MEDISCHE GEGEVENS DHR. D. geboren ##-##-####
Rapportage d.d. 1992 van de klinisch psycholoog Drs. K7.:
De heer D. had zich in maart 1992 met slaapproblemen en
concentratiestoornissen bij het R. aangemeld. In de intake werd
geconstateerd, dat er mogelijk sprake was van depressieve klachten
bij een passief-agressieve structuur. De heer D. bleef sterk
in een lichamelijke oorzaak geloven.
Alle vragenlijsten werden zodanig ingevuld, dat er geen sprake
was van een psychopathologisch profiel. Over het algemeen scoorde
hij laag tot zeer laag, dit soms in merkwaardige tegenstelling
tot het gedrag wat hij in de testgesprekken liet zien.
Hierbij werd wel een zichtbare spanning gezien. Het persoonlijkheidsonderzoek
gaf een normaal profiel, behalve de dimensie somatisatiestoomis.
Hier werd ook in de normgroep psychiatrische patiënten
hoog gescoord.
De voorlopige conclusie luidde eon gemiddelde, normale,
goed geïntegreerde jonge man met mogelijk een somatisatiestoornis,
waarbij de persoonlijkheid als ontwijkend, aangepast en mogelijk
passief-agressief beschreven moest worden. Hij was niet gemotiveerd
om een psychotherapeutische behandeling aan te gaan, omdat hij
daar, mogelijk terecht, geen reden voor zag. Er werd in overweging
gegeven om binnen de R. te proberen te motiveren om op zijn
functioneren in te gaan.
Bericht d.d. 19-11-1992 van de klinisch psycholoog drs. K7. aan
het G.:
De vragenlijsten waren sociaal zeer wenselijk ingevuld geweest.
Rapportage d.d. 09-08-1993 van de osteopaat D.:
Op 19 januari 1993 werden bij het onderzoek op diverse niveaus
bewegingsbeperkingen van de wervels gevonden. Daarna volgde
gedurende een halfjaar een aantal behandelingen. De beperking
van de tweede nekwervel was waarschijnlijk voor de hoofdpijn
en nekklachten verantwoordelijk.
Bericht d.d. 23-08-1993 van de rheumatoloog S. aan de huisarts.
Chronisch recidiverende nek- en rugklachten door spieren ten
gevolge van een slingering in de rug en recidiverende blokkeringen
op diverse niveaux. Het klachtenbeeld word voornamelijk mechanisch
bepaald door een niet goede houding met daarbij ook gespannenheid,
die de spierklachten niet ten goede kwam. Er was niet zozeer
sprake van een rheumatische aandoening dan wel een mechanisch
functionele stoornis.
Rapportage d.d. 27-06-1994 van de orthopedisch chirurg S. aan
de Arrondissementsrechtbank te M.:
Voor de ontstane situatie konden waarschijnlijk geen lichamelijke
afwijkingen aansprakelijk zijn. Een psychiatrisch onderzoek
werd geadviseerd.
Rapportage d.d. 26-10-1994 van E., psychiater te M., aan de
Arrondissementsrechtbank te M.:
Op dit moment werkte betrokkene van 8.45 tot 12.30 uur bij C..
Na de lunch lag hij tot 5 uur en verder weer vanaf 21.00 uur
op bed.
De heer D. stelde, dat hij zijn hobby's en vrienden had
moeten opgeven om het werk vol te kunnen houden.
Hij schaamde zich er een beetje voor, dat zijn moeder en zijn
zusje zijn huis moesten schoonmaken, omdat hij dat zelf onvoldoende
kon.
Hij had nooit een vriendin gehad, terwijl hij ook niet aan homoseksuele
twijfels leed.
Al vanaf zijn vroege jeugd werd hij een beetje als een kneusje
beschouwd. In de HTS periode trok hij zich steeds meer van zijn
ouders terug en kon de aansluiting bij leeftijdsgenoten moeilijk
vinden.
Vooral via het geloof werd later het contact met zijn ouders
een stuk beter.
ln psychiatrisch opzicht bleek er nauwelijks contact te maken
te zijn, omdat het gesprek zich op geen enkel terrein wist te
verdiepen.
Naar het oordeel van de psychiater bestonden er zeer duidelijke
contactuele beperkingen, die zijns inziens altijd al hadden
bestaan. Het beeld imponeerde zeker als pathologisch, waarbij
sprake leek van een ontwikkelingsstagnatie en vroege
persoonlijkheidsproblematiek,
die zich in de autonomiefase wortelden.
