Zitting en uitspraak

1995

Hieronder staat de oproep voor de zitting.

thumbnail
Arrondissementsrechtbank te Middelburg
Sector Bestuursrecht

AANTEKENEN

De heer P.

reg.nr.: 94 / 432 AAWAO REN M3
Middelburg, 23 januari 1995
onderwerp: het beroep van D. te ###

Geachte heer,

Hierbij deel ik u mede dat het beroep zal worden behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank (enkelvoudige kamer) op 20 februari 1995, om 10.10 uur te Middelburg, ###, Arrondissementsrechtbank.

Ik nodig u uit om daarbij aanwezig te zijn. U bent niet verplicht om ter terechtzitting te verschijnen, tenzij u naast deze uitnodiging een oproeping ontvangt.

U kunt getuigen en deskundigen ter terechtzitting meebrengen of hen bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen om ter zitting te verschijnen. U dient daarvan uiterlijk een week voor de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling te doen, met vermelding van de namen en woonplaatsen van de getuigen en deskundigen. Aan de door u opgeroepen of meegebrachte getuigen en deskundigen bent u een vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en tijdverzuim verschuldigd, die na de zitting op uw verzoek ter griffie wordt vastgesteld.

U kunt tot tien dagen voor de terechtzitting nadere stukken bij de rechtbank indienen.

Hoogachtend,
griffier

De zitting

Ik was ook zelf naar de zitting gegaan. Mijn moeder was ook naar het rechtsgebouw gekomen. Terwijl we zaten te wachten vertelde ik mijn moeder over het onderzoek door neuroloog P6., dat hij onderaan zijn rapport van 16 februari 1995 zo iets schreef als: "het is toch lekker psychisch", en dat we het daarom niet bij deze rechtzaak konden gebruiken. De jurist van het Gak, mr. G4, had ik nog niet eerder gezien, en ik wist niet dat hij daar ook zat te wachten. Hij heeft dat waarschijnlijk gehoord, maar dat geeft niet.
Het rechtsgebouw was een oud monumentaal gebouw, en de zitting was in een kamer rond een tafel. Aan de ene kant van de tafel zaten de rechter en de griffier, en aan de andere kant de jurist van het Gak, mijn advocaat en ik. Mijn moeder was er ook als belangstellende bij. Mijn advocaat deed namens mij het woord. Misschien vroeg de rechter ook nog iets aan mij, maar dat weet ik niet goed meer. Ik weet wel dat ik moeite had om op de (tamelijk oude en versleten) stoel te zitten.
Na afloop liepen we uit die kamer, en toen kwam er een man naar me toe of ik mee wilde doen aan een enquête. Dat heb ik gedaan. Hij vroeg o.a. of ik voldoende gelegenheid had gehad om tijdens de zitting dingen te vertellen, en dat was zo.

Hieronder volgen de pleitnotities van mijn advocaat:

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
PLEITNOTITIES

Arrondissementsrechtbank te M.
zitting d.d. 20 februari 1995
10.10 uur
reg nr 93/732 AAW/WAO

INZAKE:
D.,
wonende te A.,
gemachtigde/advocaat: Mr P.

contra:

de ###Bedrijfsvereniging
gemachtigde/advocaat: -

Edelachtbare Heer,

1. In casu betreft het het beroep tegen de beslissingen van de Nieuwe IndustriëleBedrijfsvereniging d.d. 19 oktober 1993 en de beslissing van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging d.d. 19 april 1994, waarbij is bepaald dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van client, dhr D., dient te worden vastgesteld op 15-25%.

2. Client is van mening dat de beschikking d.d. 19 april 1994 dient te worden vernietigd aangezien zij is genomen door een niet bevoegde bedrijfsvereniging, de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging. De werkgever van cliënt is aangesloten bij de Nieuwe Industriële bedrijfsvereniging.

3. Daarnaast komen de beschikkingen d.d. 19 oktober 1993 en 19 april 1993 voor vernietiging in aanmerking omdat zij onvoldoende zijn gemotiveerd. In de eerste beschikking wordt slechts vermeld dat de arbeidsongeschiktheid is afgenomen, maar wordt in het geheel geen reden vermeld. In de beschikking d.d. 19 april 1994 wordt slechts verwezen naar het periodiek onderzoek van de GMD terwijl wordt verzuimd de gronden aan te geven op basis waarvan de arbeidsongeschiktheid van cliënt gewijzigd zou zijn naar 15-25%.

