Verhalen van kosten lukte niet
2001
G.
t.a.v. de heer N.
18 oktober 2001
Uw ref. 2000.11 029 dn
Van mr P.
Geachte heer N.,
U zult inmiddels ook kennis hebben genomen van de
uitspraak van de Nationale Ombudsman.
De klacht van cliënt is gegrond verklaard voor
wat betreft de brief van G. van 14 juli 2000 als
reactie op de brieven van cliënt van 23 juni 2000
en 30 juni 2000. Dit betekent dat klachten welke door
cliënt worden ingediend, ook als zodanig dienen te
worden behandeld door G.. Cliënt zal erop toezien
dat dit ook geschiedt. Bij gebreke hiervan zal
cliënt passende actie ondernemen.
De gegrondverklaring van de klacht van cliënt
betekent eveneens dat sprake is onrechtmatig handelen
aan de zijde van G.. Dit impliceert dat G.
aansprakelijk is voor de schade welke in dit geval
door cliënt is geleden. In elk geval bedraagt
deze schade de kosten van juridische hulp en bijstand
in verband met de procedure bij de Nationale Ombudsman.
Deze schade bedraagt f 3.885,00 (excl. BTW).
Inclusief BTW komt de schade van cliënt uit
op f 4.623,15. Bij deze verzoek ik, en desnodig sommeer
ik u, om binnen 10 dagen na heden over te gaan tot
betaling van een bedrag groot f 4.623,15 op
rekeningnummer ### t.n.v. ### o.v.v. mijn referentie.
Bij gebreke van betaling zal ik G. in rechte betrekken.
Hoogachtend,
P.
G.
Bedrijfsbureau
G.
De heer mr. P.
Ons kenmerk 2001.06 020 dn
Datum 24 oktober 2001
Uw brief van 18 oktober 2001
Geachte heer P.,
Hierbij bevestigen wij u de ontvangst van uw
brief van 18 oktober 2001.
Wij hebben uw verzoek voor een schadeloosstelling
in behandeling genomen. Wij hopen u zo spoedig
mogelijk nader te kunnen berichten.
Hoogachtend,
N.
G.
Bezwaar & Beroep G.
t.a.v. de heer mr P.
Contactpersoon M.
Datum 30 oktober 2001
Uw brief van 18 oktober 2001
Betreft: Schadevergoeding D.
Geachte heer P.,
Via ons hoofdkantoor ontvingen wij uw brief van
bovenaangehaalde datum, waarin u een
bedrag van f 4623,15 aan schadevergoeding claimt.
Wij beraden ons momenteel over deze claim en zullen u
zo spoedig mogelijk hierover nader informeren.
Hoogachtend,
G.
M.
Een paar maanden later kwam de volgende brief:
UWV g.
Regio Z.
Afd. Bezwaar en Beroep
### Advocaten
t.a.v. de heer mr P.
contactpersoon Dhr. mr M.
Datum 25 maart 2002
Uw brief van 18 oktober 2001
Betreft:Bezwaar D.
Geachte heer P.,
Met uw brief van bovenaangehaalde datum claimde u een bedrag
aan schadevergoeding van f4.623,15 in verband met de
gegrondverklaring van een door u namens de heer D. te
### ingediende klacht bij de Nationale Ombudsman.
Ik deel u hierbij mede dat wij besloten hebben uw claim af te wijzen.
Uw vordering wordt gebaseerd op het feit dat de Nationale Ombudsman
de klacht van de heer D. gegrond heeft verklaard. Naar de mening van
D. betekent dit dat G. c.q. haar rechtsopvolger Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (verder: G./UWV) onrechtmatig ten opzichte
van hem heeft gehandeld.
