Hoger Beroep
bij het Centraal Tuchtcollege
2001
Mijn advocaat gaat in beroep. Hieronder het voorlopige beroepschrift:
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheids zorg
p/a Secretaris Regionaal Medisch Tuchtcollege
DEN HAAG
R., 5 maart 2001
Betreft : D. / E2..
Uw kenmerk : 99 T 107.
Geachte heer,
In bovengenoemde zaak zend ik u hierbij in tweevoud
een voorlopig beroepschrift tegen de eveneens in
tweevoud bijgevoegde beslissing d.d. 15 november 2000.
De betreffende beslissing is op 30 januari 2001 aan
mij toegezonden, zodat tijdig beroep is ingesteld.
Ik zal op korte termijn de beroepsgronden aanvullen.
Met vriendelijke groeten,
D12.
VOORLOPIG BEROEPSCHRIFT
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
's-GRAVENHAGE
Uw kenmerk:
Geeft te kennen:
D., geboren ###, wonende te ###, in
deze zaak woonplaats kiezende aldaar te R. aan de
###, op het kantoor van het Advokaten###,
van welk kantoor mr. D12. tot gemachtigde
wordt gesteld.
De heer D. kan zich niet verenigen met de beslissing van
het Regionaal Medisch Tuchtcollege d.d. 15 november 2000,
verzonden 30 januari 2001 (kenmerk 99 T 107). Een kopie
van de bestreden beslissing wordt hierbij overgelegd.
De gronden waarop de heer D. zich niet kan verenigen met de
beslissing, zullen zo spoedig mogelijk worden aangevuld.
REDENEN WAAROM de heer D. zich wendt tot uw college met het
verzoek de bestreden beslissing te vernietigen en zijn klacht
alsnog gegrond te verklaren.
R., 5 maart 2001
Gemachtigde
Het tuchtcollege stuurde onderstaande brief.
REGIONAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE
's-Gravenhage
Mr D12.
Ons kenmerk : 99 T 107
Onderwerp : D./E2
's-Gravenhage, 7 maart 2001
Weledelgestrenge Heer,
Bij deze bevestig ik U de goede ontvangst van het beroepschrift in bovenvermelde zaak.
Het dossier heb ik inmiddels doorgezonden naar de secretaris van
het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.
Deze zal U omtrent de verdere gang van zaken op de hoogte houden.
Hoogachtend,
Mr R4.
secretaris
Als voorbereiding voor het hoger beroep, stuurde ik de
volgende brief aan de psychiater.
"PERSOONLIJK"
Aan: E4.
t.a.v. sectordirecteur "I",
drs. E2., psychiater
(aangetekend)
31 maart 2001
bijlage: cassettebandje.
Geachte psychiater E.,
Bijgaand vind u een cassettebandje, met een copie van de opname
van ons
telefoongesprek
van 8 februari 1999. Vindt u het goed,
dat ik het gebruik bij het Medisch Tuchtcollege?
Met vriendelijke groet,
D.
De psychiater reageert op mijn brief als volgt:
Geachte Heer D.,
U zendt mij een copie van een telefoongesprek dat wij hebben
gevoerd. Ik wist uiteraard niet dat U dit
gesprek opnam. Ook als ik dat wel had geweten zou de inhoud
van dat gesprek er waarschijnlijk niet anders
door geworden zijn. Merkwaardig dat U mij thans om toestemming
vraagt zo'n band te gebruiken.
Omdat ik deze handelwijze op zich onprettig en verwerpelijk
vind, geef ik U geen toestemming om de band
te gebruiken.
Verder wens ik geen correspondentie of andere vormen van kontakt
met U.
Zonodig geef ik het tuchtcollege een afschrift van deze brief.
E2., 3-4-2001
De opname van het telefoongesprek en het verslag daarvan,
heb ik vervolgens niet gebruikt.
Een paar jaar later probeerde ik het opnieuw, door daarover
opnieuw een
brief te schrijven.
Hierna volgt het echte beroepschrift van mijn advocaat:
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
23 april 2001
Betreft : D. / E..
Uw kenmerk : 2001/058.
Geachte mevrouw, meneer,
In bovengenoemde zaak heb ik namens de heer D. (voorlopig) beroep
ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Medisch
Tuchtcollege d.d. 15 november 2000 (kenmerk: ###). Ik maak thans
gebruik van de gelegenheid de beroepsgronden aan te vullen.
