Hoger beroep
2002
Een
klacht bij het N.I.P.
was gedeeltelijk erkend, toch ging
ik in hoger beroep:
Aan: het secretariaat van het College van Beroep,
ter attentie van de heer mr drs ###,
Amsterdam
30 oktober 2002
Onderwerp: Beroepschrift
Bijlage: uitspraak College van Toezicht,
d.d.
5 juni 2002,
met brief d.d.
4 sep. 2002.
Weledelgestrenge heer,
Hierbij ga ik in beroep tegen de uitspraak van
het College van Toezicht van 5 juni 2002.
De reden voor mijn beroep is dat het College van Toezicht zich niet uitlaat
over de inhoudelijke punten, die ik in mijn klacht had genoemd. Zie hiervoor
de punten 1, 2, 3, 4 en 6 van mijn
klacht van 3 januari 2002.
Hierbij wil
ik vragen of het College van Beroep die inhoudelijke punten omtrent de
werkwijze van drs. K7. wil beoordelen.
Gezien de vele procedures met het G., die voor een belangrijk deel een gevolg
zijn van de brief die drs. K7. in 1992 naar het G. stuurde, was het voor mij
nog niet mogelijk om dit duidelijk gespecificeerd op te schrijven. Daarom zal
ik u binnen 3 weken een nadere toelichting omtrent de inhoudelijke punten
doen toekomen.
Hoogachtend,
D.
Aan: het secretariaat van het College van Beroep,
Amsterdam
15 november 2002
Onderwerp: aanvulling beroepschrift
Referentie: onbekend (College van Toezicht ref.: NIP-klacht 02/02; D./K.)
Bijlagen:
•
brief aan Raad van Bestuur E., d.d. 11 juni 2002.
•
reactie van Raad van Bestuur, d.d. 22 juli 2002, met bijlage.
•
brief aan drs. K7., d.d. 26 juli 2002, met ontvangstbevestiging.
Weledelgestrenge heer,
Hierbij wil ik mijn beroepschrift van 30 oktober 2002 aanvullen.
Allereerst wil ik het College vragen om de uitspraak van
het College van Toezicht te bevestigen, voor wat betreft
de onderwerpen die in die uitspraak genoemd worden.
Ten tweede wil ik het College vragen om de wijze van rapporteren
door drs. K7. te beoordelen. Hiervoor verwijs ik naar de punten
1, 2, 3, 4 en 6 van mijn klacht van 3 januari 2002. Daar wil ik
nog enkele dingen aan toevoegen, en wat uitgebreider beschrijven.
Bij drs. K7. heb ik in 1992 de psychologische testen ingevuld.
Voorafgaand aan die testen heeft drs. K7. kort met mij gesproken.
Ik kan me vaag herinneren dat het gesprek ongeveer 20 minuten duurde,
maar in ieder geval was het minder dan een uur. Het onderzoek
van drs. K7. bestond uit dat ene gesprek, en een aantal
schriftelijke testen.
Net als bij mijn klacht van 3 januari 2002 zal ik mij voornamelijk
beperken tot het "verslag psychologisch onderzoek" en de brief van
19 november 1992 van drs. K7., en wat hij zei tijdens
een bemiddelingspoging op 8 januari 2001.
1) betreffende: ontwijkend
Zowel in zijn brief, alsook in zijn verslag van 1992 schrijft drs. K7.,
dat de persoonlijkheid beschreven moet worden als ontwijkend.
In zijn verslag staat: "Vriendelijke, goedverzorgde jongeman, die
adequaat het woord doet", en dat is blijkbaar zijn eigen waarneming.
Tijdens de bemiddelingspoging zei drs. K7., dat hij van een verpleegkundige
had vernomen dat ik ontwijkend zou zijn. Daarmee bevestigde hij, dat hij
dat niet zelf heeft waargenomen, en volgens mij mag hij dat niet zomaar
klakkeloos overnemen.
