Klacht en correspondentie
2000
Naar aanleiding van een
Klacht over inzage / correctie
aan de uitvoeringsinstelling, diende ik de volgende klacht in:
Aan: De Nationale Ombudsman
Postbus ###
Den Haag
10 april 2000
betreft: klacht tegen het G.
bijlagen:
• brief van G., d.d. 31 maart 2000, met bijlage.
• ontvangstbevestiging van G., d.d. 29 februari 2000.
•
klacht van mij, d.d. 26 februari 2000, met bijlagen.
referentie van het G.: kl20014, hm/evh/jg
Geachte mevrouw, heer,
Op 26 februari 2000 had ik een klacht ingediend tegen het
G., betreffende het traineren van inzage, en het weigeren
van correctie. In de reactie van het G., d.d. 31 maart 2000,
is niet ingegaan rond de problemen om gegevens te verkrijgen,
wat ik "het traineren van inzage" heb genoemd.
Naar mijn mening heeft het G. mijn klacht onvoldoende afgehandeld.
Toelichting:
In de brief van 13 september 1999, biedt dokter V. haar
excuses aan, omdat er niet is gereageerd op mijn brief
van 21 juli 1999. Die excuses accepteer ik.
Door het G. is per telefoon aan mijn advocaat verkeerde
informatie gegeven, omtrent een verslag van de keuring
van 10 april 1997. Dat probleem lijkt mij voldoende besproken.
De fout in de uitgewerkte versie heeft het G. opgelost,
door de uitgewerkte versie te verwijderen. Daar zal ik
dan ook maar mee akkoord gaan, alhoewel ik het er niet
helemaal mee eens ben.
Wat over blijft, is dat mijn advocaat in zijn brief van
6 juli 1999 een kopie van het dossier opvraagt, maar daar
wordt niet op gereageerd. Verder vraag ik in mijn brief
van 8 oktober 1999 voor de derde maal een kopie van de
medische kaarten, maar ik ontving die pas bij de brief
van het G. van 16 november 1999, wat meer dan een maand
later is.
Daarmee is de rechtsgang belemmerd, omdat op 17 november
1999 een zitting bij de Centrale Raad van Beroep was.
Indien ik daarvóór bekend zou zijn met de
(al of niet opzettelijke) fout van het G., dan had ik dat
zeker aangevoerd bij de Centrale Raad van Beroep. Nu zou
ik aan de rechter kunnen vragen om die beroepszaak opnieuw
te openen, maar daar zijn dan weer advocaatskosten aan
verbonden, tenzij ik die kosten volledig op het G. kan
verhalen.
De fout van het G. is nadelig voor mij, omdat bij de
keuring van 10 april 1997 de ziektewet-arts ook de bedoeling
had, om mij voor de wettelijke termijn van vier weken
ziektewet te accepteren, maar door de fout lijkt het,
alsof dat niet zo was.
Met vriendelijke groet,
D.
De Nationale Ombudsman stuurt mij een ontvangstbevestiging:
de nationale ombudsman
's-Gravenhage
Afdeling 1
Datum 11-04-2000
Ons nummer 200002268
Uw brief 10-04-2000
Onderwerp ontvangstbevestiging
Geachte heer/mevrouw,
Hiermede bevestig ik de ontvangst van uw brief, die hier onder het
bovengenoemde dossiernummer is geregistreerd.
Uw brief zal zo spoedig mogelijk worden beantwoord.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
DE NATIONALE OMBUDSMAN
mr. ###
Vanwege een
brief van 14 juli 2000
van de directeur van de uitvoeringsinstelling, voegt mijn
advocaat een klacht toe aan de lopende klachtenprocedure.
Nationale Ombudsman
t.a.v. mw mr ###
DEN HAAG
20 juli 2000
Van mr P.
Edelachtbare Heer,
Namens cliënt, de heer D. te ###, wend ik mij tot u met het volgende.
Cliënt heeft een aantal malen een klacht ingediend bij G. vanwege
onzorgvuldig handelen van de zijde van G.. Zo werden medische kaarten
onjuist overgetypt van de handgeschreven aantekeningen, werden verkeerde stukken
toegevoegd aan het dossier waardoor verzekeringsartsen verkeerde beslissingen namen,
aangezien zij zich baseerden op verkeerde informatie, werd geweigerd bepaalde
stukken uit het medisch dossier te verwijderen etc. etc.
Bij brief van 14 juli 2000 heeft G., tot ontsteltenis
van cliënt, medegedeeld
geen klachten meer in behandeling te nemen dan tenzij
het G. belieft
(productie 1). Voorts doe ik u toekomen een kopie van
de klachtenregeling van G. (productie 2). In deze
klachtenregeling wordt de procedure aangegeven
volgens welke ingediende klachten dienen te worden behandeld.
Ik acht een dergelijk handelen van G. uitermate onzorgvuldig.
Cliënt heeft
geklaagd bij G. vanwege fouten dan wel onzorgvuldigheden welke
hebben plaats gevonden. De tijd die G. derhalve heeft gestoken
in het dossier van cliënt ter zake van de behandeling van
de klachten, is mitsdien geheel te wijten aan het
handelen van G. zelf. Ware G. meer zorgvuldig geweest
in de opbouw en behandeling van het dossier van cliënt,
dan zou heel wat tijd kunnen worden bespaard.
Te uwer informatie treft u aan een overzicht van ingediende klachten
en beslissingen daarop
in 2000 (productie 3 t/m 14).
Gaarne moge ik u verzoeken de klacht van cliënt tegen
G. wegens onzorgvuldig handelen gegrond te verklaren.
Hoogachtend,
P.
de nationale ombudsman
Datum 13 NOV. 2000
Ons nummer 2000.02268 005
Uw brief 24 juli 2000
Onderwerp onderzoek
###advocaten
T.a.v. de heer mr P.
Geachte heer P.,
In antwoord op uw bovenvermelde brief en in
aansluiting op uw brief van 20 juli 2000 en de
brief van de heer D. te ### van 10 april 2000
deel ik u mee, dat diens klacht door de Nationale
ombudsman in onderzoek is genomen.
Deze klacht is als volgt geformuleerd voorgelegd aan G., kantoor A.:
Verzoeker klaagt erover dat G., kantoor G.:
1. in haar reactie van 31 maart 2000 op zijn brieven van
26 februari en 25 maart 2000, niet is
ingegaan op de daarin verwoorde klacht dat pas bij brief
van 16 november 1999 was voldaan aan
de verzoeken die zowel verzoeker als zijn advocaat
sinds 6 juli 1999 tot laatstelijk 8 oktober 1999
hadden gedaan om toezending van kopieën van
verzoekers dossier en van medische kaarten.
Verzoeker stelt dat hierdoor de rechtsgang is
belemmerd, nu er op 17 november 1999 een zitting
van de Centrale Raad van Beroep was in het kader
van een door verzoeker aangespannen
beroepsprocedure, waarop hij zich door de late
toezending van de gevraagde stukken
onvoldoende heeft kunnen voorbereiden;
2. in haar reactie van 14 juli 2000 op zijn
brief van 20 mei 2000 heeft meegedeeld dat voortaan
niet automatisch een inhoudelijk onderzoek zal
worden gestart naar aanleiding van een door
verzoeker ingediende klacht.
Verzoeker stelt dat het feit dat hij herhaaldelijk
klachten heeft ingediend, is te wijten aan de
onzorgvuldige handelwijze van het G. en dat dit
hemzelf niet valt te verwijten.
Het onderzoek van de Nationale ombudsman zal in
beginsel betrekking hebben op hetgeen in de
klachtformulering is opgenomen.