Het Regionaal Medisch Tuchtcollege heeft de klacht
van de heer D. afgewezen op, samengevat, twee
gronden:
a) het onderzoek door de heer E. is op
juiste en volledige wijze uitgevoerd;
b) de heer E. is vrij geweest om de inhoud van
zijn rapport weer te geven zoals hij dat heeft
gedaan.
De heer D. betwist niet, zoals het Regionaal
Medisch Tuchtcollege heeft overwogen terzake van het
ad b) gestelde, dat het de heer E. vrij staat
om zijn mening te geven over de gezondheidstoestand
van de heer D.. Die mening was hem nu juist door
de Arrondissementsrechtbank te M. gevraagd.
Daarbij realiseert de heer D. zich evenzeer dat
het niet direct van belang is of hij zich met de
oordeelsvorming van de heer E. kan verenigen.
Een rapport waarin een door een betrokkene als
onjuist bestempeld oordeel wordt verwoord, behoeft
nog geen "verkeerd" rapport te zijn.
Wat de heer D. daarentegen wel van groot belang acht, is dat
het betreffende rapport, zeker gezien de betekenis die daaraan in
het kader van de gevoerde procedure bij de Arrondissementsrechtbank
toekomt, moet voldoen aan de zorgvuldigheidscriteria die door
de eerdere gemachtigde van de heer D. zijn aangestipt in de
pleitnota die is uitgesproken en overgelegd tijdens de hoorzitting
van het Regionaal Medisch Tuchtcollege d.d. 28 maart 2000. Welnu,
ook na kennisneming van de uitspraak van laatstgenoemd college
blijft de heer D. van oordeel dat de heer E. klachtwaardig
heeft opgetreden en dat een gegrondverklaring van zijn
klacht daarom in de rede had gelegen.
Terzake van de onderbouwing van dit standpunt verwijst de heer
D. allereerst naar hetgeen reeds in de procedure in eerste
aanleg is verwoord. De heer D. verzoekt uw college dit als
hier herhaald en ingelast te beschouwen. Ter nadere onderbouwing
wenst hij echter ook nog het volgende onder uw aandacht te
brengen. Nu er reeds veel in deze zaak aan het papier is toevertrouwd,
zal dat puntsgewijs gebeuren, deels onder verwijzing naar
eerdere stukken.
* In zijn rapport van 26 oktober 1994 schrijft de heer E.:
"Toen betrokkene wat rneer los kwam van thuis, ontwikkelde
hij een depressief beeld en heeft zich via het geloof
regressief weer in het oude gezin genesteld".
De heer D. kwalificeert dit, niet juridisch geformuleerd,
als "lariekoek". In diverse stukken, c.a. punt 5.4 van de bijlage
bij het klaagschrift d.d. 22 juni 1999, heeft de heer D.
dit reeds uiteengezet. De heer E. is er nadien bij gebleven
dat er sprake zou zijn van regressie. Er zou, naar zijn oordeel,
buiten het ouderlijk milieu weinig sprake meer zijn geweest
van sociale uitgroei. De heer D. acht dat beslist
onjuist. Hij heeft zelfstandig gewoond, gewerkt, is lid van de
kerk geweest, heeft sociale contacten gehad enz. Om zijn werk zo
lang mogelijk vol te kunnen houden heeft de heer D. (een
deel van) zijn vrienden en (alle) hobby's opgegeven. De wekelijkse
terugkeer naar zijn ouders (ieder weekend nadat mijn cliént
medische problemen kreeg) hield verband met zijn lichamelijke
problematiek.
* In zijn brief van 24 oktober 1999 beweert de heer E. dat
de heer D. bij het R. de conclusie "passief-agressieve
persoonlijkheid" zou hebben vernomen. Dat is niet juist. De conclusie
die het R. aan de heer D. heeft verwoord, was dat
er geen psychische of psychiatrische verklaring voor zijn
klachten aanwezig was. Letterlijk vermeldt de "voorlopige conclusie"
van het verslag psychologisch onderzoek: "patient komt
uit het psychologisch onderzoek voort als een gemiddelde, norma-
le, goed-geintegreerde jongeman." De mening van de heer E.
is (dus) in strijd met de testresultaten van het R..
* Vrij vertaald doet de heer E. alsof er lichamelijk niets
met de heer D. aan de hand was. Uit de rapportage van orthopeed
S. blijkt echter dat, onder verwijzing naar de
gedingstukken A11 en A12 wel somatische klachten worden gemeld.
Ook de heer E. zelf heeft, in zijn rapport van 26 oktober
1994, gesproken over "een redelijke mate van lichamelijke klachten".