2) betreffende: mogelijk passief-agressief
In mijn brief van 26 juli 2002 (zie bijlage) heb ik beschreven
wat drs. K7. tijdens de bemiddelingpoging zei over die term. Wat de
Raad van Bestuur van E. mij op 22 juli 2002 toestuurde is heel wat
anders. Het betreft daar de nieuwere standaard (DSM-IV i.p.v. DSM-III-R),
maar de verklaring van drs. K7. lijkt mij een verkeerde grond om
die term op te schrijven, temeer daar ik hem niet eens heb tegengesproken.
3) betreffende: introspectie
De brief van de verzekeringsarts van 30 september 1992 is niet
neutraal gesteld. Zo stelt de verzekeringsarts:
"
introspectie is mijns inziens nauwelijks aanwezig". In zijn brief van 1992 antwoord
drs. K7. ook opeens:
"
introspectieve vermogens zijn gering".
Naar mijn mening had drs. K7. onvoldoende grond om dit op te schrijven.
4) betreffende: zeer wenselijk ingevuld.
Dit is hetzelfde als reeds genoemd bij punt 3 van mijn klacht van
3 januari 2002. Door dit op te schrijven, geeft drs. K7. aan, dat hij
op zijn minst twijfelt aan de uitslag van de test. Daarvoor lijkt mij
het korte gesprek, voorafgaand aan de psychologische test,
onvoldoende grond om zoiets op te schrijven.
5) verschil tussen brief aan het G., en mededelingen aan mij.
Hierboven heb ik enkele punten genoemd, maar er zijn nog meer dingen
waar ik de juistheid van betwijfel. In dat opzicht wil ik wijzen
op het grote verschil tussen wat drs. K7. in 1992 tegen mij vertelde,
en de brief die hij in 1992 aan het G. stuurde.
Zie daarvoor mijn eigen notities van de uitslag die drs. K7. mij
vertelde, die net als de brief aan het G., d.d. 19 november 1992,
als bijlage zit bij mijn klacht van 3 januari 2002.
Toen drs. K7. mij de uitslag meedeelde, had hij reeds zijn brief aan
het G. verstuurd.
Naar mijn mening is die brief onnodig kwetsend, wat bij mijn
contact met het G. voor de nodige problemen heeft gezorgd.
Een extra probleem werd veroorzaakt, doordat ik bij
de WAO-verzekeringsarts van het G. vertelde hoe de stand van zaken
was, terwijl de verzekeringsarts van de brief van
19 november 1992
uitging, waarvan ik de inhoud toen niet kende. Alhoewel het grootste
probleem het ontbreken van het woord 'mogelijk' is, is er inhoudelijk
een groot verschil met wat drs. K7. mij verteld had. Dit leidde er mede toe,
dat ik bij het G. zeer negatief werd afgeschilderd, omdat ik iets anders
vertelde dan in de brief van drs. K7. stond.
Hoogachtend,
D.
N I P
Nederlands Instituut van Psychologen
De heer D.
Betreft: D./K7.
Amsterdam, 3 december 2002
Geachte heer D.,
Hierbij deel ik u mede dat ik uw ingediende beroepschrift van
30 oktober 2002 en de aanvulling op het beroepschrift d.d.
15 november 2002 tegen een uitspraak van het College van Toezicht
van het
NIP van 5 juni 2002 in goede orde heb ontvangen.
Het beroepschrift zal eerst aan de wederpartij worden gezonden om
commentaar, waarna het zal worden behandeld op een nog nader vast te stellen
zitting van het College van Beroep. Het commentaar van de wederpartij
wordt u, na ontvangst daarvan, toegezonden.
In verband met de planning van de zittingen verneem ik gaarne van u
of u prijs stelt op een mondelinge behandeling als bedoeld in
artikel 2.3.6 van het Reglement voor het Toezicht. Ingeval van
een mondelinge behandeling zal ik u tijdig een oproeping voor
de zitting doen toekomen.