Aan het G. is, als aanvullende informatie, een
kopie gezonden van genoemde brieven en van de
daarbij behorende bijlagen.
Het G. is verzocht binnen vier weken op de klacht
te reageren. Daarnaast is hem gevraagd in zijn
reactie aan te geven of hij onderdelen van de klacht
gegrond acht en of hij in dat geval aanleiding
heeft gevonden tot enigerlei maatregel of actie.
Zodra de reactie van het G. is ontvangen, krijgt u
nader bericht.
Tijdens het onderzoek worden in beginsel - en voor
zover van belang voor het verdere onderzoek -
de gegevens die de Nationale ombudsman van u ontvangt
ter kennisneming aan het G. gestuurd,
tenzij u, onder opgave van redenen, laat weten
daartegen bezwaar te hebben. In dat geval zal de
Nationale ombudsman beslissen of met die bezwaren
rekening kan worden gehouden.
Desgewenst kunt u telefonisch contact opnemen met
mevrouw mr. ###, medewerkster van
het Bureau Nationale ombudsman, die u kan informeren
over het verloop van het onderzoek.
Ik verzoek u in alle correspondentie met mij het
dossiernummer te vermelden; u treft dit nummer
rechtsboven in deze brief aan.
Als bijlage treft u een folder aan over de
Nationale ombudsman.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
DE NATIONALE OMBUDSMAN,
mevrouw mr. ###
substituut-ombudsman
Door de Nationale Ombudsman werd het UWV op de hoogte gebracht van mijn klacht.
Het UWV stuurde vervolgens die klacht door naar de vestiging van het UWV waar
ik mee te maken heb. Hieronder staat de begeleidende brief aan de regiodirecteur
van die vestiging van het UWV.
23 11 kopie overhandigd aan sylvia
gak nederland bv
dz bedrijfsbureau
Gak nederland bv
Amsterdam
Kantoor Goes
t.a.v. de heer M3.
Contactpersoon N2.
Ons kenmerk 2000011 029 dn
Datum 21 november 2000
Betreft: klacht D.
Geachte heer M3.
Bijgaand ontvangt u kopieen van de brief van de Nationale Ombudsman
d.d. 13 november 2000 (ontvangen 21-11-2000).
Ik verzoek u een nader onderzoek in te stellen.
Het concept antwoord zie ik gaarne vóór 11-12-2000 tegemoet.
Met vriendelijke groet,
N2.
de nationale ombudsman
Datum 08 FEB. 2001
Ons nummer 2000.02268 008
Onderwerp wederhoor
###advocaten
T.a.v. mr. P.
Geachte heer P.,
In vervolg op de brief van de Nationale ombudsman
van 13 november 2000 bericht ik u, dat de
Nationale ombudsman de reactie van G. op de klacht
van de heer D. te ### heeft ontvangen.
Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze
reactie, die u hierbij in fotokopie aantreft.
Indien u daarop wilt reageren, verzoek ik u dat
binnen twee weken te doen.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
DE NATIONALE OMBUDSMAN,
voor deze,
mevrouw mr. ###
g.
dz bedrijfsbureau
G.
A.
De Nationale Ombudsman
t.a.v. mevr. mr. ###
DEN HAAG
Contactpersoon : N.
Ons kenmerk 200011 029 dn
Datum 14 december 2000
Uw kenmerk 2000 02268 006
Uw brief van 13 november 2000
Betreft: D.
Geachte mevrouw ###,
Onderstaand treft u de reactie aan van het kantoor te G.
op de door u gestelde vragen.
Ten aanzien van de klacht dat aan het verzoek van de
advocaat sinds 6 juli tot laatstelijk 8 oktober 1999
voor de toezending van de medische rapporten niet is
voldaan, kunnen wij u het volgende mededelen.
Op 6 juli 1999 werd een verzoek om toezending van een
kopie van het medische dossier, gericht aan Bezwaar en
beroep ontvangen. Bezwaar en beroep heeft hier op
21 juli 1999 aan voldaan
(zie bijlage 1),
waarbij een aantekening gemaakt moet worden dat het
gebruikelijk is alleen de op de zaak betrekking
hebbende kopieën op te sturen. NB: de kopieën zijn
gestuurd naar de advocaat van belanghebbende.
Wellicht kan de heer D. dit nog eens bespreken met
zijn advocaat.
Op 21 juli 1999 bereikte de afdeling Arbeidsgeschiktheid
het verzoek om toezending van een kopie van de
handgeschreven medische kaarten. Uiteraard kan belanghebbende
dit verzoek te allen tijde tot ons richten en vinden wij
het van belang op een zo kort mogelijke termijn hieraan
gehoor te geven. Dit verzoek bereikte ons in de tijd dat
er nog een brief van belanghebbende behandeld werd over
correctie van gegevens. De heer K. had namelijk op
26 mei 1999 een rapportage gemaakt naar aanleiding
van een onderzoek bij belanghebbende waarop belanghebbende,
na toezending van dit rapport, de nodige op- en aanmerkingen
had (d.d. 23 juni 2000 ontvangen). Op dit verzoek om
correctie heeft de heer K. op 15 juli 1999 gereageerd,
waarna wij op 22 juli 1999 weer een brief ontvingen
waarin de heer D. ons sommeerde ook een kopie van het
gecorrigeerde verslag toe te sturen (hetgeen wij binnen
enkele dagen hebben gedaan). In deze briefwisseling is
het verzoek om toezending van een kopie van de handgeschreven
medische kaarten door de medisch assistente opgeborgen
onder de laatste briefwisseling waardoor wij hier niet
meer alert op waren.
Daarna hebben wij nog een brief van de heer D. ontvangen,
gedateerd 2 augustus 1999, waarin hij gebruik wilde maken
van zijn correctierecht door verwijdering van een
psychologisch rapport gedateerd
19 november 1992. De
staf verzekeringsarts heeft hier geen gehoor aan gegeven.
Het rapport was namelijk een antwoord op een brief die de
verzekeringsarts destijds heeft geschreven in 1992 ter
onderbouwing van een beoordeling en belanghebbende heeft
in die tijd daarvoor toestemming gegeven. Dit was
onacceptabel volgens de brief van dhr D. van 30 augustus 1999.
Na nog een nadere briefwisseling over dit punt ontvingen
wij tussendoor op 6 september 1999 wederom het verzoek
tot toezending van een kopie van de originele handgeschreven
medische kaarten. Uiteraard was dit onze fout, waarvoor
wij aan de heer D. onze excuses hebben aangeboden in een
brief op 13 september 1999. Bij deze brief werden kopieën
van de handgeschreven rapportages bijgevoegd.
Helaas bleken dit niet de gevraagd kopieën te zijn.
Tijdens een telefoongesprek heeft de staf verzekeringsarts
belanghebbende verzocht langs te komen zodat hij, na inzage,
direct kon aangeven waarvan hij een kopie wilde hebben.
De heer D. heeft dit geweigerd. Vervolgens zijn aan
de heer D. alsnog de hand-geschreven kaarten toegezonden.
Naar onze mening hebben wij zo zorgvuldig mogelijk gewerkt
en voor de ontstane vertraging onze excuses aangeboden.
De relevante kopieën zijn de advocaat ruim op tijd toegestuurd
en de handgeschreven kopieën zijn nog in september aan
belanghebbende verzonden.
Ten aanzien van de tweede klacht, inhoudende dat het G.
heeft medegedeeld dat voortaan niet automatisch een
inhoudelijk onderzoek zal worden gestart naar aanleiding
van een door verzoeker ingediende klacht, het volgende.
