Schadevergoeding

2012

In 2012 was er een uitspraak van mijn negende beroepszaak waarin er sprake was van een schade vergoeding omdat het allemaal zo lang duurde.
Dat werd een aparte procedure, die hieronder staat.

De Centrale Raad van Beroep heeft blijkbaar aan het UWV gevraagd om te reageren op de schadevergoeding omdat het zo lang duurde.
Hieronder staat eerst de begeleidende brief aan mijn advocaat, en daaronder de brief van het UWV.

thumbnail

de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

datum 22 februari 2012
ons kenmerk CRvB 12/388 BESLU R008 94
onderwerp D. te ### /

De heer mr, P12.

Geachte heer,

Ik zend u bijgaand een kopie van de brief die door (namens) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de Raad is gezonden.

Ik verzoek u mij te laten weten wat uw reactie daarop is en wel binnen vier weken na de datum van deze brief.

Hoogachtend,
de griffier,
B24.

thumbnail thumbnail
UWV
Breda.

De President van de
Centrale Raad van Beroep
Utrecht

Datum 15 februari 2012
Van W12.
Ons kenmerk B&B ###
Uw kenmerk CRvB 12/380 BESLU + 12/388 BESLU

Onderwerp
Uiteenzetting inzake verzoek om schadevergoeding van D. te ###

Mijnheer de President,

Met uw uitspraak d.d, 1 februari 2011 op het hoger beroep van de heer D. heeft uw Raad bepaald, dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden is ook als partij in die procedure aangemerkt.

Naar aanleiding van de inhoud van uw uitspraak op genoemd punt (p. 5 en 6) hebben we het dossier nader bestudeerd. We zijn daarbij tot de volgende vaststellingen gekomen.

Met betrekking tot de procedure over appellants rechten per 1 iuni 2004

De gehele procedure (bezwaar, beroep en hoger beroep) heeft 7 jaar en bijna 6 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt 3 jaar en bijna 6 maanden. In principe is daaraan een vergoeding gerelateerd van (7 x € 500,- =) € 3500,-,
Zowel in de bestuurlijke fase ais in de rechtelijke fase is sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
In de bestuurlijke fase duurde de behandeling van 12 augustus 2004 tot en met 2 april 2007. Daarin is opgenomen een aandeel van de rechtbank van 4,5 maand. Daarmee is de behandelingsduur voor de rechtbank niet overschreden. Overeenkomstig uw Raads jurisprudentie dient deze rechterlijke periode geheel aan het bestuur te worden toegerekend.
De bestuurlijke fase heeft aldus een periode van 2 jaar en bijna 8 maanden beslagen, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in deze fase van 2 jaar en bijna 2 maanden. Dit brengt met zich dat vanwege overschrijding in de bestuurlijke fase door ons een bedrag van € 2500,- aan vergoeding verschuldigd zou zijn.
In de rechterlijke fase duurde de behandeling van 9 mei 2007 tot en met 1 februari 2012. Dat is een periode van 4 jaar en bijna 9 maanden, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in deze fase van 1 jaar en bijna 3 maanden. De Staat zou ons inziens daarmee een bedrag van € 1500,- aan vergoeding verschuldigd zijn.
De aldus berekende bedragen voor vergoedingen bij elkaar optellend zou het totaalbedrag aan vergoeding € 4000,- bedragen. Dat is meer dan evenredig aan de maximale duur van de totale overschrijding van 3 jaar en 6 maanden, waarvoor samengeteld een bedrag van € 3500,- zou dienen te worden vergoed. Dit is een gevolg van het feit dat zowel voor de bestuurlijke fase als de rechterlijke fase een vergoeding van € 500,- voor (een deel van) hetzelfde halve jaar, voor resp. 2 maanden en 3 maanden overschrijding, in het totaalbedrag is opgenomen. Ons komt redelijk voor dat de verschuldigdheid van € 500,- over dit halfjaar door de Staat en door ons wordt gedeeld.
Dat betekent dat van de totaal te betalen vergoeding van € 3500,- een bedrag van € 1250,-door de Staat der Nederlanden en een bedrag van € 2250,- door ons verschuldigd zou zijn.

Met betrekking tot de procedure over appellants rechten per 7 juni 2006

Zowel de eerste procedure, met als in geding zijnde datum 1 juni 2004, als de tweede procedure, betreffende 7 juni 2006, had betrekking had op appellants recht op een WAO-uitkering. De tweede procedure lag in het verlengde van de eerste procedure, terwijl de procedures na het indienen van de betreffende beroepen verder gelijktijdig zijn verlopen. Van extra spanning en frustratie was door de tweede procedure kan daarom naar ons oordeel niet gesproken worden. Uw Raad zou, in ieder geval toch voor de rechterlijke fase, kunnen volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn in deze (tweede) procedure overschreden is.

Mocht uw Raad van oordeel zijn, dat extra spanning en frustratie ais gevolg van specifiek de tweede procedure eveneens aannemelijk is, dan hebben we met betrekking tot de berekening van de vergoeding de navolgende overwegingen.

