BEROEPSCHRIFT
(ONDER NADER AAN TE VOEREN GRONDEN)
Aan de Centrale Raad van Beroep te Utrecht
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ### aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende te
### aan het ### ten kantore van de advocaat en procureur mr P.,
die ten deze tot gemachtigde wordt gesteld en als zodanig zal optreden,
met het recht van substitutie en vervanging:
1. Verweerder ten deze is het BESTUUR VAN
HET LANDELIJK INSTITUUT SOCIALE VERZEKERINGEN, G. B.V.,
mede gevestigd te ###;
2. Verweerder heeft op 26 september 1997 een bezwaarschrift,
ingediend door D. in juni 1997 ingevolge de Ziektewet, ongegrond
verklaard, en besloten, om haar beslissing d.d. 28 mei 1997 te
handhaven;
3. D. heeft op 9 oktober 1997 een beroepschrift
onder nader aan te voeren gronden ingediend en heeft
dit beroepschrift aangevuld op 12 januari 1998;
4. De arrondissementsrechtbank te M. heeft bij
beslissing d.d.
25 augustus 1998 het beroep van D. ongegrond
verklaard;
5. D. kan zich met de inhoud van deze beslissing,
alsmede met de gronden waarop deze berust, niet verenigen
zodat hij recht en belang heeft hoger beroep in te stellen
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank d.d.
25 augustus 1998;
6. D. verzoekt hier als geheel ingevoegd te beschouwen
de bij dit beroepschrift als produktie 1 t/m 4 overgelegde
processtukken:
1. Productie 1: bezwaarschrift d.d. 12 augustus 1997
2. Productie 2: proforma beroepschrift d.d. 9 oktober 1997
3. Productie 3: beroepschrift d.d. 12 januari 1998
4. Productie 4: pleitnotities d.d. 9 juli 1998
7. D. overlegt voorts de beslissing van
de arrondissementsrechtbank te M. d.d.
25 augustus 1998 waarvan
hoger beroep (productie 5);
8. D. behoudt zich het recht voor nadere gronden aan te voeren.
REDENEN WAAROM:
D. Uw Raad verzoekt de uitspraak, waarvan hoger beroep,
te vernietigen en het inleidend beroep alsnog gegrond te verklaren,
één en ander met veroordeling van verweerder
in de kosten van deze procedure.
2 oktober 1998
Gemachtigde
P.
BEROEPSCHRIFT
(NADERE GRONDEN)
Aan de Centrale Raad van Beroep te Utrecht
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
D., wonende te ### aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende
te ### aan de ### ten kantore van de advocaat en procureur mr P.,
die ten deze tot gemachtigde wordt gesteld en als zodanig zal
optreden, met het recht van substitutie en vervanging:
1. Verweerder ten deze is het
BESTUUR VAN HET LANDELIJK INSTITUUT SOCiALE VERZEKERINGEN,
G. B.V.. mede gevestigd te G.;
2. Verweerder heeft op 26 september 1997 een bezwaarschrift,
ingediend door D. in juni 1997 ingevolge de Ziektewet,
ongegrond verklaard, en besloten om haar beslissing d.d. 28 mei 1997
te handhaven;
3. D. heeft op 9 oktober 1997 een beroepschrift onder
nader aan te voeren gronden ingediend en heeft dit beroepschrift
aangevuld op 12 januari 1998;
4. De arrondissementsrechtbank te M. heeft bij
beslissing d.d.
25 augustus 1998 het beroep van D.
ongegrond verklaard;
5. D. kan zich met de inhoud van deze beslissing,
alsmede met de gronden
waarop deze berust, niet verenigen zodat hij recht en belang
heeft hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van
de arrondissementsrechtbank d.d.
25 augustus 1998;
6. D. verzoekt hier als geheel ingevoegd te beschouwen
de bij dit beroepschrift ais productie 1 t/m 4 overgelegde
processtukken:
1. Productie 1: bezwaarschrift d.d. 12 augustus 1997
2. Productie 2: proforma beroepschrift d.d. 9 oktober 1997
3. Productie 3: beroepschrift d.d. 12 januari 1998
4. Productie 4: pleitnotities d.d. 9 juli 1998
7. D. overlegt voorts de beslissing van de
arrondissementsrechtbank te M. d.d.