Hoogachtend,
mr. ###
waarnemend secretaris College van Beroep
Aan: het secretariaat van het College van Beroep
t.a.v. mr. ###, waarnemend secretaris
Amsterdam
6 december 2002
Betreft: D./K7.
Weledelgestrenge heer ###,
Naar aanleiding van uw brief van 3 december 2002, deel ik u mee,
dat wat mij betreft, een mondelinge behandeling niet nodig is.
Mocht er toch een mondelinge behandeling plaatsvinden, dat zal ik
daarbij niet aanwezig zijn, vanwege gezondheidsproblemen en
de reisafstand.
Hoogachtend,
D.
2003
Een paar maanden later schreef ik een brief, omdat
het wel erg lang duurde.
Aan:
N.I.P.
het secretariaat van het College van Beroep
t.a.v. mr. ###, waarnemend secretaris
7 mei 2003
Betreft: D./K7.
Weledelgestrenge heer ###,
Op 15 november 2002 stuurde ik een aanvulling op mijn beroepschrift.
Daarna verzond u mij een brief, d.d. 3 december 2002, over
een eventuele mondelinge behandeling, waar ik per brief van
6 december 2002 op geantwoord heb.
Sindsdien heb ik niets meer vernomen.
Kunt u mij laten weten, of het inderdaad zo is,
dat er daarna geen brieven aan mij verzonden zijn?
Hoogachtend,
D.
Hierboven schreef ik "weledelgestrenge heer", maar in het antwoord
hieronder blijkt dat het "mevrouw" is.
Nederlands Instituut van Psychologen
Aan de heer D.
Betreft: D./K7.
Amsterdam, 9 mei 2003
Geachte heer D.,
In antwoord op uw brief d.d. 7 mei kan ik u als volgt berichten.
Op 3 december 2002 heb ik een kopie van uw beroepschrift gestuurd
aan de heer K7.. Na het dossier enige tijd terzijde te hebben gelegd,
bemerkte ik enkele weken geleden dat ik van de heer K7. tot op heden
geen reactie heb mogen ontvangen op uw beroepschrift. Nu ik niet
kan uitsluiten dat de heer K7. mijn brief d.d. 3 december 2002
niet heeft ontvangen, heb ik hem opnieuw een brief gestuurd met
een kopie van uw beroepschrift. Deze brief heb ik de heer K7.
aangetekend verstuurd en in de brief heb ik hem een termijn
gesteld tot 1 juni 2003 om op uw beroepschrift te reageren.
Uw vaststelling dat u na 3 december 2002 geen brieven meer
van mij heeft ontvangen, is juist. Het spijt mij zeer dat het
aan mijn aandacht was ontsnapt dat de heer K7. niet op
uw beroepschrift heeft gereageerd en ik dit pas
enkele weken geleden bemerkte.
Zodra ik een reactie op uw beroepschrift van de heer K7.
heb ontvangen, zal ik een kopie daarvan aan u opsturen.
Indien de heer K7. niet voor 1 juni 2003 op mijn laatste brief
reageert, zal ik u zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen
op het verdere verloop van de zaak.
Hoogachtend,
mevrouw mr. ###
waarnemend secretaris College van Beroep
Nederlands Instituut van Psychologen
Aan de heer D.
Betreft: D./K7.
A., 6 juni 2003
Geachte heer D.,
Op 9 mei 2003 stuurde ik u een brief, waarin ik u mededeelde dat ik de heer K7.
opnieuw uw beroepschrift heb gestuurd en hem tot 1 juni 2003 de geledenheid
te geven om op uw beroepschrift te reageren.
De aangetekende brief waarin ik één en ander aan de heer K7. stuurde,
is ongeopend retour gekomen.