De Nationale Ombudsman heeft in zijn rapport van 10 oktober 2001 de
door de heer D. ingediende klachten ter zake van de handelwijze
van het G./UWV deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Voor wat betreft de gegrondverklaarde klacht komt de Nationale Ombudsman
tot de conclusie dat het G./UWV bij brief van 14 juli 2000 de heer
D. niet behoorlijk heeft geantwoord. Of die conclusie rechtvaardigt
om te stellen dat er sprake is geweest van een onrechtmatig
handelen van de zijde van G./UWV, waaraan de heer D. een recht
op schadevergoeding kan ontlenen voor de kosten gemaakt in de
procedure bij de Nationale Ombudsman gaat ons te ver.
Van het G./UWV had, als wij naar het oordeel van de Nationale Ombudsman
kijken, verwacht mogen worden dat er een andere inhoudelijk
beantwoording op zijn plaats zou zijn geweest. Maar het feit dat
een ander antwoord voor de hand had gelegen betekent geenszins dat er
sprake is geweest van een onrechtmatig handelen.
Naar onze mening is er dan ook geen sprake geweest van een onrechtmatig
handelen.
Daarnaast is het nog de vraag of het nodig was om voor het voeren
van de klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman de hulp van een
advocaat in te schakelen.
Ook daarvan is naar ons oordeel geen sprake.
Juist voor de procedure bij de nationale Ombudsman was dit naar
onze mening niet nodig geweest, temeer daar er geen sprake was van
een ingewikkelde juridische discussie, waarvoor de hulp van een
advocaat vereist was.
Ook de Nationale Ombudsman zelf is van oordeel dat de klachtprocedure
een laagdrempelig karakter heeft, wat betekent dat deze in beginsel
zonder problemen kan worden gevoerd zonder (rechts-)bijstand.
Kosten gemaakt in het kader van de klachtprocedure moeten dan ook voor
rekening van de betrokkene blijven, tenzij sprake is van bijzondere
omstandigheden van het geval.
Dergelijke omstandigheden zijn in deze zaak niet aanwezig.
Bovendien heeft het geclaimde bedrag van f4.623.15 betrekking op
een zaak. waarin de heer D. slechts gedeeltelijk gelijk heeft gekregen
en staat de hoogte van het bedrag naar onze mening niet in verhouding
tot de werkzaamheden zoals wij menen dat die door u in deze zaak
zullen zijn verricht.
Vertrouwende u zo voldoende te hebben ingelicht,
Hoogachtend,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
UWV G.
M.
En mijn advocaat stuurt de volgende brief terug:
UWV G.
t.a.v. de heer M.
5 april 2002
Van mr P.
Geachte heer M.,
Uw brief van 25 maart 2002 ontving ik in goede orde op 26 maart jl.
Lees ik uw brief juist, dan stelt u zich op het standpunt dat
cliënt geen recht op vergoeding van kosten juridische hulp en
bijstand zou hebben omdat niet voldaan zou zijn aan de zgn.
dubbele redelijkheidstoets.
Ik zou mij wel kunnen voorstellen dat het G. bijvoorbeeld een deel
van de kosten van cliënt zou betalen omdat de klacht gedeeltelijk
gegrond is verklaard maar daarmee is de rek er dan ook uit. Indien u
niet bereid bent om f 2.311,58 (€ 1.048,95) te betalen,
dan ga ik over tot dagvaarding. Gaarne verneem ik van u binnen vijf dagen
na heden. Ik geef deze termijn aan omdat het bijna een halfjaar geduurd
heeft voordat u op mijn brief reageerde. Dat op zich is al klachtwaardig.
Indien ik binnen deze termijn van u geen positief antwoord ontvang
dan zal worden overgegaan tot dagvaarding. Gaarne verneem ik van u
alsdan wel of de dagvaarding betekend dient te worden te uwen kantore
dan wel dat de dagvaarding betekent kan worden ten kantore van uw advocaat.
Hoogachtend,
P.
De uitvoeringsinstelling gaf een reactie in een
brief van 16 april 2002, en liet
weten, niet te betalen.
