft dit woord gekozen. Dit woord is uitermate speculatief, subjectief en bovendien onnodig grievend.

De beslissing van klager dat hij vrienden en hobby's heeft opgegeven om zijn werk vol te kunnen houden is zeer zorgvuldig afgewogen, een bewuste keuze, die hem persoonlijk diep raakt. Verweerder beoordeelt een dergelijke keuze als volgt: "het hele beeld imponeert pathologisch". Naar de mening van klager is dit een subjectieve beoordeling, over een dergelijke keuze kan ook een positief gezond oordeel gegeven worden.

Op pagina 5 van het rapport gebruikt verweerder veelvuldig termen als "mijns inziens", "imponeert", "er lijkt" en "lijkt me zeer waarschijnlijk". Dit is suggestief woordgebruik. Immers het lijkt verweerder zo, maar is het objectief bezien, getoetst aan de kennis van de wetenschap op het terrein van de psyche ook zo? Kennelijk kan de deskundige de conclusie dat "er sprake is van", niet waar maken en vlucht daarom in gekozen bewoordingen als lijkt en mijns inziens.

Samenvattend meent klager dat verweerder in zijn rapport te veel ruimte heeft gelaten voor subjectieve opvattingen, hier en daar is er zelfs sprake van stemmingmakerij, wanneer hij vermeldt dat klager al vanaf zijn vroegste jeugd als kneusje is beschouwd, dat hij zich niet kan voorstellen dat nekklachten toenemen als hij wat meer aan sociaal verkeer zou deelnemen en dat er sprake is van rigide uitspraken of geloofsbelijdenissen.

Overschrijding grenzen van eigen deskundigheid

Ernstig in strijd met de vereiste zorgvuldigheid, is dat verweerder op pagina 4 van het rapport suggereert dat de lichamelijke somatische klachten niet berusten op lichamelijke aandoeningen. Door deze klachten te beoordelen overschrijdt verweerder de grenzen van zijn deskundigheid. Immers, zolang afwijkingen op die andere terreinen, waarop verweerder niet deskundig is, niet zijn uitgesloten, dient iedere suggestie dat er sprake is van simulatie of somatoforme stoornissen achterwege te blijven.

Verweerder gaat zelfs nog een stap verder. Eerst suggereert verweerder, buiten de grenzen van diens deskundigheid om, dat de lichamelijke klachten niet op afwijkingen berusten.

Vervolgens is er dan volgens verweerder sprake van een
preoccupatie met lichamelijke zwakte en tenslotte, in de meest vergaande variant van grensoverschrijding concludeert verweerder dat betrokkene iedere psychogene duiding van zijn klachten massaal afweert!

Ten tijde van het onderzoek was klager voor zijn lichamelijke klachten, met name de rugpijn, verwezen naar een reumatoloog. Klager heeft u bij brief van 22 december 1999 het verslag van de reumatoloog S8. d.d. 23 augustus 1993 en diens nadere toelichting hierop d.d. 18 decenber 1997, toegezonden. De reumatoloog spreekt in zijn brief van 23 augustus 1993 van een mechanisch-functionele stoornis. Met name de toelichting op dit begrip is verhelderend. Met functioneel wordt niet bedoeld psychisch, schrijft de reumatoloog.
Er is sprake van een niet goede lichaamshouding met een scoliose en bovendien een versterkte thoracale kyfose. Dit lijdt tot pijnklachten met spierpijnen en blokkeringen in de rug.

Deze bevindingen waren ten tijde van het onderzoek door verweerder bekend. Verweerder had kunnen informeren bij klager en bij de reumatoloog naar diens bevindingen. Ten onrechte heeft verweerder zelf vergaande conclusies getrokken omtrent lichamelijke klachten en vervolgens hieraan psychiatrische conclusies verbonden.

De gronden moet de conclusie kunnen rechtvaardigen

Opgemerkt is reeds dat veel van de door verweerder genoemde gronden waarop hij zijn conclusies baseert, omschreven worden in termen als "het lijkt mij", "lijkt zeer waarschijnlijk" enz.

Het beeld van betrokkene imponeert volgens verweerder als pathologisch waarbij er sprake lijkt van een ontwikkelingsstagnatie. Betrokkene zou niet verder gekomen zijn in zijn psychoseksuele en psychosociale ontwikkeling dan een 2 tot 3 jarige.

Deze conclusie wordt niet gemotiveerd en kan ook niet rusten op de genoemde bevindingen. De bevindingen zijn dat klager in zijn jeugd vrienden had, op clubs zat, dat klager jarenlang tot tevredenheid heeft gewerkt, dat klager religieus is en met zijn familie goede contacten heeft.

Is er sprake van kontaktuele beperkingen als je niet veel vrienden hebt? Wat is dan het criterium? Hoeveel vrienden moet je hebben om contactueel niet beperkt te zijn?
Is er sprake van een ontwikkelingsstagnatie wanneer je als gevolg van lichamelijk klachten over pijn en moeheid minder sociale contacten hebt dan een paar jaar ervoor? Hoeveel sociale contacten moet je hebben om je te ontwikkelen?
Is het pathologisch om te kiezen voor vermindering van sociale contacten om in de gegeven situatie toch (gedeeltelijk) te kunnen blijven werken?