De gehele procedure (bezwaar, beroep en hoger beroep) heeft 5 jaar en ruim 8 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt 1 jaar en ruim 8 maanden. In principe is daaraan een vergoeding gerelateerd van (4 x € 500,- =) € 2000,-.
Zowel in de bestuurlijke fase als in de rechtelijke fase is sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
In de bestuurlijke fase duurde de behandeling van 16 mei 2006 tot en met 2 april 2007. Dat is een periode van ruim 10 maanden, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in deze fase van ruim 4 maanden.
Dit brengt ons tot het standpunt dat door ons dan een vergoeding tot een bedrag van € 500,- verschuldigd zou zijn.
In de rechterlijke fase duurde de behandeling van 9 mei 2007 tot en met 1 februari 2012. Dat is een periode van 4 jaar en bijna 9 maanden, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in deze fase van 1 jaar en bijna 3 maanden.
De Staat der Nederlanden is ons inziens dan € 1500,- aan vergoeding verschuldigd.

Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
afdeling Bezwaar en Beroep
drs. W12.
medewerker Hoger Beroep


Mijn advocaat antwoord met onderstaande brief.

thumbnail
### Advocaten

Centrale Raad van Beroep
T.a.v. mevrouw B24.
UTRECHT

Via de telefax: ###

19 maart 2012
uw ref. CRvB 12 / 388 BESLU R008 94

Geachte mevrouw B24.,

In aansluiting op uw brief van 22 februari jl. kan ik u mededelen dat client zich voor wat betreft de opmerkingen van het UWV inzake de procedure over client's rechten per 1 juni 2004 kan verenigen met hetgeen dienaangaande door het UWV wordt opgemerkt.

Voor wat betreft hetgeen het UWV opmerkt ten aanzien van de procedure over client's rechten per 7 juni 2006 hecht client eraan op te merken dat ook wat betreft die tweede procedure sprake is van extra spanning en frustratie. Het combineren van procedures inzake de rechten van client, die allen niet binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld, heeft bij client geleid tot buitengewoon veel spanning, omdat geen enkele zekerheid omtrent diens rechten gedurende een lange reeks van jaren werd gegeven. Het is dan ook geïndiceerd dat client ook dienaangaande voor een vergoeding in aanmerking komt, een en ander zoals berekend door het UWV.

Hoogachtend,

P12.


De brief hierboven stuurde mijn advocaat naar mij, omdat hij dit als fax aan de Centrale Raad van Beroep stuurde. Als hij had gevraagd of ik er mee akkoord zou gaan, dan zou ik de twee woorden "buitengewoon veel" nog weg laten halen. Ik wil namelijk voorkomen dat ik ga overdrijven.

Hieronder staat de reactie over de schadevergoeding die de staat zou betalen.

thumbnail thumbnail
de Rechtspraak
Raad voor de rechtspraak

Centrale Raad van Beroep
t.a.v. mw. B24.
UTRECHT

datum 24 april 2012
van Juridische Zaken
contactpersoon mw. mr. C11.
ons kenmerk UIT5146/FBT/TC/ci
uw kenmerk CRvB 12/380 BESLU R008 94
onderwerp Uiteenzetting inzake beroep D.

Geachte mevrouw B24.,

Onder verwijzing naar uw brief van 8 februari jl. geef ik hieronder, namens de minister van Veiligheid en Justitie, een schriftelijke uiteenzetting in bovengenoemde zaak.

In de op 1 februari 2012 in het geschil tussen D. (hierna: betrokkene) en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) gewezen uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is onder meer bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij is de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) als partij in die procedure aangemerkt.

De relevante data in de onderhavige zaak zijn de volgende:

Primair besluit 16 juli 2004
Bezwaarschrift ontvangen op 12 augustus 2004
Beslissing op bezwaar 18 februari 2005
Beroepschrift 2 april 2005
Uitspraak rechtbank gegrond 17 augustus 2005

Tweede primair besluit 7 april 2006
Tweede bezwaarschrift 16 mei 2006
Tweede beslissing op bezwaar 2 april 2007
Tweede beroepschrift 9 mei 2007
Tweede uitspraak rechtbank ongegrond 1 november 2007
Hoger beroep 3 december 2007
Uitspraak CRvB ongegrond 1 februari 2012

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is de redelijke termijn voor een procedure in beginsel niet overschreden als deze in de bezwaarfase, de beroepsfase en de hoger beroepsfase in zijn geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling in hoger beroep ten hoogste twee jaar duren.

In deze zaak heeft de eerste procedure geduurd van 12 augustus 2004 tot en met 17 augustus 2005. De totale termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep is niet overschreden, zodat er geen ruimte is voor een schadevergoeding.

In de tweede procedure heeft de behandeling van het bezwaarschrift door het UWV ruim tien maanden geduurd. Gelet op de datum van het beroepschrift van 9 mei 2007 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2012 heeft de procedure in de rechterlijke fase vier jaar en bijna 9 maanden geduurd. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn door de rechter van bijna 15 maanden.

De aard van de zaak is naar het oordeel van de Staat zodanig dat deze niet kan worden aangemerkt als bijzonder zwaarwegend. Om die reden is er geen reden tot verhoging of verlaging van het in de jurisprudentie gehanteerde basisbedrag van €500,- per half jaar van de overschrijding. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding dient daarnaast te worden gekeken of betrokkene zelf ook aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft bijgedragen. Er zijn geen aanwijzingen dat de vertraging mede aan betrokkene is te wijten. Dit betekent dat de vertraging aan de rechter is te wijten.