25 augustus 1998
waarvan hoger beroep (productie 5);
8. D. heeft op 2 oktober 1998 een beroepschrift
onder nader aan te voeren gronden ingediend bij uw
Raad (productie 6);
9. D. merkt op dat sprake is van een grillig
beslissingspatroon bij verweerder, hierna te noemen
" het G.". Hij verwijst naar hetgeen is weergegeven
in het bezwaarschrift (nadere gronden) d.d. 12 augustus 1997.
Door het G. is geen beslissing genomen binnen de daarvoor
geldende termijn van 6 weken. Dit dient tot gevolg te hebben
dat de beslissing in aanmerking komt voor vernietiging
wegens strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur,
en met name het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank is hier
in haar beslissing van
25 augustus 1998 ten onrechte aan
voorbij gegaan;
10. De beslissing van het G. is onvoldoende gemotiveerd.
De motivatie is te summier
om te dienen als basis voor de genomen beslissing. Dit in
tegenstelling tot hetgeen de rechtbank overweegt.
De beslissing wordt slechts gefundeerd op de volgende zinsnede:
"Op grond van de medische bevindingen zijn wij van mening dat
de aard en ernst van uw klachten in relatie tot de hierboven
genoemde relevante belastende factoren in uw arbeid op en
na de in de primaire beslissing genoemde datum geen belemmering
(meer) vormden om uw arbeid te verrichten";
11. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank overweegt
wordt in de bestreden beschikking niet aangegeven
op welke medische bevindingen de hierboven genoemde conclusie
is gebaseerd. Tevens wordt niet aangegeven waarom
het rapport van drs. F3. niet zou leiden tot een wijziging van het eerder
ingenomen standpunt ten aanzien van de hersteldverklaring
per 26 mei 1997. Eveneens wordt in de beslissing van het G.
niet verwezen naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts
van 22 september 1997. zodat onduidelijk is of het G. deze rapportage
eveneens in haar conclusie heeft meegewogen;
12. De bezwaarverzekeringsarts heeft verzuimd een
belastbaarheidspatroon op te stellen;
13. De rechtbank stelt dat het besluit voldoende is
gemotiveerd, nu daarin wordt verwezen naar de medische bevindingen
van de bezwaarverzekeringsarts, de rapportage van psychiater E.,
reumatoloog S8., het R. en
psychologe F3.. Zoals hiervoor
is weergegeven is onduidelijk of het G. deze bevindingen
ten grondslag heeft gelegd aan haar beslissing. In elk geval
blijkt dit niet uit de beslissing op bezwaar. Daarnaast is
het merendeel van de medische gegevens gedateerd. De brief van
het R. stamt uit 1992. Het rapport van E. dateert van 1994.
Slechts
de rapportage van F3. is van recente datum (1997);
14. Vaststaat dat D. klachten heeft van vermoeidheid,
nekklachten, rugklachten en hoofdpijn. In het beroepschrift
is aangegeven dat ten aanzien van D. sprake is geweest van
een forse toename van zijn beperkingen. Nu deze voor de
bezwaarverzekeringsarts moeilijk objectiveerbaar zijn, gaat
zij uit van een psychogene duiding van de beperkingen en
verwijst ten bewijze hiervan naar het rapport van
psychiater E. (uit 1994) waarin wordt aangegeven dat sprake
zou zijn van een ontwikkelingsstoornis, een rigide leefpatroon
en een sterk somatisch reageren op stress. Zoals blijkt uit
de als productie 7 overgelegde bespreking door D. van het
rapport van E. kan worden geconcludeerd dat hieraan weinig
waarde dient te worden toegekend. Hij heeft vele opmerkingen
van D. niet correct weergegeven en geïnterpreteerd.
Veeleer geeft de rapportage van E. de bevooroordeeldheid
van E. aan ter zake van de psychische situatie van D..
Toch neemt juist de bezwaarverzekeringsarts de conclusies
van E. uit 1994 zonder nader onderzoek over.