De lichamelijke verschijnselen werden als een defensiemanoeuvre
gezien, waarbij de functionele kant van de klachten bij betrokkene
absoluut niet bespreekbaar was.
In het overleg met de huisarts bleek, dat deze de visie van
de psychiater deelde. De huisarts zou hem oproepen om nog eens
over een psychiatrische behandeling te spreken.
De heer D. had wel een normale en goede schoolcarrière
weten af te ronden, maar de
ontwikkeling naar een normaal zelfstandig wonen, werken en het
vinden van een levenspartner was duidelijke gestagneerd. Middels
een uitermate rigide leefpatroon en een sterk gericht zijn op
God en christen zijn was betrokkene nog enigszins in balans.
Op zichzelf konden onvoldoende argumenten aangedragen worden,
waarom maar vier uur per dag gewerkt zou kunnen worden en niet
bijvoorbeeld zes uur per dag. Vermoedelijk zou zich rond een
arbeidssituatie met zes uur een even rigide en beperkt leefpatroon
voordoen.
Rapportage d.d. juli 1997 van D.R.A. F3., psychologe, aan
de huisarts:
Onder de probleemstelling vermelding van pijn in de nek, bovenrug
en onderrug, die naar belasting in de loop van de dag toeneemt,
mct voorts hoofdpijn, duizeligheid en moeheid.
De heer D. was door o.a. de osteopaat D. behandeld, die
in augustus 1993
de klachten aan het fysieke gestel toeschreef en met name de
beperking van de tweede nekwervel als waarschijnlijk verantwoordelijk
voor de hoofdpijn en nekklachten achtte.
Op
23 augustus 1993 bevestigde de rheumatoloog S., dat de klachten
aan een
mechanisch-functionele stoornis toe te schrijven waren en adviseerde
daarvoor manuele therapie.
In het kader van een second opinion volgde een onderzoek door
de arts D. in het B. Instituut.
De orthopedisch chirurg S. constateerde op 27 juli 1994 enige
kloppijn rechts naast de 6e
borstwervel en een lichte bewegingsbeperking van de nek. Hij
was van mening, dat de heer D. 6 uur per dag zijn werk als programmeur
kon verrichten. Het leek hem onwaarschijnlijk, dat lichamelijke
afwijkingen aansprakelijk voor de klachten waren en adviseerde
een onderzoek door een psychiater.
De psychiater E. uit M. rapporteerde op 26 oktober 1994, dat
er bij de heer D. in psychodynamisch opzicht sprake was van
een emotionele stagnatie in de autonomiefase in de leeftijd
rond 2 tot 3 jaar met daardoor ernstige contactprablemen in
de psychosoksuele sfeer, ernstige rigiditeit, eigenwijsheid
en koppigheid, en het sterk somatisch reageren op externe stress
i.c. vooral werk en het sociale verkeer.
In de bespreking wordt gesteld, dat de heer D. als prioriteit
had om te kunnen blijven werken en daarvoor allerlei bezigheden
en plezierige contacten liet schieten.
Volgens een door de klinisch psycholoog K7. verricht psychologisch
onderzook zou er,
behalve de dimensie somatisatiestoornis, een normaal profiel
zïjn gevonden.
De psychologe concludeerde, dat er geen sprake is van somatisatie.
Het advies luidde om de heer D. de ruimte te geven, die hij
nodig heeft, omdat het dan beter met hem zou gaan. Hij leek
een integer man.
Bericht d.d. 18-12-1997 van S., rheumatoloog in het ###
Ziekenhuis, aan de advocaat:
In de brieven uit 1993 werd de term mechanisch-functionele stoomis
gebruikt. Hiermee werd bedoeld, dat er sprake was van een slingering
in de rug en een versterkte kromming van de borstwervelkolom
met niet goede lichaamshouding wat op den duur tot pijnklachten
kon leiden.
Bericht d.d. 08-02-1999 van de huisarts S9. aan de heer D.:
Deze betuigde zijn spijt ten aanzien van het in de twee contacten
in 1997 op de "psychische tour" gaan. Het leek misschien zinvol
om misschien ooit eens het "Spine & Joint Centre" in R.
te bezoeken.