In dit licht bezien is het niet juist dat de heer E.
de door de heer D. geuite (fysieke) klachten een psychische
duiding geeft.
* De heer D. heeft zich gestoord aan zinsneden, in de rapportage
van 26 oktober 1994, als:
- "... er is sprake van een zeer beperkt ziekte-inzicht ..."
- "... ernstige contactproblemen ook in de psycho-sexuele
sfeer ..."
- "... ernstige rigiditeit en eigenwijsheid en koppigheid ..."
- "... het denken is gepreoccupeerd met lichamelijke zwakte en
beperkingen en lijkt ook sterk egocentrisch".
De heer D. meent dat de heer E. zich hier nodeloos
"rigide" uit en hem in feite verwijten maakt die niet reëel zijn
gezien het feit dat, voorafgaande aan de beoordeling door de
heer E., door het R. na acht maanden geen psychische/
psychiatrische oorzaak is vastgesteld en de reumatoloog S8.
een somatische diagnose had gesteld. In dit licht kan
de heer D. niet plaatsen dat hem "een zeer beperkt ziekteinzicht",
"rigiditeit" en "koppigheid" worden toebedacht.
In dit verband acht de heer D. ook, nog steeds, het woord
"kneusje" nodeloos grievend. De heer D. heeft dat woord
absoluut niet zelf genoemd.
* De heer D. heeft in zijn brief van 12 mei 1999, op de
laatste bladzijde, enige persoonlijke opmerkingen geplaatst.
Waar hij persoonlijk de meeste moeite mee heeft, zijn de
onjuiste, negatieve, zaken die over zijn vader worden gemeld.
Mede daarom ervaart de heer D. het als bijzonder kwetsend
dat de heer E. in zijn brief van 24 oktober 1999 suggereert
dat de heer D. "negatieve gevoelens" over zijn vader
zou hebben en dat hij zelfs beweert dat "... klager zijn eigen
negatieve gevoelens en meningen over zijn vader tijdens het
onderzoek later in mij projecteert ...".
De heer D. verzoekt u zijn klacht alsnog gegrond te verklaren.
Met vriendelijke groeten,
D12.
Het verweer van de psychiater wat hieronder staat, heb ik met
stijgende verbazing gelezen.
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg
Betreft: zaak D. ;200122106
4-5-2001
Geachte heer ###,
Hierbij een reactie mijnerzijds op het schrijven van de heer
D..
De opmerkingen over "regressie" zijn reeds door mij van commentaar
voorzien; juist wanneer teruggang
plaatsvindt van zelfstandigheid naar enige mate van verzorgingsnoodzaak
is sprake van regressie.
De beoordeling van de R. over het psychisch gezondzijn van
de heer D. ( door de heer K.)
was niet aanwezig bij de gedingstukken. Samen met de brief van
Mevr. V. van het "G. r." zijn ze
mij pas jaren later door de heer D. ter beschikking gesteld.
De passage uit de door mij geciteerde
R. rapportage is van een andere R. ( Zuid Hollands eilanden naar ik meen )
en dat rapport was wel
aanwezig. Ik heb al eerder aangegeven dat de context van beide
stukken onhelder was. De brief van Mevr.
V. leek eerder een vriendendienst dan een professioneel rapport.
Aangaande de opmerkingen over het al dan niet bestaan van lichamelijke
klachten kan ik zeggen dat voor de
heer D. lichamelijke klachten subjectief een gegeven kunnen
zijn, terwijl over de oorzaak gedacht kan
worden in termen van en/en, zowel psychogeen als somatisch van
aard.
De term "rigiditeit" achtte ik destijds op zijn plaats en ik
ben daar zeker niet van mening in veranderd.
De moeite die de heer D. heeft met mijn opmerkingen over
zijn vader is ook al uitvoerig aan de orde
geweest en ik ben daar dacht ik duidelijk over geweest.
Al met al kan ik in het schrijven van de heer D. geen
enkel nieuw element ontdekken.
Hoogachtend,
E2.
De bovenstaande brief klopt niet erg.
De psychiater liegt dat hij het rapport niet had (had hij wel),
hij beweert dat er een ander rapport is waaruit hij
geciteerd heeft (zo iets zat niet bij de stukken en niemand weet wat hij bedoelt), etc. etc.
Mijn advocaat stuurt onderstaande brief.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
5 juni 2001
Betreft : D. / E2..
Uw kenmerk : 2001/058.