Na 30 augustus 1999 werd de briefwisseling pas echt
ingewikkeld. Niet alleen kreeg onze staf verzekeringsarts
diverse brieven waarin wederom om kopieën en om een kopie
van het gehele dossier werd gevraagd (hetgeen Bezwaar en
Beroep niet gedaan zou hebben), maar tevens werden weer
allerlei nieuwe verzoeken om correctierecht ingediend,
vragen om stukken te verwijderen, vragen om zinnen van
7 jaar geleden te corrigeren, eisen om een bevestiging
van al die correcties.
Inmiddels bekruipt bij ons het gevoel dat de heer D.
zijn inzage en correctierecht gebruikt voor andere doeleinden.
De staf verzekeringsarts stuurde de heer D. een brief
waarin zij naar onze mening zorgvuldig antwoord heeft
gegeven op de verschillende verzoeken en zoveel mogelijk
hieraan gehoor heeft gegeven (daar de verzoeken om het
volledige dossier te versturen, in het kader van een
beroepszaak, waren gericht aan Bezwaar en Beroep, heeft
zij deze aan hen doorgezonden, evenals de klacht dat
niet de gecorrigeerde versies binnen de beroepszaak
gebruikt waren).
Op 28 december 1999 kwam de volgende brief. Hierin diende de
heer D. een klacht in over het feit dat wij bepaalde gecorrigeerde
zinnen niet precies volgens zijn formulering hadden aangepast,
verzoeken om bijlagen te verwijderen, maar ook een scala van
nieuwe zaken waarvan de heer D. vond dat wij deze dienden te
wijzigen. Wij merken hierbij dat correctierecht niet betekent
dat belanghebbende kan dicteren hoe hij/zij bepaalde zaken
aangegeven wil hebben.
Wij kregen steeds meer het gevoel dat de heer D. steeds
meer aan het zoeken was naar allerlei kleinigheden, zelfs
opmerkingen over dat zaken niet chronologisch waren opgeborgen,
adviezen bepaalde zaken te vernietigen omdat dit op een
verwarrend plek zou zitten. Hierbij leek de heer D. te vergeten
dat zijn dossier ook zo onoverzichtelijk werd door zijn
continue vragen om correcties, herzieningen, kopieën en
verwijderingen enz.
Inmiddels was de heer K. ook door de registratiekamer
benaderd (4 oktober 1999) aangezien hij zijn rapportage
niet volledig wilde herschrijven volgens de eisen van de
heer D.. De aangepaste rapportage was voor hem onvoldoende.
Ook het feit dat wij zijn brieven volledig aan het medisch
dossier zouden toevoegen was onvoldoende en het commentaar
van de heer K. waarin hij inhoudelijk ingaat op de argumentatie
waarom een bepaalde zin feitelijk niet onjuist is. Op grond
hiervan eindigde de registratiekamer haar benmiddelende taak.
Op 7 januari 2000 schreef onze staf verzekeringsarts de heer
D. een brief (naar aanleiding van zijn brief van 28 december 1999),
waarin werd gesteld dat hij uiteraard te allen tijde het recht
heeft correctierecht uit te oefenen. Echter, om de eindeloze
discussies over de precieze formulering te voorkomen, gaat
zij voortaan alleen over tot aanpassen van de rapportage
indien er sprak is van aperte onjuistheden. Wel zouden
zijn op- en aanmerkingen gearchiveerd worden, zodat hij
bij keuringen Bezwaar en Beroep daarnaar kon verwijzen.
Vervolgens begon de heer D. klachten in te dienen, waarin
hij eigenlijk weer een verzoek deed om correctierecht. Zo
schreef hij ons op 26 februari 2000 een
brief
gericht over
het feit dat de staf verzekeringsarts een woord niet wilde
wijzigen. Op 25 maart 2000 gevolgd door een klacht gericht
tegen collega van L. en de reactie van de directeur op
31 maart 2000 dat de fout in de getypte rapportage gecorrigeerd
was door de volledig getypte rapportage te verwijderen uit
het dossier bij Bezwaar en Beroep.
Wat betreft de klachten ten aanzien collega van L. delen
wij u het volgende mede. De directeur van G. G. schreef
dat klachten over gedragingen van medewerkers van meer
dan één jaar geleden niet meer in behandeling werden
genomen. Klachten waarover de heer D. aangaf dat er niet
zozeer sprake is van een klacht ten aanzien van onheuse
bejegening, maar meer van op- en aanmerkingen tegen een
interpretatie van bepaalde zaken tijdens een keuring
werden niet in behandeling genomen omdat daartegen in
principe inhoudelijk bezwaar en beroep openstaat.
Hierna ontvingen wij op 20 mei 2000 een klachtbrief
over de heer K.. Wij hebben, ons inziens, daarop naar
behoren gereageerd op 29 juni 2000. Wij vonden echter
niet dat een uitgebreide schriftelijk discussie over
de interpretatie van een woord onder correctie viel.
Op 14 juli 2000 werd geschreven dat wij uiteraard nog
wel op klachten zouden ingaan, maar niet zolang ze
alleen procedureel of formeel van aard waren en die
geen inhoudelijke betekenis hadden.
Inmiddels hebben wij op 5 december 2000 wederom een
brief
ontvangen gericht aan de heer L., waarin de heer
D. stelt dat de heer L. een begrip verkeerd interpreteert.
Indien deze niet bereid is deze "fout" toe te
geven dreigt de heer D. het Medisch Tuchtcollege in te
schakelen. Tevens geeft hij aan dat hij zijn klaagschrift
dan zal aanvullen met andere dingen waartegen hij zijn
bedenkingen heeft.
Wij hopen dat wij door de briefwisseling iets uitgebreider
te beschrijven, u kan verklaren waarom G. G. sterk het gevoel
heeft dat dit niet gaat om een serieuze klacht c.q.
correctieverzoek, maar meer een manier om zijn onvrede over
de uitslag van de keuring op die wijze te uiten. Zodra de
heer D. met klachten/verzoeken om correctierecht komt die
ons inziens hout snijden, zullen wij daarop ingaan.
Aanhoudende vragen over punten en komma's, volgorde van
documenten, woorden uit rapportages van bijna 10 jaar geleden
waarvan de rapporteur al lang niet meer bij ons werkt en
waarover de heer D. blijkbaar vroeger niet is gestruikeld,
vragen over de precieze betekenis van iets waarbij de heer
D. eigenlijk al aangeeft dat hij alleen zijn eigen interpretatie
zal accepteren etc. zullen wij niet meer beantwoorden of wijzigen.
Wij vertrouwen erop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.
Hoogachtend,
O.,
directeur distribuerende zaken
In de bovenstaande brief staan nogal wat leugens en onjuiste verwijten
naar mij toe. Er worden zelfs leugens opgeschreven over dingen,
die voor de klachtenprocedure helemaal niet van belang zijn.
Intussen deed mijn advocaat deze klachtenprocedure, en hij schreef de
volgende brief:
Nationale Ombudsman
t.a.v. mw mr ###
DEN HAAG
21 februari 2001
Uw ref. 2000.02268 008
Van mr P.
Geachte mevrouw ###,
In aansluiting op uw brief van 8 februari jl. het volgende.
Uit de reactie van G. d.d. 14 december 2000 valt af te
leiden dat door G.
feitelijk niet aan het verzoek, zoals dat is gedaan
bij brief van 6 juli 1999 namens D., is voldaan. Slechts
een zeer beperkt deel van het dossier is aan de advocaat
van D. toegezonden. Op de brief van G. d.d. 23 juli 1999 staat
vermeld dat het dossierstuk in kwestie aan de advocaat
van D. zou zijn toegezonden.