Genoemde totale termijnoverschrijding van bijna 15 maanden resulteert in een vergoeding aan betrokkene van € 1.500,-. De Staat zal dit bedrag aan betrokkene vergoeden als compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De gemachtigde van betrokkene, mr. P12., is hiervan in kennis gesteld. Mogelijk ziet betrokkene in deze brief aanleiding het beroep in te trekken.
Ik vertrouw er op u hierdoor naar behoren te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,
drs. K19.,
directeur Financiën,
Bedrijfsvoering en Toezicht


De brief hierboven is geschreven namens de staat. Dus namens de overheid. Het briefpapier is van de Raad voor de rechtspraak in Den Haag.
Dus ik begrijp daar uit, dat iemand van justitie namens de overheid heeft gekeken of er akkoord wordt gegaan met de schadevergoeding.

De brief hierboven wordt ook gestuurd aan mijn advocaat, met onderstaande begeleidende brief.

thumbnail
de Rechtspraak
Raad voor de rechtspraak

###
Mr. P12.

datum 27 april 2012
contactpersoon Mw. mr. C11.
ons kenmerk UIT5178/FBT/JZ/TC/ci
onderwerp Beroep D.

Geachte heer / mevrouw P12.,

Hierbij zend ik u een kopie van mijn brief aan de Centrale Raad van Beroep. De Raad voor de rechtspraak neemt daarin het standpunt in dat in bovengenoemde zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn door de rechter met bijna 15 maanden. De Raad ziet daarin aanleiding om een vergoeding van € 1.500,- aan uw cliënt toe te kennen.

Graag verneem ik op welke rekening het bedrag van € 1.500,- kan worden overgemaakt. Ook verzoek ik u mij te doen weten of deze beslissing voor uw cliënt aanleiding is om het resterende beroep bij de Centrale Raad van Beroep in te trekken.

Mocht u behoefte hebben aan overleg, dan ben ik daarvoor gaarne beschikbaar.

Hoogachtend,
drs. K19.,
directeur Financiën, Bedrijfsvoering en Toezicht

De brief van 24 april 2012 werd ook aan de Centrale Raad van Beroep in Utrecht gestuurd. Zij sturen die weer door naar mijn advocaat en vragen zijn reactie.
Hieronder staat de brief waarin mijn advocaat om een reactie wordt gevraagd (zonder de bijlage van 24 april 2012).


thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

De heer P12.

datum 2 mei 2012
ons kenmerk CRvB 12/380 BESLU R008 94
onderwerp D. te ### /

Geachte heer,

Ik zend u bijgaand een kopie van de brief die door (namens) De Minister van Veiligheid en Justitie aan de Raad is gezonden.

Ik verzoek u mij te laten weten wat uw reactie daarop is en wel binnen vier weken na de datum van deze brief.

Hoogachtend,
de griffier,
B24.


Mijn advocaat geeft nog geen reactie, maar stuurt eerst de brief hieronder naar justitie in Den Haag die de vergoeding door de staat beoordeelde.

thumbnail thumbnail
Centrale Raad voor de Rechtspraak
T.a.v. drs. K19.
DEN HAAG

4 mei 2012
uw ref. UIT5178/FBT/JZ/TC/Ci CRvB 12/380 BESLU R008 94

Geachte heer K19.,

Ik heb inmiddels kennisgenomen van uw schrijven van 24 april jl. aan de Centrale Raad van Beroep. Namens cliënt kan ik u mededelen dat hij het door u ingenomen standpunt niet volgt.

Voor wat betreft de procedure over de rechten van cliënt per 1 juni 2004 geldt dat de bestuurlijke fase heeft geduurd van 12 augustus 2004 tot en met 2 april 2007. De bestuurlijke fase heeft derhalve twee jaar en acht maanden beslagen, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar en (bijna) twee maanden. De rechterlijke fase besloeg een periode van 9 mei 2007 tot en met 1 februari 2012, zijnde vier jaar en (bijna) negen maanden. Er is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar en (bijna) drie maanden. Dat alles leidt tot een conclusie dat het UWV € 2.250,- verschuldigd is en de Staat der Nederlanden € 1.250,--.

Voor wat betreft de procedure over de rechten van cliënt per 7 juni 2006 bestaat geen verschil van mening.

Het vorenstaande leidt ertoe dat cliënt bereid is om het resterende beroep bij de Centrale Raad van Beroep in te trekken onder voorwaarden dat de Staat der Nederlanden € 2.750,- aan cliënt betaalt en daarnaast het UWV de toezegging doet om een bedrag groot € 2.750,-- te betalen.

Graag verneem ik van u of u bereid bent het standpunt, als geformuleerd in uw brief van 24 april jl. te herzien. Als dat het geval is, dan kan worden overgegaan tot intrekking van het (resterende) beroep. Als dat niet het geval is, dan zal cliënt de Centrale Raad van Beroep verzoeken uitspraak te doen.

Met vriendelijke groet,
P12.


Het UWV reageert ook op de brief uit Den Haag. Hieronder staat eerste de begeleidende brief van de Centrale Raad van Beroep in Utrecht.