Geachte heer/mevrouw,
Op 9 mei jl. zond u mij een kopie van het verweerschrift,
zoals dat is ingediend door drs. E2..
Mijn cliënt heeft, gezien de inhoud van het verweerschrift,
enkele opmerkingen.
Drs. E2. vermeldt dat de beoordeling van de R. niet bij de
gedingstukken aanwezig zou zijn. Dat was nadrukkelijk wel
het geval. De betreffende brief is op 24 november 1993
bij de rechtbank te M. ingekomen. Een kopie van de
betreffende brief met de daarbij behorende bijlagen gaat hierbij.
Drs. E2. schrijft dat hij zich baseert op een rapport van
een andere RIAGG. Een dergelijk rapport bestaat echter niet.
Overigens heeft mijn cliënt niet eerder in de stukken
aangetroffen dat "de context van beide stukken" onhelder
zou zijn.
Drs. E2. schrijft over een brief van mevrouw V.. Bedoeld zal
zijn mevrouw drs. F3.. Hij maakt niet helder waarom haar
brief een vriendendienst zou zijn geweest. Mijn cliënt
heeft alleen met haar gesproken in haar hoedanigheid van psycholoog.
Tot slot wenst mijn cliënt nog op te merken dat drs. E2.
in zijn rapportage uit 1994, als oorzaak, alleen
psychische problemen/klachten constateerde. Nu spreekt
hij over "en/en" . Consistent is dat niet. Indien dit
uit het rapport van 1994 was gebleken, was dit wellicht
van invloed geweest op de behandeling en het ziekteverloop
van cliënt.
Uw nadere berichten wacht ik af.
Met vriendelijke groeten,
D12.
Ik heb de rechtbank om een verklaring gevraagd:
Aan: Arrondissementsrechtbank te M.
Sector Bestuursrecht, t.a.v. de griffier
20 juni 2001
bijlagen: correspondentie met Centraal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg:
• beroepschrift, aanvullende gronden, d.d. 23 april 2001.
• verweerschrift van psychiater drs. E2., d.d. 4 mei 2001.
Edelachtbare griffier,
Hierbij wil ik u vragen of u kunt aangeven welke stukken naar
een deskundige werden gestuurd, in een beroepszaak uit 1993/1994.
Ik zou het zeer op prijs stellen indien u, of de rechter die
indertijd deze zaak behandelde, mr ###, daarover
een verklaring zou kunnen afgeven. Het betreft twee beroepszaken,
die samengevoegd werden:
• reg.nr.: AAW/WAO 93 / 732
• reg.nr.: AAW/WAO 94 / 432
Door de rechtbank werd psychiater drs. E2. aangesteld
als deskundige. Voor zijn rapportage d.d. 26 oktober 1994 heb
ik hem bij het Medisch Tuchtcollege aangeklaagd. Uit zijn verweerschrift
van 4 mei 2001 blijkt, dat hij beweringen doet over stukken
waarover hij wel of niet beschikte. Dat verweerschrift heb ik
bij deze brief toegevoegd.
Mijn vragen aan u zijn:
• Kunt u bevestigen dat het ongedateerde "verslag psychologisch
onderzoek" van drs. K7. bij de stukken zat, waarover de psychiater toen
beschikte?
• Kunt u bevestigen, dat het "verslag psychologisch onderzoek"
bij de stukken van beide zaken aanwezig was?
Dus dat de psychiater tweemaal over dat verslag beschikte?
• Is er naast het "verslag psychologisch onderzoek" van
drs. K7., en naast het
rapport van de psychiater zelf, nog een ander psychologisch/psychiatrisch
rapport aanwezig, of iets wat daar op zou kunnen lijken?
In de zaak "93/732" zat het "verslag psychologisch onderzoek"
van drs. K7. bij mijn
brief van 24 november 1993.
In de
zaak "94/432" was dat verslag aanwezig in het dossier bij de
brief van het Gak van 2 juni 1994.
Bij voorbaat mijn hartelijke dank,
Hoogachtend,
D.
En de Rechtbank stuurt mij onderstaande brief, die erg geholpen
heeft bij mijn klacht tegen de psychiater.
Arrondissementsrechtbank te M. Sector Bestuursrecht
De heer D.
Onderdeel
Datum 25 juni 2001
Ons kenmerk procedurenummer 93 / 732 en 94 / 432 AAWAO
casusnummer
Onderwerp het beroep van D. te ###
Geachte heer D.,
In antwoord op schrijven van 20 juni 2001 kan ik u
berichten dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige
kon beschikken over de volledige (originele) rechtbankdossiers,
welke u door mijn collega op 7 mei 1999 in kopie zijn toegezonden.