In tegenstelling tot hetgeen in deze brief staat vermeld,
is aan deze toezegging niet voldaan.
D. heeft diverse verzoeken betreffende toezending
van het dossier aan G. gedaan. Laatstelijk heeft D. op
8 oktober 1999 een verzoek gedaan waarna
hij het dossier ontving op 16 november 1999, daags voor
de zitting bij de Centrale Raad van
Beroep. Het was voor D. derhalve niet meer mogelijk om
de stukken te bestuderen
voorafgaande aan de zitting bij de Centrale Raad van Beroep
zodat hij, wat dat betreft,
ernstig is beperkt in zijn mogelijkheid om zijn
standpunt grondig te doen uitwerken.
Ook uit de brief van G. d.d. 14 december 2000 blijkt wel dat sprake is van
een uiterst rommelig verloop van de correspondentie. D. heeft diverse malen verzocht
om kopieën van handgeschreven medische kaarten doch aan dit verzoek werd pas in een
zeer laat stadium voldaan. G. stelt dat de handgeschreven kopieën in
september aan D. zijn verzonden. Dit is echter onjuist. Bij brief van 13 september
1999 ontving D. de onjuiste documenten. In elk geval ontving hij niet documenten
waar hij om verzocht had. Op 27 september 1999 heeft D. daarop telefonisch contact
gezocht met G.. Hieruit blijkt dat de juiste documenten
zich wel daadwerkelijk in het dossier bevonden. G. deelde D. mede dat hij zijn verzoek
maar nader toe moest lichten en aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft D.
gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999 ontving D. een kopie van de
handgeschreven medische kaarten. Indien G. meer zorgvuldig met het
dossier en met de verzoeken van D. was omgegaan, was het mogelijk geweest om in
een veel vroegtijdiger stadium D. een adequate reactie te geven op zijn vragen.
In zijn reactie op de tweede klacht van D. stelt G.
feitelijk dat D. misbruik maakt van zijn klachtrecht.
Dit is onjuist. Het is veeleer G. die
door de wijze waarop hij reageert op brieven van D.
nadere correspondentie noodzakelijk maakt. De complexiteit
van de kwestie is derhalve niet te wijten aan D. doch aan
G.. Uit de correspondente blijkt wel dat G. uitermate slordig
met dossiers omgaat en niet datgene doet wat hij toezegt
(bepaalde correcties in een dossier
maken) doch tevens redelijke verzoeken om correcties weigert.
Dit leidt dan vervolgens weer
tot aanvullende correspondentie tussen D. en G. waarbij G.
na verloop van tijd het vermogen verliest om verzoeken en
klachten op zakelijke
wijze af te handelen en enige medewerkers binnen G. zich
persoonlijk
aangevallen voelen. Ten gevolge hiervan verliest G. echter
zijn objectiviteit
uit het oog en verzuimt hij om formele regels toe te passen,
waaronder het klachtenreglement. Het "gevoel" waarvan G. in
zijn brief van 14 december jl. zo vaak
gewag maakt, is niet van belang. G. dient zijn taak en de
daarbij behorende
verplichtingen uit te voeren. Doet hij dit niet, dan
betreedt hij een hellend vlak. Dat hij hierop
is beland, blijkt niet alleen uit de correspondentie
waartegen D. een klacht heeft
ingediend. Tevens blijkt dit reeds uit de brief van
14 december 2000 waarin G. aangeeft dat hij alleen nog
in zal gaan op klachten die in de visie van G. hout snijden.
Dit is een onjuist criterium aangezien hij het klachtenreglement
dient toe te passen. De klacht van D. is derhalve gegrond.
Hoogachtend,
P.
Hieronder staat de begeleidende brief die de jurist van
de klachtenafhandeling van de uitvoeringsinstelling
naar de regiodirecteur van de uitvoeringsinstelling stuurde.
g. bv
Bedrijfsbureau
A.
Kantoor G.
T.a.v. H.
Contactpersoon N.
Ons kenmerk 2001.06-020/DN
Datum 8 juni 2001
Betreft: klacht
Geachte heer H.,
Bijgaand treft u een kopie aan van de brief van ###advocaten
betreffende de heer D.
Ik verzoek u naar omschreven kwestie een onderzoek in te stellen.
Graag ontvang ik van u een conceptantwoord vóór
18 juni 2001.
Met vriendelijke groet,
N.
Hieronder een gelijksoortige brief als hierboven.
G. bv
Bedrijfsbureau
A.
Kantoor G.
t.a.v. de heer H.
Contactpersoon N.
Ons kenmerk 100106 028 dn
Datum 13 juni 2001
Betreft: klacht D.
Geachte heer H.,
Bijgaand ontvangt u een kopie van de fax van
de ombudsman van 12 juni 2001.
Ik verzoek u de daarin gestelde vragen vóór
25 juni 2001 te beantwoorden.
Met vriendelijke groet,
N.
P., Graag vóór 21 juni concept antwoord
De laatste zin van bovenstaande brief was er later met
de hand bijgeschreven.
Onderstaande brief zat in mijn dossier, er staat
geen naam en geen datum bij, maar ik denk dat
het hier bij hoort.
Klacht D.
T.a.v. het door dhr P. gestelde:" dat er uit de brief van
het G. dd 14 december 2000 sprake blijkt te zijn van
een uiterst rommelig verloop van de correspondentie.
Dhr D. heeft diverse malen verzocht om handgeschreven medische kaarten.
G. Nederland stelt dat in september deze kopieën
zijn verstrekt aan dhr D., per brief van 13 september
ontving dhr D. de onjuiste documenten. Hij ontving niet
de documenten waarom hij verzocht. Op 27 september heeft
Dhr D. daar telefonisch contact over opgenomen met G. Nederland.
Hieruit blijkt dat de juiste documenten zich daadwerkelijk
in het dossier bevonden. G. Nederland deelde D. mede dat
hij zijn verzoek maar nader toe moest lichten en
aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft
dhr D. gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999
ontving dhr D. een kopie van de handgeschreven documenten
G. Nederland is dus niet zorgvuldig met
de verzoeken van dhr D. omgegaan
Commentaar:
Begin september( 6 september hebben wij inderdaad een brief
van Dhr D. ontvangen waarin hij verzocht om een kopie van
de handgeschreven kaarten. Dit bleek een herhalingsverzoek
te zijn van een brief van 21 juli 1999. Dat wij dit verzoek
pas nu onder ogen zagen was onze fout en dat hebben wij ook
zo medegedeeld aan dhr D.. Tevens hebben wij kopiën van
de handgeschreven stukken bijgevoegd. Om ons verzuim goed
te maken hebben wij zo spoedig mogelijk dit verzoek afgehandeld.
Zoals we die aantroffen in het medische dossier. Immers er was
niet aangegeven om welke specifieke handgeschreven medische kaarten
het ging. Helaas bleken dit niet de door dhr D. gewenste
kaarten te zijn. Na een telefonisch onderhoud tussen dhr D.
en de stafarts ( 27 september)waarbij hij na enige toelichting
en de stafarts na enig zoeken de gewraakte handgeschreven stukken
vond, die hij graag wilde heb ik gevraagd of het niet verstandiger
zou zijn dat hij langskwam en ons precies aan zou geven waarvan
hij kopieën wilde. Dit om te voorkomen dat wij mogelijk kaarten
over het hoofd zouden zien. Dhr D. heeft geen melding gemaakt
van het feit dat hij deze op korte termijn zou willen ontvangen.
Dhr D. wilde hier niet van weten. Ik heb vervolgens kopieën
van de handgeschreven kaarten beloofd op te sturen.