4. Client kampt reeds geruime tijd met klachten. Klachten, waarvan zeer moeilijk te oorzaken aan te geven zijn
Met name betreft het hier:
- vermoeidheid
- slapeloosheid
- hoofdpijn
- pijn in de nek
Als cliënt van zijn werk thuis komt heeft hij last van grote moeheid. Client ligt een groot gedeelte van de dag ongewild in bed. In feite rust hij ook van slapen niet (volledig) uit. Hij heeft aanpassingen nodig om nog enigszins te kunnen functioneren. In feite voelt cliënt zich nooit echt uitgerust. Rugklachten heeft hij reeds sinds jonge leeftijd.

5. Bij client is sterk de wil aanwezig om te werken. In 1992 heeft hij zelf het initiatief genomen om meer te gaan werken. Dit om te bewijzen dat hij zich volledig wilde inzetten. Client neemt nu zelfs vakantiedagen op om rust te houden teneinde te kunnen werken.

6. Verzekeringsgeneeskundige P. merkt in 1992 en 1993 reeds op dat cliënt met zeer veel moeite halve dagen kon werken (zie gedingstuk 13, geneeskundig onder 27 mei 1993). P. ziet de oorzaken echter niet somatisch maar psychiatrisch. Vreemd is echter dat hoewel P. zich erin kan vinden dat cliënt zeer veel moeite heeft zich op zijn werkplek staande te houden en P. geen feitelijke oorzaken voor de verschijnselen van cliënt kan vinden, behoudens mogelijk psychische, toch een uitbreiding voorstaat van 4 tot 6 uur werken per dag.

7. In de rapportage van 2 september 1993 (gedingstuk 15.1) vermeldt P. dat naar zijn mening de moeheid van cliënt niet wordt veroorzaakt door het verkeerd staan van de nekwervels. Derhalve zou volgens P. geen verder lichamelijk onderzoek vereist zijn. Indien hij echter geen andere oorzaken voor de gebreken van cliënt kon vinden, behoudens mogelijk psychiatrische, (zie gedingstuk 13) zou dit toch echter zeker geïndiceerd zijn.

8. Wel adviseert P. een uitbreiding van 4 naar 6 uur. Dit terwijl feitelijk niet wordt aangegeven in welk mate de situatie van cliënt feitelijk gewijzigd is ten opzichte van 1992.

9. Op basis van het bovengenoemde dienen de beslissingen d.d. 19 oktober 1993 en 19 april 1994 wegens te worden vernietigd aangezien deze niet met de in acht te nemen zorgvuldigheid zijn genomen.

10. Ten aanzien van een mogelijk psychische problematiek heeft cliënt contact gehad met het drs K7.. Deze stelt dat er met cliënt "in psychiatrische zin niets aan de hand is". Wél is sprake van een somatisatie-stoornis, in verband met de stelling van cliënt dat zijn klachten somatische oorzaken hebben.

11. Volgens cliënt is een beperking van cervicale wervelkolom verantwoordelijk voor zijn klachten. Zowel osteopaat D. en Reumatoloog S. geven dit aan. D. spreekt van een beperking van onder andere C2 en S. spreekt van een lichte scoliose naar links convex op een hoogte C3-C4. Deskundige orthopaedisch chirurg S. heeft hiermee bij zijn onderzoek d.d. 10 mei 1994 en rapportage d. d. 27 juni 1994 onvoldoende rekening gehouden.

12. S. concludeert in zijn rapportage dat orthopaedisch gezien cliënt in staat zou moeten zijn om 6 uur te werken. Van belang is echter dat hij geen zekerheid geeft omtrent de gezondheidssituatie van cliënt. Voor de moeilijke situatie waarin cliënt terecht is gekomen en zijn klachten, zo stelt S., zijn waarschijnlijk geen lichamelijke oorzaken aan te geven. Zeker vond hij dit derhalve niet. S. opperde een psychiatrisch onderzoek.

13. Vervolgens verrichte deskundige E., psychiater onderzoek aan cliënt op 18 oktober 1993. Hierop is door cliënt uitgebreid gereageerd op 23 december 1994. Client betwist de conclusies van E.. Met name gaat E. er aan voorbij dat het leefpatroon van cliënt geen psychische oorzaak heeft maar een somatische oorzaak. Het "rigide" leefpatroon van cliënt komt noodgedwongen voort uit zijn lichamelijke gebreken. Zijn lichamelijke gesteldheid laat het niet toe dat hij langer dan 4 uur per dag arbeid verricht. Dit heeft cliënt ook aan E. gemeld.

14. E. concludeert dat medisch psychiatrisch gezien voor cliënt geen redenen aan te geven zijn om niet 6 uur per dag te werken.