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

De heer mr. P12.

datum 8 mei 2012
ons kenmerk CRvB 12 / 380 + 12 / 388 BESLU R008 94
onderwerp D. te ### /

Geachte heer,

Ik zend u bijgaand een kopie van de brief die door (namens) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de Raad is gezonden.
Ik verzoek u mij te laten weten wat uw reactie daarop is en wel binnen vier weken na de datum van deze brief.

Hoogachtend,
de griffier,
B24.


thumbnail thumbnail
uwv
Breda

De Griffier van de
Centrale Raad van Beroep
Utrecht

Datum 4 mei 2012
Van M. Wiertz
Ons kenmerk B&B 194.069.08
Uw kenmerk CRvB 12/380 BESLU + 12/388 BESLU

Onderwerp
Nadere uitlating inzake verzoek om schadevergoeding van D. te ###

Edelachtbare heer/vrouwe,

We ontvingen van u een kopie van de schriftelijke uiteenzetting van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 april 2012 in bovengenoemde zaak. De inhoud ervan hebben we bestudeerd. Deze geeft ons aanleiding om het navolgende op te merken.

Met betrekking tot de eerste procedure van 12 augustus 2004 tot en met 17 augustus 2005 bestaat geen gehoudenheid is tot schadevergoeding voor de Staat der Nederlanden. Die periode komt bij een beoordeling van een eventuele schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor rekening komt van het bestuursorgaan, zoals door ons uiteengezet in onze brief aan u d.d. 15 februari 2012, p 1, af 3, regel 6 t/m 8.

Met betrekking tot de rechterlijke fase heeft van 9 mei 2007 tot 1 februari 2012 in beroep slechts één bestreden besluit (d.d. 2 april 2007) en in hoger beroep één aangevallen uitspraak (d.d. 1 november 2007) aan de rechter ter beoordeling voorgelegen.
Dit brengt met zich dat onze eerdere uiteenzetting met betrekking tot appellants rechten per 7 juni 2006 bijstelling behoeft. Er is bij nader inzien geen grond om een aparte rechterlijke fase ter beoordeling van dit geschilpunt aan te nemen. De laatste vier regels van onze brief d.d. 15 februari 2012 dienen daarom te vervallen.
Wij menen dat de beoordeling van het tweede geschilpunt alleen een bestuurlijke fase heeft gekend. Deze heeft gelopen van 16 mei 2006 tot en met 2 april 2007. Als eerder betoogd, menen we dat door samenloop met de bestuurlijke fase in de procedure van 12 augustus 2004 tot en met 2 april 2007 geen sprake is geweest van extra spanning en frustratie bij appellant als gevolg van de procedure van 16 mei tot en met 2 april 2007, Met verwijzing naar uw Raads uitspraak d.d. 10 september 2010, LJN BN6682 menen we dat door de Staat der Nederlanden een vergoeding van € 1250,- en door ons een vergoeding van € 2250,- verschuldigd is, als uiteengezet in onze brief van 15 februari 2012, p 2, al 1.

Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
afdeling Bezwaar en Beroep
drs. W12.
medewerker Hoger Beroep


Mijn advocaat geeft antwoord aan de Centrale Raad van Beroep in Utrecht met onderstaande brief.

thumbnail
### Advocaten

Centrale Raad van Beroep
T.a.v. mevrouw B24.
UTRECHT

Via de telefax: ###

###,24 mei 2012
uw ref. CRvB 12 / 380 + 12 / 388 BESLU R008 94

Geachte mevrouw B24.,

In aansluiting op uw brieven van 2 en 8 mei jl. zend ik in de bijlage een kopie van mijn brief van 4 mei jl. aan de Centrale Raad voor de Rechtspraak. Uit die brief vloeit voort dat cliënt het standpunt van de Centrale Raad voor de Rechtspraak niet volgt. Cliënt is van mening dat voor wat betreft de procedure over de rechten van cliënt per 1 juni 2004 het UWV € 2.250,-- verschuldigd is en de Staat der Nederlanden € 1.250,--.

Voor wat betreft de procedure over de rechten van cliënt per 7 juni 2006 blijft cliënt van mening dat het UWV € 500,-- verschuldigd is en de Staat der Nederlanden € 1.500,--. Alhoewel feitelijk voor wat betreft de rechtelijke fase de procedures over de rechten van cliënt over 1 juni 2004 en 7 juni 2006 zijn gecombineerd, heeft die totale fase wel geduurd van 9 mei 2007 tot 1 februari 2012, zodat in de visie van cliënt een vergoeding dienaangaande van de Staat der Nederlanden van € 1.500,-- op zijn plaats is. Voor wat betreft de bestuurlijke fase van 16 mei 2006 tot en met 2 april 2007 is een vergoeding van € 500,-- op zijn plaats ten laste van het UWV. Dat laatste wordt ook niet door het UWV betwist. Daarbij tekent cliënt aan dat wel degelijk sprake is geweest van extra spanningen en frustratie ten gevolge van de extreem lange duur van de procedures. Deze hebben de zwakke gezondheidssituatie van cliënt nog verder onder druk gezet.

Hoogachtend,
P12.