Ik kan mij niet herinneren dat ik nadrukkelijk aan dhr D.
heb gevraagd dit nogmaals te motiveren. Ik zou ook niet weten
waarom ik dat dan gevraagd zou hebben. Hij schreef echter zelf weer
een brief op 8 oktober. Doordat ik bezig was met het uitvoeren
van zijn verzoek van 27 september en dhr D. nu weer met
ook allemaal andere vragen, en verzoeken kwam waarin hij
ook vroeg een kopie van het volledige dossier ( uiteraard inclusief
de handgeschreven kaarten) We hebben dus zijn twee verzoeken
in een keer afgehandeld. M.i. is er dus absoluut niet onzorgvuldig
omgegaan met de verzoeken van dhr D..
Tolichtende vragen
U stelde mij de volgende vraag:
Vindt u de brief van 14 juli 2000 als reactie op de brieven
van 23 juni en 30 juni 200 terecht?lmmers de klacht van
23 juni wordt gegrond geacht en de brief van 30 juni is
geen klacht maar er worden twee vragen gesteld. Deze laatste brief
had door u gewoon beantwoord kunnen worden als gewone brief,
waarin bv de derde alinea van de brief van 14 juli in opgenomen
had kunnen worden
Brief 23 juni:
Hierin dient dhr D. een klacht in tegen het niet willen
en/of kunnen nemen van een zorgvuldige beslissing t.a.v.
zijn ziekmelding dd 05031997
Brief van 30 juni:
Hierin verzoekt dhr D. een medisch term te verduidelijken
en het verschil tussen twee medisch termen te benoemen.
Nu zijn wij uiteraard altijd bereid een belanghebbende
die vragen heeft n.a.v. een rapportage te woord te staan.
In dit soort situaties kan de vraag schriftelijk beantwoord
worden ofwel belanghebbende wordt telefonisch benaderd.
Het antwoord van 14 juni is dan enerzijds gericht op
de terechte klacht van belanghebbende over het uitblijven
van een beslissing.( brief 23 juni) Dit soort klachten zullen
wij uiteraard , ook bij dhr D. altijd op zorgvuldige wijze
trachten af te handelen. De andere alinea's verwijzen naar
een voorgeschiedenis. Die ik al eerder uit de doeken
hebt getracht te doen door u een uitgebreid verslag
te doen van alle correspondentie met Dhr D..
Ik zal u m.b.t. alleen deze vragen nog even
de voorgeschiedenis schetsen:
Na een WAO beoordeling van 20 mei 199g , waarvan
een verslag is geleverd dd 26 mei 1999
(verzekeringsarts K.)schreef dhr D. op 14 juni 1999
naast nog vele andere correctie punten het volgende:
De zin: "Zowel reumatologisch, neurologisch..."is niet juist.
Door dokter G. is al reeds toegegeven dat er in 1993
een somatische afwijking is gevonden. De zin dient
te worden: "De reumatoloog heeft vastgesteld dat re sprake is
van chronisch recidiverende nek en rugklachten,
waarbij een probleem niet zozeer een reumatische aandoening is,
maar een mechanisch-functionele stoornis of functiestoonis.
Collega K., de verzekeringsarts, heeft een gecorrigeerde
rapportage aan belanghebbende gestuurd waarbij hij bij
het gewraakte punt t.a.v. dit punt nu verwijst naar
het commentaar van belanghebbende.
Na de volgend maanden een flinke briefwisseling over
de verwijdering van een psychologisch rappoort uit 1992
volgt op 5 augustus de volgende brief t.a.v. bovengenoemd punt.
Dhr D. stelt dat er sprake is van een feitelijk onjuist gegeven
en blijkt dat duidelijk uit de brieven van reumatoloog S8..
Hij wil de zin gewijzigd hebben op de manier zoals hij
al eerder heeft medegedeeld hierboven.
Hierop zijn wij niet ingegaan.
Vervolgens ontvangen wij op 4 oktober een brief van
de registratiekamer: deze verzoekt ons te laten weten of wij
aan het verzoek van verzoeker kunnen voldoen en zo nee,
waarom niet. ( het verzoek is zoals boven weergegeven:
dus wijziging van een zin)
Het antwoord van verzekeringsarts K. is daarop:
"Een weergave van de medisch gegevens zoals wij
deze gedaan hebben in de rapportage in kwestie is in wezen
niets anders dan de werkelijkheid. Ik heb de gegevens van
de reumatoloog samengevat met de bij ons in het bezit zijnde
gegevens van de neuroloog en internist. Het is
een kwestie van persoonlijk interpretatie van
de feiten waar het gaat om subjectieve
gegevens. Uiteraard worden objectieve gegevens
door ons gecorrigeerd indien dit nodig mocht zijn
Betrokkene maakt verder melding van
een aantoonbaar feitelijk onjuist gegeven. Dis is onjuist.
De reumatoloog beeft veel meer gezegd dan hetgeen
door betrokkene werd voorgesteld Ook is
gekozen voor de meeste relevant en terzake dienende gegevens"
De registratiekamer beëindigde hiermee de bemiddeling
19 november 1999 ontvangen wij wederom een brief
van Dhr D. waaruit blijkt dat hij
het niet eens is met onze interpretatie. Hij wijst ons voor
de tweede maal erop dat collega
G. lichamelijk problemen heeft aangetoond.
Tussentijds ontvangen wij nog brieven met allerlei
ander verzoeken , waarbij min of meer
gedicteerd wordt hoe wij dienen te wijzigen,
vragen over de volledigheid van het dossier
etc.
Nu dient op 25 maart 2000 dhr D. een klacht in
tegen collega L.
Het gaat wederom om de term mechanisch-functionele stoornis
Het gaat in dit geval om een rapportage uit 1996.
Ik citeer nu uit zijn brief:
"1 Mechanisch -functionele stoornis
Reumatoloog S. schrijft in zijn rapport van 23 augustus 1993
dat er sprake is van een mechanisch functionele stoornis.
Dokter L. neemt in zijn rapportage van 20 juni 1996
die term over, met een uitroepteken achter het woord "functioneel".
Hij vertelde mij dat die term betekent dat het psychisch is
en dat de reumatoloog dus heeft vastgesteld dat het psychisch is.
Reumatoloog S8. schrift in zijn brief van
18 decenber 1997 , dat die term niet op psychische problemen
betrekking heeft. Daarnaast heb ik ook nog eens aan
een ander specialist gevraagd hoe de term
mechanisch functionele stoornis verkeerd uitgelegd kan worden.
Die arts vertelde mij dat een functionele stoornis
of functiestoornis normaal gebruikte medisch termen zijn ,
die op lichamelijke problemen betrekking hebben
Dokter L. heeft naar mijn mening een verkeerde uitleg
aan die term gegeven, en daarmee een fout gemaakt,
die hij als arts niet had mogen maken"
Op 20 mei ontvagen wij een klacht tegen collega K..
Hier volgt weer een herhaling van zijn bezwaren vergelijkbaar
met die tegen collega van L.. ( wederom over de interpretatie
van deze begrippen) en de wijze waarop collega k.
deze interpretatie heeft gedaan)
de nationale ombudsman
Datum 13 JULI 2001
Ons nummber 2000.02268 012
Uw brief 21 februari 2001
Bijlagen 1
Onderwerp hoor en wederhoor
Geachte heer P.,
In vervolg op mijn brief van 31 mei 2001 en het telefonisch
onderhoud dat u op 12 juni 2001 heeft gehad met de heer ###,
medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, bericht ik
u dat ik op 6 juli 2001 bijgevoegde reactie heb ontvangen
van het G. op uw brief van 21 februari 2001 en onderstaande
door mij gestelde vragen:
1. Wilt u voldoen aan het verzoek van betrokkene om hem alle
op hem betrekking hebbende bij het G. aanwezige dossiers in
kopievorm ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet? Het
zal daarbij met name gaan om het dossier van de
arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (inclusief de medische stukken)
en het WAO-uitkeringsdossier.