Inmiddels heb ik wel een reactie ontvangen van de heer K7., waarin hij mij,
als reactie op mijn brief d.d. 3 december 2002, mededeelt dat hij prijs stelt
op een mondelinge behandeling van de zaak. Bij mijn brief van 3 december 2002
was uw beroepschrift bijgesloten, maar de heer K7. heeft verzuimd hierop te reageren.
Kennelijk heeft de heer K7. geen behoefte aan een reactie op uw beroepschrift.
Nu de heer K7. te kennen heeft gegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling
van de zaak, zal de zaak worden geagendeerd voor een vergadering van het College van
Beroep.
Indien een datum daarvoor bekend is, zal ik u deze schriftelijk mededelen.
U heeft in uw brief d.d. 6 december 2002 reeds aangegeven bij een mondelinge behandeling
niet aanwezig te zullen zijn.
Binnen zes tot acht weken na de mondelinge behandeling zal de beslissing van het College
van Beroep aangetekend aan u opgestuurd worden.
Hoogachtend,
Mevrouw mr. ###
waarnemend secretaris College van Beroep
Aan:
N.I.P.
het secretariaat van het College van Beroep
t.a.v. mr. ###, waarnemend secretaris
13 juni 2003
Betreft: D./K7.
Weledelgestrenge vrouwe ###,
Naar aanleiding van de gang van zaken, zoals u in uw brief van 6 juni 2003
beschrijft, zie ik mij genoodzaakt om mij voor de mondelinge behandeling
te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
Wanneer de datum bekend is, zal ik (of mijn advocaat) u ter bevestiging
een kort bericht sturen.
Hoogachtend,
D.
Ik belde de vestiging waar psycholoog drs. K7. werkt op, maar
op 12 juni was hij niet meer aanwezig. Op 13 juni 2003 was
hij wel aanwezig en werd ik doorverbonden.
Hierna volgt het gesprek:
drs. K7. : K7., goeiemorgen
D. : Ja, goeiemorgen, met D.. Euhm, als u het
goed vindt, neem ik dit gesprek op, maar, ik wou eens vragen, euh, waarom
dat u niet op mijn beroepschrift reageert. Is er iets bijzonders
aan de hand?, of.
drs. K7. : Wat zegt u?
D. : Is er iets bijzonders aan de hand?
drs. K7. : Nee, er is niks bijzonders aan de hand.
D. : Maar, hoe, hoe, kan ik nu ooit een
goed beroepschrift indienen, als u daar helemaal niet op
reageert?
drs. K7. : Maar, als u het niet erg vind, ga ik daar
telefonisch niet met u over spreken. Zeker niet, als u, als u
de dingen ook nog eens opneemt.
D. : Nee, ok, dus dat wordt gewoon
de zitting bij euh, bij het NIP.
drs. K7. : Ik heb daar gaan antwoord op, goeiemorgen meneer D.
D. : Ja, goeiedag.
Of drs. K7. het laatste wat ik zei ("Ja, goeiedag") nog gehoord heeft,
weet ik niet, omdat de de verbinding werd verbroken terwijl ik dat zei.
Nederlands Instituut van Psychologen NIP
Aan de heer D.
Betreft: D./K7.
A., 4 juli 2003
Geachte heer D.,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief d.d. 13 juni 2003,
waarin u laat weten u voor de mondelinge behandeling
te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
Hoogachtend,
mevrouw mr. ###,
waarnemend secretaris College van Beroep
Vervolgens kwam de oproep voor de zitting:
Nederlands Instituut van Psychologen NIP
AANTEKENEN
Aan de heer D.
Betreft: D./K7.
A., 5 augustus 2003
Geachte heer D.,
Inzake de bovengenoemde hoger beroepszaak heeft de heer K7. verzocht
om een mondelinge behandeling van het beroep. Die mondelinge behandeling
zal plaatsvinden ter zitting van het College van Beroep op
vrijdag 29 augustus 2003 te 14.00 uur.
De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in Hotel ### op het adres ###.