Er zijn geen persoonlijkheidstesten gedaan. De conclusies van verweerder omtrent de persoonlijkheid zijn derhalve niet gebaseerd op objectieve testuitslagen.

Door de conclusie, dat er sprake is van een emotionele stagnatie in de pre-oedipale-fase, niet verder te motiveren, berust zij op ondeugdelijke gronden. Uiteindelijk komt verweerder dan ook niet verder dan het uitspreken van een vermoeden.

In de brief van verweerder aan klager d.d. 11 februari 1999 geeft verweerder uiteindelijk ook toe dat hij de constatering dat klager psychodynamisch is blijven steken in de autonomiefase tussen 2 en 4 jaar, achteraf niet meer in het rapport zou zetten. Maar verweerder blijft wel bij deze conclusie.
Wanneer verweerder wel bij deze conclusie blijft, waarom zou deze hij deze dan niet langer in het rapport vermelden? Kennelijk omdat hij deze conclusie niet op begrijpelijke en objectiveerbare wijze kan rechtvaardigen en motiveren.

Ook voor de conclusies ten aanzien van een fixatie op lichamelijke zwakte en een massale afweer tegen psygogene duiding, geldt dat deze niet gerechtvaardigd worden door de gronden die in het rapport zijn genoemd. De conclusie is kennelijk gegrond op de veronderstelling dat er lichamelijk niets met klager aan de hand is. Zoals we hebben gezien is deze veronderstelling onjuist.

Volstrekt tegenstrijdig, en dus ook niet gerechtvaardigd door de in het rapport genoemde gronden, is de conclusie dat klager in staat moet worden geacht om 6 uur per dag zijn eigen werk te verrichten. Verweerder stelt immers dat het hele beeld hem imponeert als pathologisch.

Pathologisch is ziek. Waarom iemand die ziek is toch in staat wordt geacht om 6 uur per dag kan werken, wordt niet gemotiveerd en is derhalve onbegrijpelijk.

Ik kom tot de conclusie dat het rapport van verweerder, en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek, op verschillende punten in strijd komt met de zorg die een geneeskundige ten aanzien van de patiënt behoort te betrachten.

Namens de heer D. verzoek ik u de klacht gegrond te verklaren en aan verweerder een maatregel op te leggen.

Hoogachtend,
mw. H.


Mijn advocaat krijgt een brief met het proces-verbaal (het verslag) van de zitting.

thumbnail thumbnail
REGIONAAL MEDISCH TUCHCOLLEGE
's-Gravenhage

H12.

Ons kenmerk: 99 T 107
Onderwerp : D./E2.

's-Gravenhage, 9 juni 2000

Weledelgestrenge Heer,

Hierbij zend ik U het proces-verbaal van het verhoor d.d. 28 maart jl. in de bovenvermelde zaak. Te zijner tijd ontvangt U de beslissing.

Hoogachtend,
Mr R4.
secretaris.

99 T 107

PROCES-VERBAAL van het verhoor in het vooronderzoek van het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage, gehouden op dinsdag, 28 maart 2000 het secretariaat aan de ### te ' s-Gravenhage.

Tegenwoordig is Mr R4., secretaris, aan wie door de voorzitter van het College het vooronderzoek in na te vermelden klacht is opgedragen.

Behandeld wordt de zaak 99 T 107 inzake:

D.,
wonende te ###,
klager,

tegen

E2., psychiater,
wonende te ###,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna ook te noemen : de arts.

Verschenen is Mr H12., advocaat te ###.

H12. voert het woord overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota met een bijlage. Deze is aan het onderhavige procesverbaal gehecht.

secretaris


Na een aantal weken vraagt mijn advocaat waar de beslissing blijft. Hieronder staat de reactie van het Regionaal Tuchtcollege.

thumbnail
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
's-Gravenhage

Mr H12.

Ons kenmerk: 99 T 107
Onderwerp : D./E2.

's-Gravenhage, 30 november 2000

Weledelgestrenge Heer,

Hierbij bevestig ik de goede ontvangst van Uw brief d.d. 28 november 2000.

De bovengenoemde klacht is inderdaad op 15 november 2000 in raadkamer behandeld. De beslissing zal op 27 december a.s. worden uitgesproken en alsdan verstuurd worden.

Hopende U hiermede voldoende te hebben ingelicht,

Hoogachtend,
Mr R4.
secretaris.


Hier staat de beslissing die het Regionaal Medisch Tuchtcollege heeft genomen:

thumbnail thumbnail thumbnail
99 T 107

Het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage heeft op woensdag 15 november 2000 de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

D.,
klager,

tegen:

E., psychiater
wonende te M.,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 24 juni 1999. De arts heeft een verweerschrift ingediend waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Bij brief van klager, ingekomen op 24 december 1999, zijn nog stukken in het geding gebracht. Namens klager heeft Mr H., advocaat te ### gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Dit verhoor heeft plaatsgevonden op dinsdag 28 maart 2000. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich tezamen met de pleitnota van mr H. bij de stukken bevindt. Het College heeft de klacht op woensdag 15 november 2000 in raadkamer behandeld.