De Centrale Raad van Beroep vraagt aan mijn advocaat of the rechter een beslissing zou kunnen nemen, zonder dat er een zitting voor gehouden wordt.
Hieronder heb ik alleen de brief uitgewerkt en niet de bijlagen.

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

### Advocaten
tav de heer mr. P12.

datum 13 juni 2012
ons kenmerk CRvB 12/380 BESLU R008 94
onderwerp D. te ### /

Geachte heer,

Hierbij bericht ik u dat het vooronderzoek is afgerond. Volgens de Raad kan op grond van de stukken een beslissing op het hoger beroep worden genomen.

Ik verzoek u daarom binnen vier weken na de datum van deze brief te berichten of u ermee instemt dat in deze zaak zonder zitting uitspraak wordt gedaan. U kunt daarvoor gebruik maken van bijgevoegd formulier.

Voor de goede orde wijs ik erop dat alle partijen toestemming dienen te geven voor de afdoening zonder zitting. Gebeurt dit niet dan wordt de zaak ter zitting behandeld.

Als u meent voor een vergoeding van proceskosten in aanmerking te komen, dient u dit binnen vier weken aan de Raad te berichten. U dient in dat geval bijgaand "formulier proceskosten " ingevuld mee te zenden en tevens een kopie (van uw verzoek en het ingevulde formulier) aan de andere partij toe te zenden.

Hoogachtend,
de griffier
B24.


Blijkbaar was er een foutje gemaakt, want de bovenstaande brief werd twee keer aan mijn advocaat gestuurd. Aan de handtekening was te zien, dat die net iets anders was.

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail

Ik had mijn advocaat al een paar weken eerder laten weten dat mijn advocaat van mij niet naar een eventuele zitting hoefde te gaan. Dus mijn advocaat laat weten dat er geen zitting nodig is.

thumbnail
### Advocaten

Centrale Raad van Beroep
T.a.v. mevrouw B24.
UTRECHT

Via de telefax: ###

###,15 juni 2012
uw ref. CRvB 12/380 BESLU R008 94 en 12/388 BESLU R008 94

Geachte mevrouw B24.,

In aansluiting op uw brieven van 13 juni jl. deel ik u mede dat ook wat client betreft uitspraak zonder zitting kan worden gedaan.

Hoogachtend,
P12.


De Raad voor de rechtspraak laat weten aan de Centrale Raad van Beroep dat ze het goed vinden om het zonder zitting te doen. Hieronder staat eerst de begeleidende brief van de Centrale Raad van Beroep aan mijn advocaat.

thumbnail
de Rechtspraak
CentraIe Raad van Beroep

### Advocaten
tav de heer mr. P12.

datum 4 juli 2012
ons kenmerk CRVB 12 / 380 BESLU R008 94
onderwerp D. te ###/ /

Geachte heer,

Hierbij zend ik u een kopie van één of meer aan het dossier toegevoegde stukken.

Hoogachtend,
de griffier,
R13.


thumbnail
De Rechtspraak
Raad voor de rechtspraak
Financiën, Bedrijfsvoering en Toezicht

Centrale Raad van Beroep
t.a.v. B24.
UTRECHT

datum 25 juni 2012
van Juridische zaken
contactpersoon C11.
ons kenmerk UIT/5440/JZ/TC/jk
uw kenmerk CRvB12/380 BESLU R00894
onderwerp Het beroep van D.

Geachte mevrouw B24.,

Bij brief van 13 juni 2012 vroeg u de Raad voor de rechtspraak of hij instemt met het achterwege laten van een behandeling ter zitting in bovengenoemde zaak. Ik kan u meedelen dat de Raad voor de rechtspraak hiermee instemt.

Met vriendelijke groet,
Mw. mr. C11.
Juridisch adviseur


Het UWV laat aan de Centrale Raad van Beroep weten, dat ze ermee instemmen om het zonder zitting te doen.
Hieronder staat eerst de begeleiden brief van de Centrale Raad van Beroep aan mijn advocaat.

thumbnail
de Rechtspraak
CentraIe Raad van Beroep

### Advocaten
tav de heer mr. P12.

datum 4 juli 2012
ons kenmerk CRVB 12/388 BESLU R008 94
onderwerp D. te ###/ /

Geachte heer,

Hierbij zend ik u een kopie van een of meer aan het dossier toegevoegde stukken.

Hoogachtend,
de griffier,
R13.


thumbnail
UWV

De Griffier van de
Centrale Raad van Beroep
Utrecht

Datum 25 juni 2012
Van W12.
Ons kenmerk ###
Uw kenmerk CRvB 12/388 BESLUI R008 94

Onderwerp D. te ###

Edelachtbare heer/vrouwe,

Hierbij delen we u mede, dat we ermee kunnen instemmen dat uw Raad in deze zaak zonder zitting uitspraak doet.

Bij herlezing van onze brief d.d. 4 mei 2012 stelden we een drietal storende redactionele fouten in de tekst vast. We bieden u daarvoor onze verontschuldigingen aan.

Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
afdeling Bezwaar en Beroep
drs. W12.
medewerker Hoger Beroep


De Centrale Raad van Beroep laat weten dat de ze uitspraak doen zonder zitting.
Hieronder is de brief voor het ene deel (referentie ...380...).
thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

### Advocaten
tav de heer mr. P12

datum 18 juli 2012
ons kenmerk CRvB 12 / 380 BESLU R008 94
onderwerp D. te ### /

Geachte heer,

Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een (nadere) zittmg.

De Raad heeft het onderzoek daarom gesloten en zal uiterlijk 29 augustus 2012 uitspraak doen

Hoogachtend,
de griffier,
B24.


Met dezelfde brief als hierboven, laat de Centrale Raad van Beroep weten dat ze uitspraak doen zonder zitting.
Hieronder is de brief voor het andere deel (referentie ...388...).
thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

### Advocaten
tav de heer mr. P12

datum 18 juli 2012
ons kenmerk CRvB 12 / 388 BESLU R008 94
onderwerp D. te ### /

Geachte heer,

Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een (nadere) zitting.

De Raad heeft het onderzoek daarom gesloten en zal uiterlijk 29 augustus 2012 uitspraak doen

Hoogachtend,
de griffier,
B24.


Hieronder staat de uitspraak, met eerst een begeleidende brief.

thumbnail
de Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep

AANTEKENEN

### Advocaten
tav de heer mr. P12.

datum 29 augustus 2012
ons kenmerk CRvB 12 / 380 + 12 / 388 BESLU R008 94
onderwerp D. te ###

Geachte heer/mevrouw,

Hierbij doe ik u toekomen een kopie van de uitspraak, waarnaar ik u kortheidshalve verwijs.

Als de uitspraak verwijst naar een LJN-nummer, dan is de tekst van die uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Hoogachtend,
de griffier,
R12.


thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
12/380 BESLU, 12/388 BESLU

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

D. te ### (verzoeker)

de Staat der Nederlanden, de minister van Veiligheid en Justitie (Staat)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 29 augustus 2012

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2007, 07/1682, in het geding tussen verzoeker en het Uwv.

Bij uitspraak van 1 februari 2012, LJN BV2540, heeft de Raad beslist op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad, voor zover hier van belang, bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van deze uitspraak genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.

Het Uwv heeft bij brief van 15 februari 2012 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Namens verzoeker heeft mr. P12., advocaat, op 19 maart 2012 zijn standpunt uiteengezet. Namens de Staat heeft drs. K19. bij brief van 24 april 2012 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. In reactie op de uiteenzetting van de Staat heeft het Uwv bij brief van 4 mei 2012 een nader standpunt ingenomen en mr. P12. bij brief van 24 mei 2012 een reactie gegeven.

Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten. Ter afdoening heeft de Raad de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.

OVERWEGINGEN

1. De uitspraak van de Raad van 1 februari 2012 betrof twee procedures tussen verzoeker en het Uwv. De eerste procedure had betrekking op verzoekers aanspraak op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 juni 2004 naar de klasse 55 tot 65%. De tweede procedure had betrekking op zijn aanspraak op een WAO-uitkering per 7 juni 2006 naar de klasse 15 tot 25%.

2.1. Namens de Staat is uiteengezet dat de eerste procedure heeft geduurd van de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 augustus 2004 tot en met de uitspraak van de rechtbank op
17 augustus 2005, zodat de totale termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep bij de rechtbank niet is overschreden. Er is in de eerste procedure dan ook geen ruimte voor een schadevergoeding. De tweede procedure vangt aan op 16 mei 2006 met de ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op 1 februari 2012 met de uitspraak van de Raad. De rechterlijke fase heeft in deze procedure vier jaar en bijna negen maanden geduurd, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn door de rechter van bijna vijftien maanden. Dit resulteert volgens de Staat in een schadevergoeding van € 1.500,- ten laste van de Staat.

2.2. Het Uwv heeft betoogd dat de bestuurlijke fase van de eerste procedure vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 augustus 2004 tot en met het besluit van 2 april 2007, dat genomen is ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 17 augustus 2005, in totaal twee jaar en bijna acht maanden heeft geduurd, welke periode geheel aan het bestuur moet worden toegerekend. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase van twee jaar en bijna twee maanden. Met betrekking tot de rechterlijke fase neemt het Uwv het nadere standpunt in dat in beide procedures slechts één besluit op bezwaar (van 2 april 2007) en één aangevallen uitspraak (van 1 november 2007) aan de rechter ter beoordeling heeft voorgelegen. Er is geen grond om een aparte rechterlijke fase ter beoordeling van de aanspraken per 7 juni 2006 aan te nemen. De redelijke termijn is aangevangen op 9 mei 2007 met de ontvangst van het beroepschrift tegen het besluit van 2 april 2007 en is geëindigd op 1 februari 2012 met de uitspraak van de Raad, in totaal vier jaar en bijna negen maanden. Volgens het Uwv is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase van een jaar en bijna drie maanden. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 september 2010, LJN BN6682, concludeert het Uwv dat door de Staat een vergoeding van € 1.250,- en door het Uwv een vergoeding van € 2.250,-verschuldigd is.