Hotel ### is gelegen nabij station A. in A..
U kunt zich in het hotel melden bij de receptie en vervolgens plaatsnemen in de lounge,
waar u op de afgesproken tijd zal worden opgehaald.
Conform artikel 2.3.6 van het Reglement voor het Toezicht
nodig ik u en/of uw advocaat hierbij uit om ter zitting te verschijnen
teneinde door het College van Beroep te kunnen worden gehoord.
Indien u en/of uw advocaat niet in staat zijn om
op bovengenoemde datum te verschijnen, verzoek ik u mij
dit telefonisch mede te delen op het telefoonnummer ###.
Bij geen gehoor kan de voicemail worden ingesproken.
Hoogachtend,
mevrouw mr. ###,
waarnemend secretaris College van Beroep
Die mondelinge behandeling ging niet door, omdat drs. K7. door
lichamelijk gezondheidsproblemen niet aanwezig kon zijn.
Hieronder volgt de nieuwe oproep:
Nederlands Instituut van Psychologen
COLLEGE VAN BEROEP
aantekenen
Aan de heer mr P.
betr. D./K7.
A., 3 september 2003
Geachte heer P.,
Inzake de bovengenoemde hoger beroepszaak heeft
de heer K7. verzocht om een mondelinge behandeling van het beroep.
Die mondelinge behandeling kon wegens ziekenhuisopname
van de heer K7. niet plaatsvinden op 29 augustus j.l.
en is thans geagendeerd voor de zitting van het College van Beroep op
Vrijdag 17 oktober 2003 om 15.00 uur
In Hotel ### te A.
Hotel ### is gelegen nabij het ### in A..
U kunt zich melden bij de receptie en vervolgens plaatsnemen
in de lounge, alwaar U zult worden opgehaald.
Conform artikel 2.3.6 van het Reglement voor het Toezicht
nodig ik U(w cliënt) hierbij uit om ter zitting te verschijnen
teneinde door het College van Beroep te kunnen worden gehoord.
Hoogachtend,
Mr drs ###
Secretaris CvB
Zelf kon ik niet naar de zitting, maar mijn advocaat is namens
mij er naar toe geweest. Tijdens de zitting kwamen nog
enkele nieuwe gegevens aan het licht.
Het bleek dat het weglaten van het woord
"mogelijk" in de brief aan de keuringsarts waarschijnlijk
niet per ongeluk was gebeurd, maar blijkbaar met opzet.
Verder kende psycholoog drs. K7. het psychiatrisch rapport
van psychiater E. uit 1994, omdat psychiater E. die informatie
tijdens een borrel had meegedeeld (zij werken bij dezelfde instantie).
Dit vertelde drs. K7. in het voorbijgaan aan mijn advocaat.
Hieronder volgt een brief aan mijn advocaat, met daarbij
de uitspraak:
Nederlands Instituut van Psychologen
NIP
COLLEGE VAN BEROEP
AANTEKENEN
Aan de heer mr P.
betr. D./K7.
Amsterdam, 9 december 2003
Geachte heer P.,
Bijgaand zend ik U een kopie van de uitspraak van het
College van Beroep inzake het door de heer D. ingestelde
hoger beroep tegen de beslissing van het College van Toezicht
van 5 juni 2002 in deze zaak.
Hoogachtend,
Mr drs ###
Secretaris CvB
No. CvB 2002/13
HET COLLEGE VAN BEROEP
van het Nederlands Instituut van Psychologen
heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van
het hoger beroep van de heer D., hierna ook te noemen: appellant,
wonende te ###.
1. Procesgang
Bij beslissing van 5 juni 2002 (No. 02/02) heeft
het College van Toezicht van het
NIP de klacht van
de heer D. te ###, tegen de heer drs. K7., lid van het Instituut,
te V., hierna ook te noemen; aangeklaagde,
gedeeltelijk gegrond verklaard
zonder oplegging van een maatregel.