2. Bent u met mij van mening dat de brief van 14 juli 2000
(met als kenmerk hm/evh) als reactie op de brieven van verzoeker
van 23 juni 2000 en 30 juni 2000 ten onrechte gestuurd is? Immers
de klacht van verzoeker van 23 juni 2000 wordt door u terecht
geacht en de brief van verzoeker van 30 juni 2000 is geen klachtbrief
maar een brief waarin aan u twee vragen gesteld worden. Deze
laatste brief had door u beantwoord kunnen worden middels een "gewone"
brief waarin (bijvoorbeeld) de derde alinea van de brief van
14 juli 2000 had kunnen worden opgenomen.
3. Als u van mening bent dat de brief van 14 juli 2000 niet ten
onrechte is verzonden, wil ik graag van u weten wat u bedoelt met
"klachten die slechts procedureel dan wel formeel van aard zijn"?
Ik verzoek u binnen vier weken te reageren op de brief van het
G. van 5 juli 2001.
Indien u binnen deze termijn niet reageert, wordt aangenomen dat
u niets hebt toe te voegen aan hetgeen u al eerder naar voren
hebt gebracht.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
DE NATIONALE OMBUDSMAN,
voor deze,
###
g.
Bedrijfsbureau
G.
A.
De Nationale Ombudsman
t.a.v. de heer mr. ###
DEN HAAG
Contactpersoon N.
Ons kenmerk 2000 11 029 dn
Datum 5 juli 2001
Uw kenmerk 2000.02268
Uw brief van 12 juni 2001
Betreft: D. te ###
Geachte heer ###,
Met verwijzing naar uw fax van 12 juni 2001, geef ik u
onderstaand het commentaar van het kantoor te G. op uw
vraagstellingen.
Dhr P. merkt op dat er uit de brief van het G. dd
14 december 2000 sprake blijkt te zijn van een uiterst
rommelig verloop van de correspondentie. Dhr. D. heeft
diverse malen verzocht om handgeschreven medische kaarten.
G. stelt dat in september deze kopieën zijn verstrekt aan
dhr D., per brief van 13 september ontving dhr D. de
onjuiste documenten. Hij ontving niet de documenten waarom
hij verzocht. Op 27 september heeft Dhr D. daar telefonisch
contact over opgenomen met G.. Hieruit blijkt dat de juiste
documenten zich daadwerkelijk in het dossier bevonden. G.
deelde D. mede dat hij zijn verzoek maar nader toe moest
lichten en aan moest geven wat hij precies wenste. Dit heeft
dhr D. gedaan op 8 oktober 1999. Pas op 17 november 1999 ontving
dhr D. een kopie van de handgeschreven documenten
G. is dus niet zorgvuldig met de verzoeken van dhr D. omgegaan.
Wij merken hierover het volgende op:
Begin september( 6 september) hebben wij inderdaad een brief
van Dhr D. ontvangen waarin hij verzocht om een kopie van de
handgeschreven kaarten. Dit bleek een herhalingsverzoek te
zijn van een brief van 21 juli 1999. Dat wij dit verzoek pas
later onder ogen zagen was onze fout en dat hebben wij ook
zo medegedeeld aan dhr D.. Tevens hebben wij kopieën van de
handgeschreven stukken bijgevoegd. Om ons verzuim goed te
maken hebben wij zo spoedig mogelijk dit verzoek afgehandeld;
de stukken zoals we die aantroffen in het medische dossier
werden toegezonden. Immers er was niet aangegeven om welke
specifieke handgeschreven medische kaarten het ging. Helaas
bleken dit niet de door dhr D. gewenste kaarten te zijn. Na
een telefonisch onderhoud tussen dhr D. en de stafarts
( 27 september)waarbij hij na enige toelichting en de stafarts
na enig zoeken de gewraakte handgeschreven stukken vond,
die hij graag wilde, hebben we gevraagd of het
niet verstandiger zou zijn dat hij langskwam en ons precies
aan zou geven waarvan hij
kopieën wilde. Dit om te voorkomen dat wij mogelijk kaarten
over het hoofd zouden zien.
Dhr D. heeft geen melding gemaakt van het feit dat hij deze
op korte termijn zou
willen ontvangen. Dhr D. wilde hier niet van weten.
Ik heb vervolgens kopieën van
de handgeschreven kaarten beloofd op te sturen.
De stafverzekeringsarts kan zich niet herinneren dat ze
nadrukkelijk aan dhr D. heeft
gevraagd dit nogmaals te motiveren. Ze zou ook niet weten
waarom ze dat dan gevraagd
zou hebben.
Dhr. D. schreef echter zelf weer een brief op 8 oktober.
Doordat de stafverzekeringsarts bezig was met het uitvoeren
van zijn verzoek van 27 september en dhr D. nu weer met ook
allemaal andere vragen en verzoeken kwam waarin hij ook
vroeg een kopie van het volledige dossier( uiteraard inclusief
de handgeschreven kaarten),
hebben we dus zijn twee verzoeken in een keer afgehandeld.
Naar onze mening is er dus absoluut niet onzorgvuldig
omgegaan met de verzoeken van dhr D..
Daarnaast wordt geklaagd over het feit dat het op zijn
verzoek toegezonden dossier eerst daags voor de zitting
van de Centrale Raad van Beroep werd ontvangen, waardoor
hij ernstig in zijn voorbereiding en zijn verweermogelijkheden
zou zijn beperkt. Wij menen dat deze klacht niet terecht is,
daar op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht alle op de
zaak betrekking hebbende stukken door hem reeds via de
rechtbank en de
CRvB waren ontvangen. Dhr D. was dus
tijdig in het bezit van alle voor de rechtszaak relevante stukken.
Ten aanzien van de door u gestelde vragen kunnen wij als volgt berichten.
1) Wilt u voldoen aan het verzoek om alle op hem betrekking
hebbende en bij het G. aanwezige dossiers in kopievorm ter
beschikking te stellen?
Wij zijn niet genegen om aan dit verzoek te voldoen.
Wij zijn van oordeel dat dhr D. inmiddels reeds in
het bezit moet zijn van al de
bedoelde stukken, nu er reeds meermalen positief is
gereageerd op verzoeken van dhr D. om toezending van
afschriften van in ons bezit zijnde stukken.
Daarbij komt dat het verzoek niet slechts de verschillende
WAO-dossiers betreft, maar ook
het groot aantal bezwaar- en beroepsdossiers dat inmiddels
is ontstaan en welke voor het
overgrote deel bestaan uit afschriften van voornoemde
WAO-dossiers, alsmede uit stukken
die van dhr D. zelf afkomstig zijn -en die op hun beurt
vaak weer afschriften
betreffen van voornoemde dossierstukken-.
2) Vindt u de brief van 14 juli 2000 als reactie op de
brieven van 23 juni en 30 juni 200 terecht. Immers de
klacht van 23 juni wordt gegrond geacht en de brief van
30 juni is geen klacht maar er worden twee vragen gesteld.
Deze laatste brief had door u gewoon
beantwoord kunnen worden als gewone brief, waarin bv de
derde alinea van de brief van 14 juli in opgenomen had
kunnen worden
Brief 23 juni:
Hierin dient dhr D. een klacht in tegen het niet
willen en/of kunnen nemen van een zorgvuldige beslissing
t.a.v. zijn ziekmelding dd 05031997
Brief van 30 juni:
Hierin verzoekt dhr D. een medisch term te verduidelijken
en het verschil tussen twee medisch termen te benoemen.