In beide zaken bevindt zich het verslag van drs. K7., zoals u
zelf ook opmerkt. Gelet op het feit dat u nu over alle stukken
die zich in de rechtbankdossiers bevinden, beschikt, laat
ik het oordeel of er nog andere psychologische/psychiatrische
rapporten of iets wat daar op zou kunnen lijken in het dossier
aanwezig zijn, graag aan u zelf over.
Ik vertrouw erop u hiermee van dienst te zijn geweest.
Hoogachtend,
###, griffier
De brief hierboven, van de rechtbank, werd ook naar het
Tuchtcollege gestuurd.
Intussen bleek dat drs. K7. van het Riagg op de hoogte was
van de inhoud van het psychiatrisch rapport
uit 1994. Dit liet drs. K7. blijken tijdens een
bemiddelingspoging van
de klachtencommissie. En drs. K7.
vertelde
in het voorbijgaan tegen mijn advocaat,
dat psychiater E2. hem over het rapport vertelde tijdens
een borrel. Drs. K7. zag mijn advocaat tijdens een
zitting van een klacht tegen drs. K7. zelf.
Drs. K7. werkt namenlijk bij dezelfde instantie als
psychiater E2., dus dat betekend dat
psychiater E2. ook nog zijn beroepsgeheim geschonden heeft.
Het Tuchtcollege laat weten wanneer de zitting is.
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
's-Gravenhage, 5 juli 2001
Onderwerp D./E2.
Onze ref. : 2001/058
uitnodiging verstuurd aan:
dhr D.
dhr E2.
Dhr D.
p/a dhr mr D12.
Geachte heer D12.,
Hierbij bericht ik u dat de behandeling van bovengenoemde zaak is vastgesteld
op donderdag 4 oktober 2001, om 15.30 uur in
het Paleis van Justitie aan ###, te 's-Gravenhage.
Voorts wijs ik u erop dat alle stukken, die met betrekking tot de zaak van belang zijn,
tot uiterlijk 14 dagen vóór de zittingsdatum overgelegd dienen te worden.
In geval u zelf getuigen of deskundigen wilt meebrengen,
dient u de namen, de woonplaats alsmede de functie,
tijdig, d.w.z. ten minste een week vóór de terechtzitting,
aan de secretaris van het Centraal College te berichten.
Voor de goede orde maak ik u erop attent dat deze getuigen en/of deskundigen
niet door het Centraal College ten behoeve van u worden opgeroepen,
tenzij het Centraal College u anders heeft bericht.
De officiële uitnodiging zal u t.z.t. worden toegezonden.
Hoogachtend,
namens de secretaris,
D13.,
secretariaatsmedewerkster
Naar aanleiding van de brief van de Rechtbank van 25 juni 2001, schreef de psychiater
het volgende:
Aan: Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
t.a.v. de secretaris
Betreft: D./ E2.
M. 2-8-2001
Geachte heer ###,
Omdat er door klager en diens advocaat opmerkingen zijn gemaakt
over de bekendheid met en de inhoud
van twee psychologische rapportages (van K. en F3.)
wil ik hierover nog enkele opmerkingen
maken.
Wat betreft de bekendheid ten tijde van onderzoek:
In mijn rapportage van 1994 noem ik wel de rapportage van collega
S., maar niet de andere
gedingstukken. Op bldz 4 spreekt de heer D. wel over een
R.kontakt en ik meende op grond van
de woonplaats dat het in Z.-H. plaats had gevonden. Bij
de zelfomschrijving noemt betrokkene zelf
de persoonlijkheidsproblematiek zoals door de R. verwoord.
Dit duidde niet op normaliteit.
Het rapport van de heer K. is niet gedateerd.
Het
andere rapport ( F3.)was van 1997. Vandaar
mijn idee dat ik over de rapportage destijds niet beschikte.
Op zich is het dus mogelijk dat het rapport van de
heer K. er toen wel bij zat.
Wat bereft de inhoud van de rapporten:
A) van drs. K7.:
-Het rapport is niet gedateerd, niet ondertekend en het is niet
duidelijk vanuit welke setting het onderzoek is verricht ( prive?)
-Het bevat geen eindconclusie, wel een voorlopige en tevens
een mogelijke en die zijn bovendien met elkaar
in tegenspraak. Het komt erop neer dat de psycholoog in feite
geen stelling neemt en geen falsifieerbare
uitspraak doet. In die zin kan men nauwelijks iets met deze
rapportage aanvangen of er rekening mee houden.