Omdat een
tweede klacht bij
de Nationale Ombudsman werd ingediend, dacht ik, dat
misschien de kosten van beide procedures tegelijkertijd op het UWV G. verhaald
konden worden.
Helaas verloor ik de tweede procedure, dus toen werd alsnog, via een dagvaarding
de kosten van de eerste procedure op het UWV G. verhaald.
Hieronder volgt de brief aan de gerechtsdeurwaarder, eerst de
begeleidende brief.
Gerechtsdeurwaarderskantoor Z.
18 december 2002
Van mr P.
Geachte heer, mevrouw,
Bijgaand treft u aan in drievoud een dagvaarding met het verzoek
deze te betekenen aan het UWV G. te G..
Gaarne ontvang ik de betekende stukken retour.
Met vriendelijke groet,
P.
Heden, de ..... december tweeduizendtwee, ten verzoeke van D.,
wonende te ### aan de ###, te dezer zake domicilie kiezende te ###
aan de ### ten kantore van ###advocaten, van wie de advocaat
en procureur mr P. ten deze tot gemachtigde wordt gesteld met
het recht van substitutie en vervanging;
Heb ik, .....
GEDAGVAARD:
het UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN, mede gevestigd
te G. aan het ###, mitsdien aldaar mijn exploot doende, sprekende
met en afschrift dezes latende aan: .....
MET DE UITDRUKKELIJKE MEDEDELING:
Indien de gedaagde niet op de eerste of op een door de rechter
nader te bepalen roldatum in het geding verschijnt, in persoon
of bij gemachtigde, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten
in acht zijn genomen, dan verleent de rechter verstek tegen
haar en wijst hij de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig
of ongegrond voorkomt. Dat conclusies en akten kunnen worden
genomen ter terechtzitting of (schriftelijk) door indiening
ter griffie vóór roldatum;
OM:
Op maandag, de ..... januari tweeduizenddrie, des voormiddags
te 10.00 uur, in persoon of bij gemachtigde, te verschijnen
ter terechtzitting van de rechtbank, sector kanton, te M.,
welke zitting alsdan en aldaar gehouden zal worden in het
gerechtsgebouw, gelegen aan de ###;
TENEINDE:
Alsdan namens mijn rekwirant als eiser te horen eis doen
en concluderen:
1. Eiser, hierna "D.", is reeds jaren verwikkeld in diverse procedures
met gedaagde, UWV G. en haar rechtsvoorgangers, hierna "UWV G.",
inzake beoordelingen in het kader van de WAO. D. heeft een klachten
ingediend bij UWV G. vanwege onzorgvuldig handelen, zo werden
medische kaarten onjuist overgetypt van de handgeschreven aantekeningen,
werden verkeerde stukken toegevoegd aan het dossier waardoor
verzekeringsartsen verkeerde beslissingen namen aangezien zij
zich baseerden op verkeerde informatie, werd geweigerd stukken
uit het medisch dossier te verwijderen . etc. etc.;
2. Bij brief van 14 juli 2000 heeft UWV G. D. meegedeeld geen klachten
meer in behandeling te zullen nemen dan tenzij UWV G. dit zou believen.
D. heeft een dergelijk handelen van UWV G. onzorgvuldig geacht en heeft
conform het bepaalde in deze klachtenregeling een klacht ingediend bij
de Nationale Ombudsman te Den Haag (productie 1). D. heeft bij brief
van 24 juli 2000 een aanvullende productie toegezonden aan
de Nationale Ombudsman (productie 2). De Nationale Ombudsman heeft
bij brief van 13 november 2000 gemeld de klacht in behandeling te
hebben genomen waarbij zij tevens heeft aangegeven een vorige klacht
van D. in het onderzoek te betrekken. Deze eerdere klacht van D.
is geformuleerd door de Nationale Ombudsman onder punt 1 van haar
brief van 13 november 2000. De in de brief van 20 juli 2000 door D.