Wij zijn uiteraard altijd bereid een belanghebbende die
vragen heeft n.a.v. een rapportage te woord te staan. In
dit soort situaties kan de vraag schriftelijk beantwoord worden ofwel
belanghebbende wordt telefonisch benaderd.
Het antwoord van 14 juli is enerzijds gericht op de terechte
klacht van belanghebbende over het uitblijven van een
beslissing.( brief 23 juni) Dit soort klachten zullen wij uiteraard, ook
bij dhr D. altijd op zorgvuldige wijze trachten af te handelen.
De andere alinea's verwijzen naar een voorgeschiedenis. Die
wij al eerder uit de doeken hebben getracht te doen door u een
uitgebreid verslag te doen van alle correspondentie met Dhr D..
Ik zal u m.b.t. alleen deze vragen nog even de voorgeschiedenis schetsen:
Na een WAO beoordeling van 20 mei 1999 , waarvan een verslag is
geleverd dd 26 mei 1999 (verzekeringsarts K.)schreef dhr D. op
14 juni 1999 naast nog vele andere correctiepunten het volgende:
De zin: "Zowel reumatologisch, neurologisch... "is niet juist.
Door dokter G. is al reeds toegegeven dat er in 1993 een somatische
afwijking is gevonden. De zin dient te worden: "De reumatoloog heeft
vastgesteld dat re sprake is van chronisch recidiverende nek en
rugklachten, waarbij een probleem niet zozeer een reumatische
aandoening is, maar een mechanisch-functionele stoornis of functiestoonis.
Collega K., de verzekeringsarts, heeft een gecorrigeerde rapportage
aan belanghebbende gestuurd waarbij hij bij het gewraakte punt
t.a.v. dit punt nu verwijst naar het commentaar
van belanghebbende.
Nadat de volgende maanden een flinke briefwisseling ontstaat over
de verwijdering van een psychologisch rapport uit 1992, volgt op
5 augustus de volgende brief t.a.v. bovengenoemd punt.
Dhr D. stelt dat er sprake is van een feitelijk onjuist gegeven
en blijkt dat duidelijk uit de brieven van reumatoloog S8.. Hij wil
de zin gewijzigd hebben op de manier zoals hij al eerder heeft
medegedeeld. Hierop zijn wij niet ingegaan.
Vervolgens ontvangen wij op 4 oktober een brief van de
registratiekamer deze verzoekt ons te laten weten of wij aan het
verzoek van verzoeker kunnen voldoen en zo nee, waarom niet.
( het verzoek is zoals boven weergegeven: dus wijziging van een zin)
Het antwoord van verzekeringsarts K. is daarop:
"Een weergave van de medisch gegevens zoals wij deze
gedaan hebben in de rapportage in
is in wezen niets anders dan de werkelijkheid. Ik heb de gegevens
van de reumatoloog
samengevat met de bij ons in het bezit zijnde gegevens van de
neuroloog en internist. Het is een kwestie van persoonlijk interpretatie
van de feiten waar het gaat om subjectieve gegevens.
Uiteraard worden objectieve gegevens door ons gecorrigeerd
indien dit nodig mocht zijn
Betrokkene maakt verder melding van een aantoonbaar feitelijk
onjuist gegeven. Dis is onjuist. De
reumatoloog heeft veel meer gezegd dan hetgeen door betrokkene
werd voorgesteld Ook is
gekozen voor de meeste relevant en terzake dienende gegeven"
De registratiekamer beëindigde hiermee de bemiddeling
19 november 1999 ontvangen wij wederom een brief van Dhr D.
waaruit blijkt dat hij het niet eens is met onze
interpretatie. Hij wijst ons voor de tweede maal erop dat collega
G. lichamelijk problemen heeft aangetoond.
Tussentijds ontvangen wij nog brieven met allerlei ander
verzoeken, waarbij min of meer gedicteerd wordt hoe wij dienen
te wijzigen, vragen over de volledigheid van het dossier etc.
Nu dient op 25 maart 2000 dhr D. een klacht in tegen collega
L. Het gaat wederom om de term mechanisch-functionele stoornis Het
gaat in dit geval om een rapportage uit 1996.
Ik citeer nu uit zijn brief:
"1. Mechanisch -functionele stoornis
Reumatoloog S. schrijft in zijn rapport van 23 augustus 1993
dat er sprake is van een mechanisch functionele stoornis.
Dokter L. neemt in zijn rapportage van 20 juni 1996 die term over,
met een uitroepteken achter het woord "functioneel". Hij vertelde
mij dat die term betekent dat het psychisch is en dat de
reumatoloog dus heeft vastgesteld dat het psychisch is.
Reumatoloog S. schrift in zijn brief van 18 decenber 1997,
dat die term niet op psychische problemen betrekking heeft.
Daarnaast heb ik ook nog eens aan een ander specialist
gevraagd hoe de term mechanisch functionele stoornis verkeerd
uitgelegd kan worden. Die arts vertelde mij dat een functionele
stoornis of functiestoornis normaal gebruikte medisch termen zijn,
die op lichamelijke problemen betrekking hebben
Dokter L. heeft naar mijn mening een verkeerde uitleg aan die
term gegeven, en daarmee een fout gemaakt, die hij als arts
niet had mogen maken"
Op 20 mei ontvangen wij een klacht tegen de verzekeringsarts K..
Hier volgt weer een herhaling van zijn bezwaren vergelijkbaar
met die tegen collega L.. ( wederom over de interpretatie van
deze begrippen) en de wijze waarop collega keer deze interpretatie
heeft gedaan)
M.a.w. blijkbaar is deze terminologie al enkele malen aan
dhr D. uitgelegd en moeten wij zijn onophoudelijke vragen meer
opvatten als uitingen van het niet eens zijn met onze
interpretatie.
Ter voorkoming van een eindeloze briefwisseling over de
interpretatie te vermijden, wetende dat immers dhr D. in bezwaar
en beroep is gegaan alwaar uiteraard ook deze
discussie boven tafel komt, en alwaar deze discussie ook
gevoerd hoort te worden hebben
wij besloten niet meer in te gaan op zijn vragen rondom dit thema.
Wij vinden dan ook dat ons antwoord van 14 juli 2000 terecht is verzonden
3) Als u van mening bent dat de brief van 14 juli terecht is
verzonden, wil ik graag van u weten wat u bedoelt met klachten
die slechts procedureel dan wel formeel van aard zijn?
Zoals ook al vermeld in de brief van 14 juli achten wij klachten
die gericht zijn t.a.v. verkeerde bejegeningen, onzorgvuldig
afhandelen van zaken, etc. een serieuze zaak en willen wij die
ook gaarne onderzoeken en waar mogelijk corrigeren
Indien echter een klacht is gebaseerd op het feit dat
belanghebbende het niet eens is met onze beslissing, of met de
onderbouwing van onze beslissing zullen wij daarop geen
klachtafhandeling meer starten. Het gaat daarbij niet alleen om
klachten van formele of procedurele aard daar zij in bepaalde
situaties toch kunnen leiden tot een terechte klacht maar het
gaat vooral om de combinatie formeel en procedureel en zonder
inhoudelijke betekenis. Met zonder inhoudelijke betekenis
bedoelen wij dat iemand een klacht indient om maar klachten
in te kunnen dienen, blijft schrijven om zijn gelijk te krijgen
terwijl er inhoudelijk niets wezenlijks toegevoegd wordt aan de
oorspronkelijke brief.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.
Hoogachtend,
N.