2.3. Door verzoeker is geconcludeerd dat zowel in de eerste procedure als in de tweede procedure sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke en de rechterlijke fase. In de eerste procedure leidt dit tot een schadevergoeding van € 2.250,- ten laste van het Uwv en van € 1.250,- ten laste van de Staat en in de tweede procedure tot een schadevergoeding van € 500,- ten laste van het Uwv en € 1.500,- ten laste van de Staat.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1. In zijn uitspraak van 1 februari 2012 heeft de Raad vastgesteld dat de eerste procedure, die betrekking had op verzoekers aanspraak op een WAO-uitkering per 1 juni 2004, zeven jaar en ruim vijf maanden heeft geduurd en de tweede procedure, die betrekking had op verzoekers aanspraak op een WAO-uitkering per 7 juni 2006, vijf jaar en ruim acht maanden heeft geduurd. De Raad kan de Staat niet volgen in het standpunt dat de eerste procedure reeds is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank van 17 augustus 2005, nu immers eerst met de uitspraak van de Raad van 1 februari 2012 het geschil over verzoekers aanspraak op een WAO-uitkering per 1 juni 2004 definitief is beslecht. De Raad volgt evenmin het nadere standpunt van het Uwv dat er geen grond is om een aparte rechterlijke fase ter beoordeling van de aanspraken per 7 juni 2006 aan te nemen. De omstandigheid dat op 2 april 2007 in één besluit is beslist op het bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2004 en het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2006 en vervolgens zowel in beroep als in hoger beroep beide procedures gecombineerd zijn gevoerd, maakt niet dat er geen sprake is van twee afzonderlijke procedures.

3.2. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid,van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De Raad heeft noch in de zaken zelf, die niet als complex zijn aan te merken, noch in de opstelling van verzoeker aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedures meer dan vier jaar zou mogen bedragen.

3.3. Voor de procedure inzake de herziening van de WAO-uitkering per 1 juni 2004 betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv van het eerste bezwaarschrift van verzoeker op 12 augustus 2004 tot de uitspraak van de Raad van 1 februari 2012 zijn zeven jaar en ruim vijf maanden verstreken. De eerste behandeling door de rechtbank vanaf de ontvangst van het eerste beroepschrift op 29 maart 2005 tot de uitspraak op 17 augustus 2005 heeft ruim vier maanden geduurd, zodat in deze fase de behandelingsduur van anderhalf jaar niet is overschreden. Gelet hierop, en onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 april 2009, LJN BI2044, dient de gehele periode vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift op 12 augustus 2004 tot en met het besluit op bezwaar van 2 april 2007 te worden toegerekend aan het Uwv. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase van twee jaar en bijna twee maanden. De redelijke termijn in de rechterlijke fase is aangevangen met de hernieuwde behandeling door de rechtbank met de ontvangst van het beroepschrift op 9 mei 2007 en is geëindigd met de uitspraak van de Raad op 1 februari 2012, in totaal vier jaar en bijna negen maanden, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase van eenjaar en bijna drie maanden. Het voorgaande leidt tot een schadevergoeding van zeven maal € 500,-, dit is € 3.500,-. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 september 2010, LJN BN6682, komt van dit bedrag € 2.250,- ten laste van het Uwv en € 1.250,- ten laste van de Staat.

3.4. Voor de procedure inzake de herziening van de WAO-uitkering per 7 juni 2006 betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 16 mei 2006 tot de uitspraak van de Raad van 1 februari 2012 zijn vijf jaar en ruim acht maanden verstreken. Het besluit op bezwaar is op 2 april 2007 genomen. De rechtbank heeft het beroepschrift op 9 mei 2007 ontvangen en heeft op 1 november 2007 uitspraak gedaan. De Raad heeft op 3 december 2007 het hoger beroepschrift ontvangen en heeft op 1 februari 2012 uitspraak gedaan. Hieruit volgt dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is geschonden. Onder verwijzing naar overweging 6.7 in de uitspraak van de Raad van 30 juni 2009, LJN BJ2125, kan in de tweede procedure worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat ook in het voorliggende geval zowel de eerste als de tweede procedure betrekking had op verzoekers recht op een WAO-uitkering, zodat deze procedures in hoofdzaak betrekking hadden op hetzelfde onderwerp. Van extra spanning en frustratie was door de tweede procedure derhalve geen sprake.

3.5. Uit hetgeen is overwogen onder 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het Uwv dient te worden veroordeeld tot vergoeding van € 2.250,- en de Staat tot vergoeding van € 1.250,-.

4. Er is aanleiding om het Uwv en de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 437,- voor verleende rechtsbijstand, door het Uwv en de Staat elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van € 1.250,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van € 2.250,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 218,50;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 218,50.

Deze uitspraak is gedaan door G10., in tegenwoordigheid van K20. als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012.

(getekend) G10.
(getekend) K20.

Voor eensluidend afschrift verzonden op: 29 AUG. 2012
voor de Griffier van de Centrale Raad van Beroep
R12.


Mijn advocaat laat aan de Raad voor de Rechtspraak weten hoe de schadevergoeding overgemaakt moet worden:

thumbnail
Centrale Raad voor de Rechtspraak
T.a.v. drs. K19.
DEN HAAG

###, 31 augustus 2012
uw ref. UIT5178/FBT/JZ/TC/ci CRvB 12/380 BESLU R008 94

Geachte heer K19.,

U zult inmiddels wel kennis hebben genomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 augustus jl. inzake het geschil tussen client, D. enerzijds en de Staat en het UWV anderzijds. Bij die uitspraak is de Staat veroordeeld tot betaling van een totaal bedrag van € 1.468,50 aan client.