geuite klacht is door de Nationale Ombudsman weergegeven onder punt 2
van haar brief van 13 juli 2000 (productie 3);
3. De Nationale Ombudsman heeft op 8 februari 2001 het verweer van
UWV G. op de klachten van D. toegezonden. D. zal hier kortheidshalve
naar verwijzen (productie 4). D. heeft op het verweer van UWV G.
gereageerd bij brief van 21 februari 2001 (productie 5);
4. Bij brief van 5 juli 2001 heeft UWV G. een aanvullend verweerschrift
ingediend (productie 6). Hierop heeft D. doen reageren bij brief van
2 augustus 2001 (productie 7). De Nationale Ombudsman heeft zijn
bevindingen toegezonden op 6 september 2001 (productie 8);
5. Op 10 oktober 2001 heeft de Nationale Ombudsman zijn openbaar rapport
toegezonden waarbij is geoordeeld dat de klacht over de onderzochte gedraging
van UWV G., wat betreft het niet reageren op het gestelde in de brief van
D. van 26 februari 2000 te aanzien van de late toezending van
de stukken en verzoeken en wat betreft het belemmeren van
de rechtsgang in verband met het daags voor een zitting van
de Centrale Raad van Beroep toezending van kopieën van
de medische kaarten en het dossier van D., niet gegrond is.
Wat betreft de mededeling van UWV G. in een brief van 14 juli 2000
aan D., dat voortaan niet meer automatisch een inhoudelijk onderzoek
zou worden gestart naar aanleiding van een door D. ingediende klacht,
is de klacht gegrond bevonden (productie 9). Bij brief van
18 oktober 2001 heeft D. UWV G. opgave gedaan van de kosten
juridische hulp en bijstand betreffende de klachtprocedure
en verzocht over te gaan tot betaling (productie 10).
De kosten verbonden aan de indiening van de klacht
hebben € 2.097,90 bedragen. Bij brief van 18 oktober 2001
heeft UWV G. zich op het standpunt gesteld niet bereid te zijn
over te gaan tot vergoeding van kosten juridische hulp en bijstand.
De hoogte van de kosten juridische hulp en bijstand worden
niet betwist doch UWV G. stelt zich op het standpunt dat
geen sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van
UWV G. ten gevolge waarvan D. recht op schadevergoeding zou hebben.
Voorts heeft UWV G. aangegeven dat deze procedure gemakkelijk gevoerd
had kunnen worden zonder advocaat (productie 11);
6. D. heeft bij brief van 5 april 2002 doen aangeven het niet eens
te zijn met de stelling van UWV G. en verzocht, aangezien de klacht
deels gegrond is verklaard, kosten te vergoeden tot een percentage
van 50% (€ 1.048,95) (productie 12). Dit voorstel is door
UWV G. van de hand gewezen bij brief van 16 april 2002, zodat dit
voorstel is vervallen en het UWV daar geen beroep meer op kan
doen (productie 13);
7. Nu de klacht van D. deels gegrond is verklaard kan ervan worden
uitgegaan dat sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van
UWG G. betreffende het gegrond verklaren gedeelte van de klacht,
zodat UWV G. gehouden is over te gaan tot betaling van schade
welke D. dientengevolge heeft geleden. Deze schade komt voor vergoeding
in aanmerking. De complexiteit van deze kwestie maakte
het noodzakelijk dat D. zich voorzag van juridische hulp en bijstaand.
Ook de hoogte van deze kosten is redelijk. De juridische hulp en
bijstand van D. heeft met name betrekking
gehad op die klacht, die gegrond is verklaard.