De bezwaarverzekeringsarts stelt in haar overwegingen
(pagina 3) dat weinig waarde aan
de rapportage van F3.
dient te worden toegekend nu zij "als psychologe" spreekt
"over een moeilijk te diagnosticeren somatisch probleem
bij betrokkene waarvoor hij behandeling nodig heeft".
Zonder nader onderzoek schuift zij de conclusie van
F. dat geen sprake is van psychische oorzaken of
psychopathologie of somatiseren terzijde. Anderzijds
baseert de bezwaarverzekeringsarts wel, overigens ongemotiveerd,
haar oordeel op de conclusie van psychiater E. dat er
geen sprake is van een somatische oorzaak van
de beperkingen van D.. De bezwaarverzekeringsarts motiveert
onvoldoende waarom zij de conclusie van F3. terzijde schuift;
15. Gezien de tegenstrijdige conclusies van de rapportages
van F3. en E., gecombineerd met het feit dat de rapportage van
F. dateert jaren na de rapportage van E., had het in de rede
gelegen nieuw uitvoerig onderzoek te doen plaats vinden aan D.
van de zijde van een gespecialiseerd deskundige op het terrein
van de beperkingen van D.. Dit temeer nu D.
immers aanmerkelijke klachten heeft, hetgeen niet wordt
ontkend door het G. en is d.d 2 maart 1998 bevestigd door
de rechtbank M. in een eerdere uitspraak inzake D. (99/432)
(productie 8);
16. Zelfs overigens in de visie van E. is sprake
van objectiveerbaarheid van klachten, nu E. de klachten
psychogeen duidt. Dit zou. mitsdien analoog van de visie
van E., een objectieve en medisch vaststelbare oorzaak van
de klachten van D. kunnen zijn. Dat door D. een
psychogene duiding van zijn beperkingen wordt ontkend,
wil niet zeggen dat geen sprake zou zijn van beperkingen
van de belastbaarheid als rechtstreeks medisch objectief
vaststellend gevolg van ziekte of gebrek, terwijl
een toename van de beperkingen kan leiden tot
een hoger arbeidsongeschiktheidsniveau. Een hernieuwd onderzoek,
gezien de gedateerdheid van de rapportage van E., heeft dan
ook in de rede gelegen;
17. De conclusie dat geen sprake is
van toegenomen beperkingen is niet afdoende
onderbouwd, mede ten gevolge van een onvolledig
medisch onderzoek. Met name het door D. verzochte
onderzoek was noodzakelijk geweest teneinde te bepalen
of al dan niet sprake was van een toename van de beperkingen;
18. De rechtbank stelt dat door D. geen medische
informatie is overgelegd of anderszins aannemelijk is
gemaakt dat hij meer beperkt zou zijn dan door het G.
wordt aangenomen. Tevens wordt D. verweten dat hij zich
niet onder specialistische behandeling heeft gesteld.
Ter zitting is aangegeven dat de medische
situatie van D. van dien aard was, dat hij niet in staat
was op dat moment een specialistische behandeling te ondergaan.
Het feit dat D. medisch niet in staat was (om op dat moment)
een specialistische behandeling dan wel specialistisch onderzoek
te ondergaan in verband met zijn beperkingen, is voor
de rechtbank blijkbaar mede reden aan te nemen dat hij
geen beperkingen heeft. Dit is tevens een reden voor
de rechtbank te oordelen dat geen verder medisch onderzoek
noodzakelijk is. Deze redenering kan de toets der kritiek
niet doorstaan;
19. D. overlegt als productie 9 een beschrijving
van zijn gezondheidssituatie per 12 mei 1999 en als
productie 10 een dag- en weekoverzicht betreffende zijn
gezondheidssituatie d.d. 10 april 1999. De beperkingen van D.