Afschrift van deze beslissing is aan appellant
toegezonden op 4 september 2002.
Het beroepschrift, waarbij appellant van deze beslissing
in hoger beroep is gekomen, is op 31 oktober 2002 ingekomen
bij de secretaris van het College van Beroep,
Bij brief van 15 november 2002 heeft appellant
zijn beroepschrift aangevuld.
Aangeklaagde is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk
op het beroepschrift te reageren maar heeft daarvan
geen gebruik gemaakt.
Het College van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2003.
Er heeft op verzoek van aangeklaagde een mondelinge behandeling
plaatsgevonden, waarbij aangeklaagde in persoon, alsmede mr P.,
advocaat te ###, namens appellant aanwezig waren.
Het College van Beroep heeft bij zijn beslissing acht geslagen
op de stukken die op de zaak betrekking hebben.
Het College van Toezicht heeft de klacht omschreven
en met betrekking tot die klacht overwogen zoals is vermeld
in zijn beslissing, welke aan die van het College van Beroep
is gehecht en daarvan deel uitmaakt.
Appellant heeft tegen de beslissing van
het College van Toezicht klachten aangevoerd,
waarvan de inhoud hier als ingelast wordt beschouwd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
2.1. Naar aanleiding van het beroep overweegt
het College van Beroep als volgt.
2.2. Het beroepschrift is binnengekomen binnen de reglementaire termijn van
twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak van
het College van Toezicht, zodat aan het vereiste van artikel 3.1.1
van het Reglement voor het Toezicht is voldaan.
2.3. Het College van Beroep gaat uit van de feiten
zoals deze zijn vastgesteld door het College van Toezicht
in de bestreden uitspraak onder II, welke feiten in appèl
in zoverre niet zijn bestreden, een en ander voorzover
in het hiernavolgende niet anders is vermeld.
2.4. Appellant heeft een aantal grieven geformuleerd,
ertoe strekkende de uitspraak van het College van Toezicht
aan te vullen en aangeklaagde alsnog een maatregel op te leggen.
2.5. Samengevat komen appellants grieven erop neer dat hij
het College van Beroep verzoekt om alsnog een oordeel te geven
over de inhoud en de wijze van rapporteren door aangeklaagde,
omdat het College van Toezicht met name verzuimd heeft om zich over
de inhoudelijke punten van zijn oorspronkelijke klacht uit te laten.
Het College van Beroep zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
2.6. Voorzover appellant met zijn grieven beoogt om
een inhoudelijk oordeel van het College van Beroep te verkrijgen
over onderdelen van de rapportage, worden die grieven afgewezen.
Het College van Beroep is gehouden om de inhoud van
een psychologische rapportage marginaal te toetsen.
De inhoud van een rapportage valt in beginsel onder
de professionele verantwoordelijkheid van de psycholoog.
Klachten over de inhoud zijn slechts aan de orde indien
de psycholoog naar het oordeel van het College van Beroep
in redelijkheid niet tot een bepaalde diagnose en/of conclusie
heeft kunnen komen. De hierna uit te werken toetsing geschiedt
aan de hand van de Beroepscode en richt zich met name op
de wijze van rapporteren.
2.7. Met het College van Toezicht is het College van Beroep
van oordeel dat de wijze van rapportage aan
de verzekeringsgeneeskundige van het G., in
de brief van 19 november 1992
van aangeklaagde, tekortschiet. Allereerst is gebleken
dat de informatie in de rapportage niet alleen berust op
eigen onderzoek door aangeklaagde, maar ook op bevindingen van
de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van de R.,
die door appellant enkele keren was geconsulteerd,
en op telefonisch door aangeklaagde verkregen informatie van
de huisarts van appellant. Uit de rapportage is dit echter
niet op te maken. Evenmin is daarin te lezen welke informatie
of conclusies van wie afkomstig zijn. Het College van Beroep acht
dit in strijd met artikel 7.7 van de destijds geldende Beroepscode 1988.