Bericht d.d. 19-02-1999 van J., orthopedisch chirurg in het
### Ziekenhuis, aan de neurologe:
Bij het onderzoek werden een duidelijk geremd bewegingspatroon
van de gehele wervelkolom gevonden met drukpijn over de rugspieren.
Een röntgenfoto van de borstkas en een MRI van de hals-
en borstwervelkolom lieten geen bijzonderheden zien. De bezinking
was 2 en de HLA-B27 was negatief. De conclusie luidde een habituele
remming van de schoudergordels en wervelkolom zonder duidelijk
objectiveerbare afwijkingen.
Bericht d.d. 23-02-1999 van S., revalidatiearts in het ### Ziekenhuis,
aan de neuroloog:
De heer D. had alles al geprobeerd. Na 1992 had hij geen
fysiotherapie meer gehad, maar van 1993 tot 1997 wel osteopathie
voor de nek. Hij besteedde al zijn tijd aan het zoeken naar
oplossingen voor zijn gezondheid. Sinds februari 1997 werkte
hij niet meer als programmeur.
De heer D. leek niet bij machte iets aan zijn situatie
te veranderen en legde de
verantwoordelijkheid bij derden neer, Er werden geen mogelijkheden
voor revalidatie gezien.
Bericht d.d 24-02-1999 van mevr. Dr. R., neurologe in het ###
Ziekenhuis, aan de huisarts:
Uitgebreid laboratorium en röntgenologisch onderzoek liet
geen bijzonderheden zien.
Bericht d.d. 19-04-1999 van de revalidatiearts S. aan de huisarts:
De heer D. had een week lang dagelijks maximaal een kwartier
gelopen, maar moest dit
vanwege toenemende klachten opgeven.
Hij was nog steeds sterk op de behandeling van zijn pijnklachten
gericht en had inmiddels vier fysiotherapeuten bezocht.
Een revalidatiebehandeling was niet geïndiceerd en de heer
D. zou bij Medplan gaan
informeren.
Bericht d.d. 22-06-1999 van Dr. R., neuroloog in het ### Ziekenhuis
te B., aan de huisarts:
Het aanvullend onderzoek i.c. een EEG en laboratoriumonderzoek
was normaal.
De orthopedisch chirurg J. concludeerde, dat er sprake was van
habituele remming van de schoudergordels en wervelkolom met,
behalve bewegingsbeperking, geen duidelijke objectiveerbare
afwijkingen op orthopedisch gebied.
De revalidatiearts S. concludeerde tot een ernstig invaliderend
pijngedrag met diffuse
nekklachten, waarvoor geen duidelijke revalidatiehulpvraag kon
worden geformuleerd.
De internist R. vond geen aanwijzingen voor interne afwijkingen.
De psychiater S. concludeerde tot .... (niet leesbaar)
Er werden geen nieuwe afspraken meer gemaakt.
Bericht d.d. 17-09-1999 van de manueel therapeut H. aan de huisarts:
Het bewegingsonderzoek bevestigde op niet mis te verstane wijze
de voorlopige diagnose. Vooral de beweeglijkheid van de halswervelkolom
was extreem slecht met daarbij zeer veel stugheid in de weke
delen.
Eigen verhaal van de heer D.:
De huidige klachten betreffen voornamelijk pijn in de nek, hoofdpijn
en vermoeidheid. Verder pijn inde bovenrug, onderrug, duizeligheid,
concentratie- en geheugenstoornissen en intolerantie voor kou.
De dagindeling bestaat globaal uit twee uur op en dan weer twee
uur liggen.
Onder geschiedenis wordt vermeld, dat er op 6-jarige leeftijd
een onderzoek door een
kinderarts had plaatsgevonden wegens
wit wegtrekken, kouwelijkheid, buikpijn, rugpijn en 'naar' voelen.
Op 12-jarige leeftijd word wegens rugklachten fysiotherapie
gegeven. In de periode tussen het I 8e en 22e jaar hebben zich
klachten van de bovenrug en nek voorgedaan.
Op 22-jarige leeftijd ging het door vermoeidheid slechter. In
1991 ontstonden klachten van vooral de onderrug met aan het
eind van dat jaar oplopende klachten van hoofdpijn, rugpijn
en vermoeidheid.
In de loop der jaren zijn
de nodige aanpassingen doorgevoerd,
zoals een hoofdkussen, ledikanten en matrassen, voorzieningen
voor het goed warm kunnen houden, een aangepaste autostoel,
huiskamerstoel,
halskraag, bureaustoel en tafel.