zijn fors toegenomen;
20. D. hecht eraan op te merken dat het
gehanteerde criterium betreffende de
ziekte van D., zoals is overgenomen uit de
richtlijn Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium
van het voormalige TICA, in concrete gevallen ter zijde
kan worden geschoven (zie noot bij RSV 1998/47);
21. Voorts merkt D. op dat hij niet van oordeel is
dat hij volledig arbeidsongeschikt is. maar
dat hij heeft gesteld jegens het G. dat hij niet in staat
is halve dagen te werken;
22. Voorts wijst D. op RSV 1997/101. D. citeert uit
het rapport van de op last van de Centrale Raad van Beroep
aangestelde psychiater:
"Wanneer van verschillende klachten en symptomen
aannemelijk kan worden gemaakt dat ze niet op zich zelf staan,
maar een onderlinge samenhang vertonen, spreekt men van een
syndroom. Aannemelijkheid kan voortkomen uit een statistisch
of epidemiologisch verband, of uit inzicht in het ontstaan
van verschillende klachten en symptomen. Indien de ontstaanswijze
(pathogenese) bekend is en inzicht bestaat in de factoren die
het bestaansproces op gang brengen (etiologie). wordt
een syndroom (ziekte) in de zin van "disease".
Dergelijke ziekte wordt behalve door inzicht in het ontstaan
en oorzaak tevens bepaald door kennis over voorkomen en beloop.
Indien van een syndroom ontstaan en oorzaak niet bekend zijn,
bevindt een dergelijk syndroom zich als het ware in
de wachtkamer van de status ziekte. Een dergelijk syndroom
kan alsnog de status van ziekte krijgen, maar kan ook berusten
op een onjuiste geïnterpreteerde samenhang. In
de ontwikkeling van de geneeskunde ziet men syndromen
daardoor komen en gaan. Van sommige syndromen verandert ook
de status als ziekte (Een voorbeeld hiervan is de zweer in
de 12-vingerige darm. in de loop van tijd zijn hiervoor
verschillende oorzaken aangenomen. Hoewel aan de status van
de ulcus duodeni als ziekte niet is getwijfeld, is het toch
het inzicht en de aard van de ziekte dermate veranderd).
Omdat de kennis over ontstaanswijze en oorzaken van stoornissen
in de geneeskunde nooit definitief of volledig kan zijn,
zou het rigide zijn syndromen per definitie niet als ziekte
te beschouwen. In het algemeen is men geneigd een syndroom
als ziekte te beschouwen als de samenhang van klachten
en symptomen gebaseerd is op deugdelijk epidemiologisch
onderzoek of als het voor-lopig inzicht in ontstaanswijze
en oorzaak, zonder definitief te zijn, voldoende concreet is.
Ook hangt de status van het syndroom af van de kwaliteit
van de criteria die ter definitie worden aangenomen";
23. De duidelijk aanwezige klachten bij D. zijn dan
wellicht medisch niet eenvoudig / te objectiveren als ziekte,
doch in elk geval kan van een syndroom worden gesproken,
dan wel dient de samenhang tussen de klachten en symptomen
voorwerp te zijn geweest van nader onderzoek van de
zijde van het G.;
24. Uit de aard en de consistentie van de beperkingen
vloeit immers voort dat D. niet in staat dient te worden
geacht arbeid te verrichten, in elk geval niet tot
het aangegeven percentage. Alsdan dient naar het oordeel
van D. in elk geval nader onderzoek te worden verricht
of de gebreken van D. hem als gevolg van een
ziekelijke toestand ongeschikt maken zijn arbeid
te verrichten (zie tevens RSV 1996/161). Uit de als
productie 8 en 9 overgelegde overzichten kan worden
afgeleid dat D. aanmerkelijke beperkingen heeft en
dat deze aanvang 1997 fors zijn toegenomen;
25. Nu het G. geen nader onderzoek heeft gelast en
de rechtbank dit eveneens niet
heeft gedaan onder vernietiging van de beschikking van het G.,
terwijl de rechtbank tevens heeft geoordeeld dat
geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is en dat
de beslissing van het G. afdoende is gemotiveerd,
komt de uitspraak van de rechtbank M. d.d.
25 augustus 1998
voor vernietiging in aanmerking;
REDENEN WAAROM:
D. uw Raad verzoekt de uitspraak, waarvan hoger beroep,
te vernietigen en het inleidend beroep alsnog gegrond
te verklaren, één en ander met veroordeling
van verweerder in de kosten van deze procedure
17 juni 1999
Gemachtigde