Gaarne moge ik u verzoeken het daarheen te leiden dat dit bedrag binnen tien dagen na heden is overgeboekt op mijn derdengeldrekeningnummer ### t.n.v. ### o.v.v. mijn referentie.

Met vriendelijke groet,
P12.


Mijn advocaat laat ook aan het UWV weten hoe de schadevergoeding overgemaakt moet worden:

thumbnail
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Afdeling Bezwaar en Beroep
T.a.v. de heer drs. W12.
BREDA

###, 31 augustus 2012

Geachte heer,

U zult inmiddels ook wel kennis hebben genomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep Van 29 augustus jl. in de kwestie tussen D. enerzijds en de Staat der Nederlanden en het WWV anderzijds. Bij die uitspraak is het UWV veroordeeld tot betaling aan client van een totaal bedrag van € 2.468,50.

Gaarne moge ik u verzoeken het daarheen te leiden dat dit bedrag binnen tien dagen na heden is overgeboekt op mijn derdengeldrekeningnummer ### t.n.v. ### o.v.v. mijn referentie.

Met vriendelijke groet,
P12.


Met onderstaande brief laat het UWV aan mijn advocaat weten dat de schadevergoeding overgemaakt wordt.

thumbnail
UWV

### advocaten
t.a.v. de heer mr. P12.

Datum 3 september 2012
Van W12.

Onderwerp uitspraak CRvB op verzoek van D.

Geachte heer P12.,

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 29 augustus 2012 hebben we in goede orde ontvangen. Van de inhoud ervan hebben we kennis genomen.

Ter uitvoering van de uitspraak zullen we een bedrag van in totaal € 2468,50 (€ 2250,- aan schadevergoeding + € 218,50 aan proceskosten) betaalbaar stellen naar uw bankrekening ### ten name van ###.

Gaarne nemen we aan u hiermee te informeren.

Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
afdeling Bezwaar en Beroep
drs. W12.
medewerker Hoger Beroep


Hieronder staat een brief met berekening van de Raad voor Rechtsbijstand.

thumbnail thumbnail
Vaststelling vergoeding
Toevoeging
Bestuursrechtelijk

Raad voor Rechtsbijstand

### Advocaten
t.a.v. mr. P12.

Ons kenmerk: 3FA6498
Verzend datum: 5 oktober 2012

Geachte heer mr. P12,

De Raad voor Rechtsbijstand heeft een beslissing genomen op uw aanvraag vergoeding in de zaak met de hieronder vermelde gegevens.

Rbvnummer A10830
Rechtsbijstand aan D.
Ter zake van D020 arbeidsongeschiktheid
Eigen bijdrage € 92,00
Datum afgifte toevoeging 17-01-2008
Instantie Centrale raad van beroep
Datum behandeling 29-08-2012
Nummer van de zaak 07-6671 12/380

De raad heeft een vergoeding toegekend van € 908,90. De wijze van berekening van de vergoeding staat hierna vermeld.
Datum vaststelling: 03-10-2012

Toelichting

Hoogachtend,
M13,
Team A

Bezwaar
Tegen deze beslissing kan belanghebbende binnen 6 weken na dagtekening bezwaar indienen bij de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand.

Vaststelling punten
Basis ex art. 5.1 punten rechtsterrein 8,00
Toeslagen niet van toepassing
Totaal 8,00

Berekening vergoeding
8,00 x basisbedrag van 103,19 € 825,52
Reistijdvergoeding 2,50 punten x 103,19 € 257,98
Reiskostenvergoeding 339 km à € 0,09 € 30,51
Vaste kostenvergoeding € 17,00
BTW 19% € 214,89
Totaal vergoeding €1345,90
Af: eigen bijdrage € 92,00 -
Af: vergoeding kosten rechtsbijstand € 345,00 -
Uit te betalen € 908,90


Mijn advocaat laat de Raad voor de Rechtspraak weten dat de vergoeding nog niet is ontvangen.

thumbnail
### Advocaten

Raad voor de Rechtspraak t.a.v. de heer drs. K19.
DEN HAAG

###, 9 oktober 2012
uw ref. UIT5178/FBT/JZ/TC/ci CRvB 12/380 BESLU R008 94

Geachte heer K19.,

In aansluiting op mijn brief aan u van 31 augustus jl. heb ik nog geen betaling tegemoet kunnen zien van een bedrag groot € 1.468,50.

Bij gebreke van betaling van dit bedrag binnen tien dagen na heden op mijn derdengeldrekeningnummer 10.53.71.408 t.n.v. ### Advocaten te ### zal ik moeten overgaan tot betekening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De daaraan verbonden kosten, evenals de overige kosten verbonden aan incasso van de vordering, zullen dan integraal aan u in rekening moeten worden gebracht. Ik neem echter aan dat het niet zover zal hoeven te komen.

Hoogachtend,
P12.


De schadevergoeding die ik uiteindelijk kreeg was: € 2468,50 - € 345,00 + € 1468,50 = 3592,00

Ik gaf het uit aan:
Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2020