Rapportage d.d. 16-12-1992 van de verzekeringageneeskundige
P.:
Ziekmelding op 2l april 1992 wegens oververmoeidheid en rugklachten.
Het beroep was sedert juli 1990 dat van een programmeur.
De medische voorgeschiedenis, huidige medische situatie, dagbesteding
en klachten worden uitgebreid weergegeven.
Bij het lichamelijk onderzoek wordt een enigszins starre indruk
verkregen. De houdingsafwijkingen van de rug zijn licht en de
nek wordt als stram beschreven.
De diagnose luidde moeheid zonder bekende oorzaak.
Arheidsdeskandige rapportage d.d. 18-01-1993 van mevr. O.:
Op basis van de gedeeltelijke geschiktheid van eigen werk werd
een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% vastgesteld.
Rapportage d.d. 03-02-1995 van de verzekeringsgeneeskundige
P.:
Beschriiving van de behandelingen.
Een lichamelijk onderzoek werd vanwege het in de hand werken
van somatisatie gecontraïndiceerd geacht.
De hoofddiagnose luidde moeheid zonderduidelijke oorzaak met
als nevendiagnose een karakter neurotische ontwikkeling.
De verzekeringsgeneeskundige gaf te kennen, dat er psychische
problematiek moest bestaan, waarop de heer D. besloot opnieuw
naar de huisarts te gaan. Naar het oordeel van de verzekeringsgeneeskundige
kostte het de heer D. moeite om zich staande te houden.
Rapportage d.d. 27-05-1993 van de verzekeringsgeneeskundige
P.:
De heer D. werkte op dit moment halve dagen. De verzekeringsgeneeskundige
deelde mee, dat hij geen ziekte c.q. gebrek vond, die een continuering
hiervan rechtvaardigde. Na de vakantie diende dit tot 6 uur
per dag te worden uitgebreid.
Rapportage d.d 02-09-1993 van de verzekeringsgeneeskundige P.:
Deze handhaafde zijn mening, dat de moeheid niet door de minder
goede anatomische verhouding van do nekwervels veroorzaakt werden.
De conclusie werd gehandhaafd, dat de heer D. geschikt was voor
6 uur in eigen werk.
Arbeidsdeskundige rapportage d.d. 17-09-1993 van mevr. O.:
Vanwege de uitbreiding naar 6 uur per dag werd een arbeidsongeschiktheidsklasse
van 15 tot 25% berekend.
Rapportage d.d. 14-12-1993 van de verzekeringsgeneeskundige
B.:
Er werd een relaxstoel aangevraagd. Bij het onderzoek werd een
zeer lichte slingering van de borstwervelkolom bij een in alle
richtingen intacte functie gevonden. De Schober bedroeg 10-14
cm.
De nekfunctie was bij het draaien naar links licht beperkt.
De monnikkapsspieren hadden een sterk toegenomen spierspanning.
De conclusie luidde een neurasthene karakterstructuur c.q. vermoeidheidssyndroom
zonder duidelijke oorzaak. Er was geen medische indicatie voor
een relaxstoel aanwezig.
Rapportage d.d. 20-06-1996 van de verzekeringsarts L.:
De conclusie uit de dossierstudie luidde psychische surmenage
beeld met een verhoogde spierspenning en pijn in de nek. De
overbelasting was een gevolg van de gestoorde ontwikkeling van
de persoonlijkheid en ontkenning van bovengesteld mechanisme,
waardoor het chronisch was. Dit kon zijns inziens niet als basis
gelden voor een uitkering daar er geen objectiveerbare onderbouwing
viel te leveren. Het was allemaal heel subjectief tenzij hij
psychisohe problemen erkende, die wel in enige mate geobjectiveerd
zijn, maar niet tot arbeidsongeschiktheid hoefden te leiden.
De diagnose luidde functionele nekklachten.
In de beschouwing werd gesteld, dat het niet wenselijk leek
om veranderingen aan te brengen omdat momenteel sprake was van
een labiel evenwicht. Hoewel er sinds het laatste contact geen
veranderingen meer waren leek het niet wenselijk middels een
FIS een andere klasse te riskeren.