In aanvulling op het College van Toezicht constateert
het College van Beroep voorts dat in
het verslag van het onderzoek
meer dan eens op essentiële onderdelen,
zowel bij de diagnose als bij conclusies, sprake is van bevindingen
die in het verslag zijn voorzien van het adjectief "mogelijk",
dat bij de dienovereenkomstige passages in de rapportage aan
de verzekeringsgeneeskundige ontbreekt. Nu er ook op andere punten
wezenlijke afwijkingen bestaan tussen het verslag en de rapportage
aan de verzekeringsgeneeskundige, is het College van Beroep
van oordeel dat die rapportage moet worden aangemerkt als
een nieuwe rapportage. Op een dergelijke nieuwe rapportage is
het recht van de cliënt op inzage en verbetering van toepassing.
Dit recht moet kunnen worden geëffectueerd voordat
het rapport naar de opdrachtgever wordt gezonden.
Door appellant niet te informeren over de rapportage aan
het G. heeft aangeklaagde hem ten onrechte
het recht op inzage en verbetering onthouden en heeft hij gehandeld
in strijd met de artikelen 7.2 en 7.8-1 van de Beroepscode 1988.
Daarbij komt nog dat aangeklaagde zich had moeten
realiseren dat zijn rapportage, gelet op de inhoud en in relatie
tot de vraagstelling van het G., voor appellant verstrekkende gevolgen
zou kunnen hebben.
2.8 Het College van Beroep is van oordeel dat aangeklaagde door
het buiten medeweten van appellant rapporteren aan het G.
op een wijze die zo afwijkend is van hetgeen hij met appellant
naar aanleiding van het verslag had besproken, dermate onzorgvuldig
heeft gehandeld dat een maatregel op zijn plaats is.
Het feit dat aangeklaagde, zoals het College van Toezicht
heeft vastgestelde in een later stadium een door appellant
verzochte correctie materieel alsnog heeft aangebracht,
doet daaraan niet af.
2.9 Met betrekking tot de zwaarte van de op te leggen maatregel
heeft het College van Beroep overwogen dat in beginsel een berisping
op haar plaats zou zijn. Echter gelet op het tijdsverloop tussen
de rapportage en de klacht (9 1/2 jaar), het tijdsverloop tussen
het kennisnemen van de rapportage door appellant en het indienen
van de klacht daarover (drie jaar) en het feit dat in 1992 rapportage
aan het G., ook blijkens de Beroepscode 1988, met minder waarborgen
voor de dient omkleed was dan in de huidige Beroepscode,
zal het College van Beroep de op te leggen maatregel beperken
tot een waarschuwing.
2.10. Het College van Beroep overweegt dat het onderzoek
in hoger beroep, behoudens het hier overwogene, niet heeft geleid
tot de vaststelling van andere feiten, dan wel tot andere conclusies
dan die zijn vervat in de beslissing van het College van Toezicht,
behoudens ten aanzien van de op te leggen maatregel.
3. Beslissing
Het College van Beroep, op vorenstaande gronden beslissende:
vernietigt de beslissing van het College van Toezicht
van 5 juni 2002 ten aanzien van het niet opleggen van een maatregel;
bevestigt die beslissing voor het overige;
legt op de maatregel van waarschuwing.
Aldus gewezen te Amsterdam op 17 oktober 2003 door
mr ###, drs ###, drs. ### en drs ###, leden, en mr drs ###, secretaris
De voorzitter,
###
De secretaris,
###
De
uitspraak van College van Toezicht zat
bij de bovenstaande beslissing, en maakt daar deel van uit.
Zo'n anderhalf jaar later had ik nog een
briefwisseling met de Raad van Bestuur over
mijn ervaring met het psychologisch onderzoek.
Laatste wijziging van deze bladzijde: oktober 2011