-De uitspraak dat er met client niets aan de hand zou zijn verwijst
slechts naar de wijze waarop deze de test
zelf heeft ingevuld en gaat niet verder dan dat. Voor de psycholoog
is daarmee terecht de diagnostiek nog
lang niet af en vallen zijn conclusies daar ook niet mee samen.
-Opvallend is de grote behoedzaamheid die uit de vormgeving
en de bewoordingen blijkt. Deze is groter dan
de gebruikelijke relativering van professionele uitspraken.
B) van dra. F3.:
De psychologe citeert en becommentarieert onderzoek van anderen
zonder zelf enige vorm van onderzoek te
doen. Toch meent zij zelfs een medische uitspraak te kunnen
doen ("er is sprake van een moeilijk te
diagnosticeren somatisch probleem") en concludeert zij op grond
van "voorlopig onderzoek" (?)dat haar
client niet lijdt aan enige psychopathologie. Dit zijn voor
een professional onverantwoorde procedures en conclusies.
Al met al moet ik concluderen dat beide rapporten geen duidelijke
of goed onderbouwde conclusies
afleveren. Ook al zou ik het rapport van de heer K. al in
1994 hebben gehad, dan zou ik niet goed weten
wat ik ermee had kunnen doen. Verder lijkt het me ook niet echt
relevant: ik heb als getuige deskundige een
eigen oordeel te vormen en behoef me niet te conformeren aan
het oordeel van een ander. Ter beoordeling is
slechts hoe ik tot mijn conclusie ben gekomen en het regionaal
tuchtcollege deelde kennelijk mijn mening
dat ik dat zorgvuldig heb gedaan en op de juiste wijze.
Hoogachtend,
E2.
Over bovenstaande brief heeft de psychiater blijkbaar wat beter
nagedacht. Volgens mij is het hem echter niet gelukt om een
normale brief te schrijven. Zo schrijft hij bij onderdeel 'B)', dat
de psycholoog onverantwoorde procedures en conclusies
hanteerd. Zijn onderbouwing daarvoor is, dat zij geen
onderzoek heeft gedaan. Dat heeft zij echter wel gedaan,
dus de beschuldigingen slaan nergens op. Het citaat
wat de psychiater noemt ("er is sprake van...") is
geen letterlijk citaat, want zij had geschreven:
"...zijn hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan...",
dus de psychiater was niet eens in staat om iets
letterlijk over te schrijven.
Bij de zitting was ik zelf niet aanwezig. Hieronder volgt de beslissing.
2001/058
CENTRAAL TUCHTCOLLEGE
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak van:
D.,
wonende te ###,
appellant/oorspronkelijk klager,
advocaat: Mr. D12.,
tegen
E2..
psychiater,
wonende te M.,
verweerder in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het verloop van de procedure
1. Appellant - hierna te noemen klager - heeft bij het
Regionaal Tuchtcollege te 's Gravenhage een klacht tegen
verweerder - hierna te noemen de arts - ingediend, welke
klacht is ingekomen op 24 juni 1999.
Bij beslissing d.d. 15 november 2000 (nr. 99 T 107) heeft
het Regionaal College de klacht afgewezen.
Klager is bij beroepschrift ingekomen op 6 maart 2001
van die beslissing in beroep gekomen. Bij brief ingekomen
op 24 april 2001 heeft hij de gronden van zijn beroepschrift
aangegeven. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep
ingediend. Klager heeft bij brief ingekomen op 6 juni 2001
gerepliceerd, waarna de arts bij brief ingekomen op 2 augustus
2001 heeft gedupliceerd.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter (openbare)
terechtzitting van het Centraal College d.d. 4 oktober 2001,
waar zijn verschenen klager, bijgestaan door Mr. D. en de arts.
Beslissing in eerste aanleg
2. De in eerste aanleg ingediende klacht en
het daartegen gevoerde verweer houden, zakelijk weergegeven
(en voor zover in hoger beroep van belang) het volgende in:
De klacht
Klager is in oktober 1994 onderzocht door de arts. De
arts was benoemd tot deskundige door de Rechtbank in een
bestuursrechtelijke zaak. Het rapport van de arts bevat
naar de mening van klager fouten en tegenstrijdigheden. De
diagnose van de arts heeft voor klager zeer nadelige
gevolgen gehad, waaronder het feit dat klagers huisarts
zijn medische klachten onvoldoende serieus heeft genomen.