15. Voor cliënt is het feitelijk onmogelijk is om 6 uur per dag te werken. Bijna zijn gehele tijdsbesteding is er ook nu op gericht om zijn werk vol te kunnen houden.

16. Nu blijkbaar geen afdoende geen psychiatrische redenen zouden zijn aan te geven ligt het in de rede dat beperking van C2 verantwoordelijk voor de klachten van cliënt. Hierop duidt in elk geval de d.d. 23 december 1994 overgelegde brief met bijlage van osteopaat D. en de brief van Huisarts G.. Het blijft naar de mening van cliënt dan ook geïndiceerd dat een neurologisch onderzoek plaatsvindt.

17. Door de bedrijfsvereniging is niet voldoende aangetoond dat cliënt in staat zou zijn om in plaats van 4 uur nu 6 uur per dag arbeid te verrichten. Ook uit de gedurende deze procedure verrichte onderzoeken zijn de oorzaken van de klachten van cliënt niet afdoende aangetoond. Niet afdoende worden redenen gegeven op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat cliënt 6 uur zou kunnen werken. Niet is aangetoond waarom de beperking in de nek van cliënt niet de oorzaak van zijn klachten zou kunnen zijn.

18. Ik moge u dan ook verzoeken de beslissing van de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging d.d. 10 oktober 1993 en de beslissing van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging d.d. 19 april 1994 te vernietigen en te bepalen dat de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging opnieuw zal moeten beslissen met inachtneming van Uw uitspraak.

gemachtigde/advocaat


Hieronder volgt de uitspraak:

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE M.

Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen

Reg.nrs.: AAW/WAO 93/732   AAW/WAO 94/432

Uitspraak inzake :

D., wonende te ###, eiser,

tegen

Het bestuur der Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging, verweerder.

1. Feiten en procesverloop.

Eiser is op 23 juli 1990 als programmeur in dienst getreden bij C. te M..

Op 21 april 1992 is eiser in verband met moeheidsklachten en later nekklachten arbeidsongeschikt geworden. Terzake hiervan heeft hij over de maximum duur uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet ontvangen.

Verweerder heeft eiser in aansluiting hierop met ingang van 23 maart 1993 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder AAW en WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.

AAW/WAO 93/732
Bij het bestreden besluit d.d. 19 oktober 1993 heeft verweerder met ingang van 1 oktober 1993:
- de eiser toegekende uitkering ingevolge de AAW ingetrokken onder overweging dat eiser op die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van die wet was; - de eiser toegekende uitkering ingevolge de WAO herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

AAW/WAO 94/432
Bij het bestreden besluit dd. 19 april 1994 wordt eiser per 1 juni 1994 onveranderd 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht. Dit besluit is afgegeven in het kader van een herbeoordeling van eiser ingevolge de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (verder TBA).

Tegen beide besluiten heeft eiser beroep ingesteld.

De geschillen zijn op 20 februari 1995 behandeld ter zitting, waar eiser is verschenen met bijstand van zijn gemachtigde mr P., advocaat en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr G., werkzaam bij het G. te G..

2. Gronden

Het bestreden besluit van 19 april 1994 is ten onrechte afgedrukt op briefpapier van de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging, in plaats van op dat van verweerder, de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging. Verweerder heeft verzocht dit besluit te lezen als zijnde geschreven op briefpapier van de Nieuwe Industriële Bedrijfsvereniging. Nu er geen twijfel bestaat omtrent verweerders bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit en het hier een kennelijke missiag bij het op schrift stellen van dit besluit betreft, ziet de rechtbank aanleiding dit verzoek in te willigen, in aanmerking genomen dat eiser hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder vastgesteld dat eisers arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 oktober 1993 is afgenomen naar 15 tot 25% respectievelijk dat na heronderzoek die situatie per 1 juni 1994 ongewijzigd is gebleven. Blijkens de gedingstukken zijn deze besluiten gebaseerd op het standpunt van verweerder dat eiser in staat is tot het verrichten van zijn werkzaamheden als programmeur gedurende 6 uur per dag.

Eiser heeft aangevoerd dat de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking komen wegens motiveringsgebrek omdat zij niet de gronden bevatten waarop de afname van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het besluit van 19 oktober 1993 niet voldoende met redenen is omkleed naar de destijds geldende maatstaven. Blijkens de gedingstukken is aan eiser voorafgaande aan dit besluit in verschillende gesprekken met de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidskundige het standpunt meegedeeld dat hij zijn werktijden diende uit te breiden naar 6 uur per dag. Ter zitting heeft eiser beaamd dat het hem duidelijk was dat het besluit hierop is gebaseerd.