2. De klacht
Klager is in oktober 1994 onderzocht door de arts. De arts was benoemd tot deskundige door de Rechtbank in een bestuursrechtelijke zaak. Het rapport van de arts bevat naar de mening van klager fouten en tegenstrijdigheden. De diagnose van de arts heeft voor klager zeer nadelige gevolgen gehad, waaronder het feit dat klagers huisarts zijn medische klachten onvoldoende serieus heeft genomen. Hierdoor heeft klager doorgewerkt in plaats van rust gehouden. Dit heeft in 1997 geleid tot een toename van nekklachten, waardoor klager niet meer in staat was arbeid te verrichten, noch om zijn huishouding te doen.

In 1993 is de arts ook onderzocht door reumatoloog S8.. Deze stelde vast dat er geen reumatische aandoening was. Hij heeft echter wel adviezen gegeven om klagers gezondheid te verbeteren en te voorkomen dat klagers klachten zouden toenemen. Vanwege het psychiatrisch rapport van de arts is aan deze adviezen door de huisarts onvoldoende aandacht gegeven.

Klager merkt op dat hij medio 1999 pas in staat was om de inhoud van het rapport van de arts te weerspreken. Kort samengevat verwijt klager de arts dat hij een rapport heeft geschreven, dat naar de mening van klager niet aan de medische professionaliteit voldoet, die klager van de arts mag verwachten.

3. Het standpunt van de arts
De arts is van mening dat de inhoud van zijn rapport juist is. In zijn onderzoek bestaat een heldere samenhang tussen de beschrijving van de klachten, voorgeschiedenis en het huidige functioneren van klager enerzijds en psychiatrische taxatie (de interpretatie) en eindconclusie anderzijds. De arts heeft door middel van een tweetal brieven uitleg gegeven omtrent zijn rapportage aan klager. De arts kan zich voorstellen dat het rapport voor klager confronterend is geweest. De arts blijft van mening dat hij rapport naar eer en geweten heeft opgemaakt.

4. De beoordeling
Het College dient eerst na te gaan of het onderzoek dat door de arts is uitgevoerd, op juiste wijze is geschied en volledig is geweest. Gelet op de inhoud van het onderzoeksrapport acht het College het aannemelijk dat de arts het onderzoek op juiste wijze heeft uitgevoerd. De arts heeft daarbij gebruik gemaakt van de somatische anamnese en de beoordeling, vermeld in het rapport voor de Raad van Beroep door de orthopedische chirurg S. d.d. 17 juni 1994. Daarnaast heeft de arts overleg gehad met klagers huisarts te ###. Het College is van oordeel dat het onderzoek volledig is geweest en dat de arts zich in voldoende mate een beeld van klager heeft gevormd en dat vervolgens in het rapport heeft weergegeven.

Voorts komt de vraag aan de orde of de arts de inhoud van zijn rapport op deze wijze heeft kunnen weergeven. Het College is van oordeel dat de psychiater na voldoende onderzoek volledig vrij is zijn mening te geven over de gezondheidstoestand van klager. De arts heeft het rapport opgemaakt zonder miskenning van de positie van klager. Zijn positie blijkt immers duidelijk uit het rapport. Het rapport is derhalve een weergave van de bevindingen en mening van de arts en hoewel klager zich hiermee niet kan verenigen, mocht de arts dit doen.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder naderonderzoek kan worden afgewezen.

RECHTDOENDE: wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op woensdag 15 november 2000 door: Mr H15., voorzitter, C9., P13., ledengeneeskundigen, bijgestaan door Mr H16., secretaris

voorzitter
secretaris

Klager, de persoon over wie geklaagd is, alsmede de Inspecteur voor de Gezondheidszorg kunnen tegen deze beslissing hoger beroep instellen bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. De mogelijkheid van beroep staat open binnen zes weken na de dag van verzending van deze beslissing aan partijen. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage.


Het advocatenkantoor van mijn advocaat stop ermee. Dus een nieuwe advocaat neemt het over.

thumbnail
Regionaal Medisch Tuchtcollege
t.a.v. de weledelgestrenge heer mr. R4.
's-GRAVENHAGE

Rotterdam, 6 december 2000
Uw ref. : 99 T 106
Betreft : D. / E2.

Geachte heer R4.,

Wegens persoonlijke omstandigheden zal ik op 14 december a.s. mijn praktijk als advocaat neerleggen. Het dossier van de heer D. wordt overgedragen aan de advocaat mr. D12., Advokaten###.

Wilt u uw correspondentie en de beslissing naar deze advocaat toezenden?

Met vriendelijke groet,
mw. H12.



Hierna ging ik in hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.

Laatste wijziging van deze bladzijde: mei 2007