In bovenstaande brief staan onjuistheden over de gang van zaken rondom
de afspraken en het telefonisch kontakt.
Nationale Ombudsman
t.a.v. mr ###
DEN HAAG
PER TELEFAX
2 augustus 2001
Uw ref. 2000.02268 008
Van mr P.
Geachte heer Lankhuijzen,
In aansluiting op uw brief van 13 juli jI. het volgende.
G. stelt niet te wensen te voldoen aan het
verzoek om stukken ter beschikking
te stellen. G. stelt enerzijds dat reeds
diverse malen stukken zouden zijn
toegezonden aan D. terwijl voorts het
verzoek tevens betrekking zou hebben op
bezwaar- en beroepsdossiers.
Juist is dat door D. diverse malen is
verzocht om toezending van zijn dossier doch
zoals al uit de reactie van G. van 5 juli jl.
blijkt, heeft het verzoek van
D. gestuit op een muur van onwil aan de
zijde van G.. Zo werd aan
een verzoek om toezending om de handgeschreven
kaarten van 21 juli 1999 pas voldaan op
17 november 1999. Voorts blijkt G. zich
nu ineens motiveringsverzoeken
niet meer te herinneren. D. heeft in aansluiting
op een verzoek van G. echter niet zomaar een brief
verzonden op 8 oktober 1999.
Het dossier is uiteindelijk ontvangen op 17 november 1999.
Voorts is in het kader van een
beroepszaak bij de rechtbank R. een kopie van het
dossier ontvangen. Daaruit bleek
dat het dossier volstrekt niet op orde was en dat
correcties in het dossier op ongeoorloofde
wijze tot stand waren gebracht. Zo zijn correcties
in een rapportage van verzekeringsarts P. van
16 december 1992
aangebracht op zodanige wijze dat bepaalde woorden zijn
doorgestreept terwijl daarboven de gecorrigeerde versie
is vermeld. Het doorstrepen had op
die wijze plaats gevonden dat de oorspronkelijke tekst
duidelijk leesbaar is gebleven. Hetzelfde geldt bijv.
voor de rapportage van arbeidskundige O. van 18 januari 1993.
Voorts is ondanks verzoeken daartoe een brief
van R. d.d.
19 november 1992
niet uit het dossier verwijderd maar is door
verzekeringsarts V. een mededeling
geplaatst op 1 november 1999 op de brief van
het R.. Dit is vanzelfsprekend volstrekt
onvoldoende. Voorts zijn verzoeken tot het
uitvoeren van correcties van D. niet dan
wel onvoldoende uitgevoerd. Ook is bij het toezenden
van het dossier, bijv. aan de rechtbank, niet de
volledige inhoud van het dossier toegezonden. Dit
betrof wat de beroepsprocedure bij de rechtbank R.
betrof o.a. verslagen van V. van juli 1997, een
rapportage van bezwaarverzekeringsarts G. van
22 september 1997 en een brief van
bezwaarverzekeringsarts G. van 2 maart 1998.
Voorts heeft G. verdere correcties niet meer opgenomen
maar voegt G. alleen nog de brieven van D. toe aan het
dossier. Op deze wijze wordt echter in flagrante strijd
gehandeld met het correctierecht van D. en worden derhalve
geen correcties uitgevoerd maar op- en aanmerkingen van D.
toegevoegd aan het dossier.
D. heeft, op verzoek van G., bij brief van 26 januari 2001,
aangegeven welke correcties hij had aangebracht wenste te zien.
Daarbij werd vervolgens weer op 19 maart 2001 op gereageerd in
dier voege dat men niet tot wijziging van de stukken zou overgaan.
Wat de inhoud van het dossier op dit moment is, is echter volstrekt
onduidelijk.
In elk geval kan ook uit de reactie van G. geconstateerd worden
dat men met name niet bereid zou zijn om een kopie van het dossier
ter beschikking te stellen vanwege het grote aantal bezwaar- en
beroepsdossiers.
Er staat echter niets aan in de weg om kopieën toe te zenden
van de WAO-dossiers en de stukken welke D. aan G. ter beschikking
heeft gesteld met het verzoek deze toe te voegen aan het dossier.
Het belang hiervan klemt eens te meer nu onduidelijk is of G. ook
daadwerkelijk de door D. toegezonden stukken heeft toegevoegd aan het
dossier. De kennelijke antipathie van G. jegens D. geeft immers
aanleiding te veronderstellen dat elk verzoek van D. negatief
wordt bejegend.
Feitelijk geeft G. geen antwoord op uw tweede vraag. Deze vraag komt erop
neer dat de brief van 14 juli 2000 feitelijk deels geen reactie is
op de brieven van D. van 23 en 30 juni 2000. Dit omdat de klacht
zoals verwoord door D. in de brief van 23 juni 2000 terecht wordt
geacht door G. en de brief van 30 juni 2000 een informatieverzoek
van de zijde van D. is.
In zijn reactie geeft G. aan, kort samengevat, dat de mededeling geen
klachten meer in handeling te nemen, geen betrekking heeft op de
brieven van 23 en 30 juni 2000 maar dat deze betrekking heeft op
brieven welke D. in de voorliggende periode heeft verzonden.
Dit zo zijnde, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat deze
reactie geen terechte reactie is op de brieven van D. van
23 en 30 juni 2000. De klacht van D. is mitsdien om deze reden
reeds terecht. Dit spreekt te meer nu ook in de toelichting van G.
steeds wordt gerefereerd naar brieven van D., niet zijnde de brieven
van 23 en 30 juni 2000. De brief van G. van 14 juli 2000 is, wat betreft
de mededeling geen klachten meer in behandeling te nemen, volledig uit
de lucht gegrepen.
Wat betreft de beantwoording van de derde vraag het volgende.
G. behoort klachten af te handelen volgens de door hem opgestelde
klachten regeling. Artikel 1 van deze regeling geeft aan: "
Een ieder
heeft het recht om over de wijze waarop G. zich bij de uitoefening
van zijn in de wet omschreven taken jegens hem of een ander heeft
gedragen, een klacht bij G. in te dienen en te laten behandelen op
de in deze regeling aangegeven wijze". Voorts geeft de klachtenregeling
een definitie van een klacht: "
Onder een klacht wordt verstaan
iedere uiting van ongenoegen over de behandeling van G. van zijn
cliënten waarover cliënt opheldering wenst".
Uit het klachtenreglement vloeit voort dat elke uiting van
ongenoegen over de behandeling van een cliënt, voor een
cliënt reden kan en mag zijn een klacht in te dienen.
Het kan derhalve niet zo zijn dat klachten geen klachten zouden
zijn indien ze niet als zodanig door G. worden bestempeld. Als G.
feitelijk een cliënt niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht
omdat G. het geen klacht vindt of omdat G. vindt dat de klacht
geen inhoudelijke betekenis geeft, wordt het klachtrecht ernstig,
op onaanvaardbare wijze, en in strijd het klachtenreglement van G., ondergraven.
De klacht van D. is derhalve gegrond. Van cliënt heb ik
begrepen dat de brief van 13 februari 2001 welke door G. aan
cliënt is verzonden, reeds door u is ontvangen en dat u de
inhoud van deze brief zult betrekken bij uw onderzoek. Uit de
inhoud van deze brief blijkt eens te meer dat G. elke objectiviteit
ten aanzien van cliënt heeft verloren en het uitoefenen van
cliënt van zijn rechten interpreteert als "lastigvallen".
Hoogachtend.
P.
Daarna maakte de Nationale Ombudsman een samenvatting van de klacht
en de feiten. Dat zijn hun
bevindingen.
Laatste wijziging van deze bladzijde: maart 2002