Bericht d.d. 09-06-1997 van de verzekeringsarts L. aan de heer
D.:
De gevonden afwijkingen konden puur lichamelijk niet verklaard
worden. Een expertise had
aangetoond, dat de klachten met name een onderdeel vormden van
een psychisch dysfunctioneren.
Mede door de ontkenning van de zijde van de heer D. volgde geen
adequate behandeling op dit vlak. Na een uitgebreid onderzoek
werd hij voor 6 uur in eigen werk geschikt geacht.
Met ingang van 5 maart 1997 werden de toegenomen beperkingen
geclaimd, waarbij op 21 maart 1997 geen toename geobjectiveerd
kon worden.
Rapportage d.d. 22-09-1997 van de bezwaar-verzekeringsarts G.:
Bij het onderzoek lichte beperkingen van de halsfunctie en een
rigide persoonljjkheid. Een psychische oorzaak van de klachten
wordt ontkend en deze ontkenning onersteund door
het rapport
van de psychologe F3..
ln de beschouwing stelt de verzekeringsgeneeskundige, dat de
psychologe het psychisch normaal zijn en niet somatiseren niet
onderbouwt. De conclusie luidde, dat er geen sprake (meer) was
van beperking van de belastbaarheid als gevolg van een rechtstreeks
en medisch objectief vast te stellen ziekte of gebrek.
Rapportage d.d. 26-05-1999 van de verzekeringsarts K.:
Op basis van het dossieronderzoek en eigen spreekuurcontact
c.q. lichamelijk onderzoek kon thans gesteld worden, dat er
sprake was van onvermogen door ziekte/gebrek voor hele dagen
werken (8 uur per dag). Ten opzichte van het eerder vastgestelde
belastbaarheidspatroon met de mogelijkheid van 6 uur per dag
werken, kon thans niet afgeweken worden. Uit het huidig onderzoek
bleken geen wijzigingen opgetreden te zijn.
Rapportage d.d. 26-05-1999 van de verzekeringsgeneeskundige
K.:
Uitgebreide weergave van de voorgeschiedenis en anamnese. De
heer D. had een "eigen
verhaal" en "dag- en weekoverzicht" meegebracht.
Bij het lichamelijk onderzoek werden wat beperkingen van de
nekfunctie en rigide nekspieren
gevonden. Bij het onderzoek van de psyche werden geen aanwijzingen
voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek
gevonden.
Zie verder de andere rapportage.
Bericht d.d. 24-08-1999 van G., beambte bezwaar en beroep van
het G., aan de Centrale Raad van Beroep:
De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid werd in
oktober 1993 niet op de
FIS-gegevens, maar op de gedeeltelijke
geschiktheid voor het eigen werk als programmeur gebsseerd.
Medisch onderzoeksverslag d.d. 26-01-2000 van de
bezwaar-verzekeringsarts mevr. D.:
Een onderzoek in het kader van het bezwaar tegen de beslissing
van
31 mei 1999, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage
ongewijzigd bleef.
Er werd nieuwe informatie via de huisarts verkregen. De huisarts
berichtte op 5 decomber 1999, dat hij geen adviezen had gegeven,
er een matige prognose was en verder verwees deze naar de specialistenbrieven.
De brieven van de neuroloog R. van 24 februari 1999 en 22 juni
1999 vermeldden geen
neurologische afwijkingen.
Uit de brieven van de revalidatiearts S. van 23 februari en
29 april 1999 bleek een ernstig
revaliderend pijngedrag bij diffuse nekklachten, waarbij geen
revalidatiedoelstelling geformuleerd kon worden. Patiënt
zag niets in opbouwende belasting of lopen, omdat dit de pijnklachten
alleen maar zou aanwakkeren.
Dc orthopedisch chirurg J. berichtte op 19 fobruari 1999, dat
er geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen konden worden
vastgesteld.
In de beschouwing wordt gesteld, dat bij een beoordeling van
de arbeidsongeschiktheid altijd de psychische kant meegewogen
wordt. Aangezien er geen lichamelijke verklaring voor de klachten
gevonden was, was het zeker belangrijk hier aandacht aan te
besteden. In de diverse rapporten kwam echter naar voren, dat
er geen sprake was van psychopathologie, waardoor betrokkene
niet zou kunnen werken. Met dit standpunt was betrokkene het
eens, hij had immers een lichamelijke kwaal.
De in de rapportage van 26 mei 1999 beschreven belastbaarheid
behoefde geen wijziging.