De rechtbank laat in het midden of een dergelijke handelwijze zich ook thans nog verdraagt met het vereiste van een kenbare motivering bij de bekendmaking van een beschikking, als neergelegd in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Met betrekking tot het besluit van 19 april 1994 overweegt de rechtbank dat dit besluit slechts de mededeling inhoudt dat eisers arbeidsongeschiktheidssituatie ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de meest recente vaststelling daarvan. Een nadere motivering van die eerdere vaststelling is naar het oordeel van de rechtbank dan niet vereist.

Gelet op het voorgaande treft deze grief van eiser geen doel.

Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de bestreden besluiten op onvolledige en onjuiste medische gegevens zijn gebaseerd. Eiser is van mening dat hij in verband met zijn klachten slechts in staat is om halve dagen te werken.

Gelet op dit medische geschilpunt is advies gevraagd aan de deskundige S., orthopaedisch chirurg te V.. Deze deskundige is gevraagd of hij eiser wil onderzoeken om na te gaan of hij geschikt is voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag per 1 oktober 1993.

Op 27 juni 1994 heeft evengenoemde deskundige advies uitgebracht.
Blijkens dit advies acht de deskundige eiser per 1 oktober 1993 geschikt voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag. Hij acht voorts nader onderzoek door een psychiater gewenst.

Naar aanleiding van dit advies is tevens advies gevraagd aan de deskundige E., psychiater te M..
Ook deze deskundige is gevraagd of hij eiser wil onderzoeken om na te gaan of hij geschikt is voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag op 1 oktober 1993 respectievelijk 1 juni 1994.
Laatstgenoemde deskundige is blijkens zijn, na onderzoek van eiser uitgebrachte, advies van 26 oktober 1994 van mening dat eiser per 1 oktober 1993 respectievelijk 1 juni 1994 medisch gezien geschikt is voor zijn eigen werk gedurende 6 uur per dag.
Deze deskundige acht een nader onderzoek door een neuroloog, waar eiser op heeft aangedrongen, niet direct nodig.

De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voormelde adviezen en heeft ook in de overige gedingstukken geen concrete aanknopingspunten kunnen vinden die een nader neurologisch onderzoek zouden kunnen rechtvaardigen. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij zeer onlangs op eigen initiatief een neurologisch onderzoek heeft ondergaan, hetgeen echter geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd.

Gezien het vorenstaande moet eiser per 1 oktober 1993 respectievelijk 1 juni 1994 in staat geacht worden zijn eigen werk te verrichten gedurende 6 uur per dag en daarmee een dienovereenkomstig gedeelte van zijn normale loon te verdienen.

Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser op 1 oktober 1993 respectievelijk 1 juni 1994 nog slechts arbeidsongeschikt was naar een mate van 15 tot 25%.

De beroepen zijn mitsdien ongegrond.

3. Uitspraak.

De Arrondissementsrechtbank te M.,
verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op -2 maart 1995 door mr R8., lid van de Enkelvoudige Kamer, in tegenwoordigheid van mr B15., griffier.

Tegen deze uitspraak staat het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van de verzending van deze uitspraak een beroepschrift te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, ###, ### Utrecht. Bij dit beroepschrift dient u een afschrift van deze uitspraak over te leggen. In het beroepschrift geeft u aan waarom u het niet met de uitspraak eens bent.


Ik had tegen deze uitspraak in hoger beroep moeten gaan. Maar dat heb ik niet gedaan.
Maar ik probeerde halve dagen te werken, en zo'n procedure zou weer flink wat energie en geld kosten. Ik ging er toen van uit dat mijn gezondheid er op vooruit zou gaan, en dat ik dan niet meer al dat gedoe met het GAK zou hebben. Mijn advocaat gaf mij advies, maar ik weet niet precies meer wat hij heeft gezegd.
Daarop heb ik besloten niet in hoger beroep te gaan. Ik vertelde tegen mijn familie dat de kans bestaat dat ik daar later nog heel veel spijt van zou kunnen krijgen, als bijvoorbeeld mijn gezondheid slechter zou worden. Maar ik koos er bewust voor om er voor te kiezen te proberen halve dagen te blijven werken en te proberen om mijn gezondheid te verbeteren.

Achteraf kreeg ik inderdaad spijt, dat ik toen niet in hoger beroep ben gegaan.

Hieronder staat een intern formulier van het GAK, waarbij de uitspraak van de ene afdeling van het GAK naar de andere afdeling wordt gestuurd.
thumbnail


In 2002 deed mijn advocaat een eerste verzoek tot herziening.

Laatste wijziging van deze bladzijde: september 2011