Hierdoor heeft klager doorgewerkt in plaats van rust gehouden.
Dit heeft in 1997 geleid tot een toename van nekklachten,
waardoor klager niet meer in staat was arbeid te verrichten,
noch om zijn huishouding te doen.
In 1993 is de arts ook onderzocht door reumatoloog S8..
Deze stelde vast dat er geen reumatische aandoening was.
Hij heeft echter wel adviezen gegeven om klagers gezondheid
te verbeteren en te voorkomen dat klagers klachten zouden
toenemen. Vanwege het psychiatrisch rapport van de arts is
aan deze adviezen door de huisarts onvoldoende aandacht gegeven.
Klager merkt op dat hij medio 1999 pas in staat
was om de inhoud van het rapport van
de arts te weerspreken. Kort samengevat verwijt klager
de arts dat hij een rapport heeft geschreven, dat naar
de mening van klager niet aan de medische professionaliteit
voldoet, die klager van de arts mag verwachten.
Het standpunt van de arts
De arts is van mening dat de inhoud van zijn rapport juist
is. In zijn onderzoek bestaat een heldere samenhang
tussen de beschrijving van de klachten, voorgeschiedenis
en het huidige functioneren van klager enerzijds en
psychiatrische taxatie (de interpretatie) en eindconclusie
anderzijds. De arts heeft door middel van een tweetal
brieven uitleg gegeven omtrent zijn rapportage aan klager.
De arts kan zich voorstellen dat het rapport voor klager
confronterend is geweest. De arts blijft van mening dat
hij rapport naar eer en geweten heeft opgemaakt.
3. Het regionaal College heeft (voorzover in
hoger beroep van belang) aan zijn voormelde beslissing
de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
De beoordeling
Het College dient eerst na te gaan of het onderzoek
dat door de arts is uitgevoerd, op juiste wijze is
geschied en volledig is geweest. Gelet op de inhoud
van het onderzoeksrapport acht het College het aannemelijk
dat de arts het onderzoek op juiste wijze heeft uitgevoerd.
De arts heeft daarbij gebruikgemaakt van de somatische
anamnese en de beoordeling, vermeld in het rapport voor
de Raad van Beroep door de orthopedische chirurg S.
d.d. 17 juni 1994. Daarnaast heeft de arts overleg
gehad met klagers huisarts te ###. Het College is van
oordeel dat het onderzoek volledig is geweest en dat
de arts zich in voldoende mate een beeld van klager
heeft gevormd en dat vervolgens in het rapport heeft weergegeven.
Voorts komt de vraag aan de orde of de arts de
inhoud van zijn rapport op deze wijze heeft kunnen
weergeven. Het College is van oordeel dat de psychiater
na voldoende onderzoek volledig vrij is zijn mening te
geven over de gezondheidstoestand van klager. De arts
heeft het rapport opgemaakt zonder miskenning van de
positie van klager. Zijn positie blijkt immers duidelijk
uit het rapport. Het rapport is derhalve een weergave van
de bevindingen en mening van de arts en hoewel klager
zich hiermee niet kan verenigen,
mocht de arts dit doen.
De beoordeling in hoger beroep
4. De klacht legt de vraag ter beoordeling
voor of het op verzoek van de rechtbank
M. door de arts op 26 oktober 1994 uitgebrachte
rapport voldoet aan de eisen
die daaraan uit het oogpunt van vakkundigheid
en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen
worden gesteld.
Naar het oordeel van het Centraal College behoort tot die eisen:
a. dat in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze
wordt uiteengezet op welke
gronden de conclusie van het rapport steunt;
b. dat de in die uiteenzetting genoemde gronden
op hun beurt aantoonbaar voldoende
steun vinden in feiten, omstandigheden en
bevindingen vermeld in het rapport;
c. dat bedoelde gronden de daaruit getrokken
conclusie kunnen rechtvaardigen.
5. Bij de in het rapport weergegeven diagnose
heeft de arts - zoals hij ter zitting heeft
toegegeven - geen gebruik gemaakt van één van de
diagnostische systemen als DSM IV (in 1994 DSM-III-R) of
ICD-10 (in 1994 ICD-9) die reeds ten tijde van het
uitbrengen van zijn rapport wereldwijd aanvaard en
toegepast werden bij de beantwoording van vragen als
die, welke in dit geval aan de arts zijn gesteld.
6. Het Centraal College stelt vast dat aan
de arts de vraag was voorgelegd of klager
medisch psychiatrisch gezien op 1 oktober 1993 en
1 juni 1994 in staat moet worden geacht zijn eigen
werk van programmeur gedurende 6 uur per dag te verrichten.
7. In zijn rapport geeft de arts onder
het kopje "psychiatrische taxatie" zijn bevindingen
(door hem zelf ter zitting aangeduid als "diagnostische
overwegingen") weer, zonder dat duidelijk wordt
aangegeven aan welke stoornis onderzochte lijdt.
De arts heeft vervolgens, zonder aan te geven welke
beperkingen (op cognitief, affectief en gedragsmatig gebied)
uit die "diagnostische overwegingen" voortvloeien en zonder
duidelijk aan te geven welke handicap dat oplevert,
geconcludeerd dat hij klager "medisch psychiatrisch
gezien op 1 oktober 1993 en 1 juni 1994 in staat acht
z'n eigen werk van programmeur gedurende 6 uur per dag te verrichten."
8. Met die laatste - volstrekt
ongemotiveerde - conclusie heeft de arts zich begeven buiten
het terrein van zijn deskundigheid als psychiater
en heeft hij het terrein van een sociaal-geneeskundige
en/of een arbeidsdeskundige betreden. Bovendien laat
de vraag naar iemands arbeids(on)geschiktheid zich niet
deugdelijk beantwoorden indien niet eerst duidelijk
een stoornis en de daaruit voortvloeiende beperkingen
en handicap zijn vastgesteld.
9. Het Centraal College is dan ook van oordeel
dat het gewraakte rapport niet voldoet aan de eisen
die daaraan uit een oogpunt van vakkundigheid en
zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen worden gesteld.
De arts heeft derhalve met het uitbrengen van het
rapport gehandeld in strijd met het belang van
individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 47,
eerste lid onder b van de Wet BIG.
10. De klacht is gegrond en het Centraal College
zal de beslissing in eerste aanleg vernietigen en de
arts alsnog de maatregel opleggen die in overeenstemming
is met de ernst van de tekortkoming en de overige
omstandigheden van het geval. Om redenen aan het
algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze
beslissing in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan Medisch
Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht met
het verzoek tot plaatsing, een en ander zoals in
het dictum te bepalen.
Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht gegrond en legt de arts te dier
zake de maatregel van waarschuwing op;
bepaalt dat deze beslissing wordt bekend gemaakt door
plaatsing m de Staatscourant en door toezending aan
Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht
met het verzoek tot plaatsing, een en ander zoals
bepaald in artikel 71 van de Wet BIG.
Aldus gegeven in Raadkamer door:
Mr.
M8., voorzitter;
Mr.
B17.,
Mr.
W7., leden-juristen;
Prof.Dr.
J7.,
Prof.Dr.
T7.,
leden-beroepsgenoten;
Mr.
L9., secretaris
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2001,
door Mr.
T3., in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter
###
Secretaris
###
De psychiater heeft dus een waarschuwing gekregen. De uitspraak is
van het jaar 2001, en zijn rapport is van 1994. In al die tussenliggende
jaren heb ik nogal wat negatieve gevolgen van dat rapport gehad.
Zo had mijn huisarts mij naar revalidatie moeten verwijzen,
wat ook door een specialist was geïndiceerd, maar
wat vanwege het rapport van de psychiater niet is gebeurd.
De uitspraak is ook geplubiceerd in een blad voor advocaten. Maar die
uitspraak staat niet op zichzelf, en de voorgeschiedenis is zeker
belangrijk. Tijdens de procedure bleek namenlijk dat de psychiater geen onderscheid
kon maken tussen zijn eigen gedachten en de feiten. Tijdens de
zitting werd daarom aan de psychiater gevraagd, hoe hij zijn beweringen
in zijn rapport had onderbouwd. De psychiater kon dat niet aangeven,
en daarom leverde dat bovenstaande uitpspraak op.
Later heeft hetzelfde Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
geprobeerd om deze beslissing flink af te zwakken, in de
beslissing over keuringsarts L6..
In 2020 en 2021 had ik contact met de advocaat die deze procedure voor mij deed.
Volgens mij had ik in het verleden al verteld over mijn website, maar nu
vroeg ik nog eens of hij akkoord is dat ik zijn brieven op mijn website zet.
Hij heeft daar niet op gereageerd, dus ik neem aan dat hij geen grote
bezwaren heeft.
Laatste wijziging van deze bladzijde: juli 2021