Deze kosten ad € 2.907,90 komen derhalve voor vergoeding
in aanmerking. Aangezien UWV G. geweigerd heeft over te gaan
tot betaling, is UWG G. eveneens verschuldigd buitengerechtelijke
invorderingskosten tot twee liquidatiepunten alsmede de wettelijke rente;
8. De vordering van D. bedraagt:
- Hoofdsom € 2.097,90
- Incassokosten € 272,00
----------
Totaal € 2.369,90
9. D. biedt aan het bewijs van al zijn stellingen
door alle middelen rechtens, in het bijzonder door middel
van getuigen, waaronder hemzelf, zonder zich echter gehouden
te achten enige bewijslast te aanvaarden welke hem rechtens
niet toekomt;
MITSDIEN:
Het de rechtbank, sector kanton, behage
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen te veroordelen
te betalen aan D. een bedrag groot € 2.369,90 (zegge:
tweeduizenddrie-honderdnegenenzestig euro en negentig eurocent),
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding
tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling
van UWV G. in de kosten van deze procedure.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder € .....
En vervolgens ging onderstaande brief naar de rechtbank:
Rechtbank M.,
sector kanton
t.a.v. E.A. Heer/Vrouwe Griffier
6 januari 2003
Van mr. P.
Geachte heer, mevrouw,
Bijgaand doe ik u toekomen een dagvaarding met het verzoek
deze te plaatsen op de rol van maandag 15 januari a.s.
Hoogachtend,
P.
Hierboven staat "maandag 15 januari", maar 15 januari valt niet op
een maandag. De datum werd daarom verschoven naar een andere maandag.
Hieronder staat een brief van de rechtbank, met daarbij de
reactie van de UWV.
Rechtbank M.
Sector kanton - locatie M.
De heer mr P.
Datum 25 februari 2003
Ons kenmerk 90602 CV EXPL 03-196
Bijlage(n) 1
Onderwerp D. vs Werknemersverzekeringen
Geachte heer P.,
In bovengenoemde zaak is ter zitting van maandag 24 februari 2003
een conclusie van antwoord genomen.
De kantonrechter heeft bepaald dat de zaak niet geschikt is voor
een verschijning van partijen na antwoord.
De zaak is verwezen naar de rol van maandag 24 maart 2003 te 10.00 uur
voor repliek.
Uitstel wordt niet verleend, tenzij u daarvoor toestemming heeft
gekregen van de wederpartij.
Schriftelijke stukken voor de rolzitting dienen uiterlijk
één werkdag voor de betreffende rolzitting
voor 16.00 uur door de griffie te zijn ontvangen. Nadien
ingekomen stukken, ook faxen, worden geacht niet tijdig
te zijn ingediend. Een persoonlijke verschijning ter
terechtzitting blijft altijd mogelijk.
Hoogachtend,
de griffier.
Rechtbank te M.
sector kanton
Rolzitting d.d. 24 februari 2003
rolnummer: 03-196
Conclusie van antwoord
In de zaak van
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd en kantoorhoudend te A., alsmede te G.,
Gedaagde
rolgemachtigde: deurwaarder B.
tegen
D. wonende te ###,
eiser
gemachtigde: mr. P.
Gedaagde, hierna ook: UWV, ontkent en betwist al hetgeen eiser bij
dagvaarding heeft gesteld behoudens voorzover gedaagde een en
ander uitdrukkelijk erkent.
Op 14 juli 2000 is door gedaagde aan eiser een brief gezonden waarin
hem werd medegedeeld dat voortaan niet automatisch een onderzoek zal
worden gestart naar aanleiding van een door hem ingediende klacht.
Met betrekking tot deze brief heeft eiser een klacht ingediend bij
de nationale ombudsman. Hij heeft zich ter zake laten bijstaan door
een advocaat die zowel in verband met deze als met een eerder door
eiser ingediende klacht tegen gedaagde, enige brieven aan
de ombudsman heeft gezonden.
Beide klachten zijn gevoegd behandeld door de ombudsman die de als
eerste ingediende klacht ongegrond heeft bevonden en de tweede klacht
gegrond heeft bevonden.
Eiser meent dat een door de ombudsman gegrond verklaarde klacht
zonder meer aangeeft dat ten
aanzien van de aan die gegronde klacht ten grondslag liggende
feiten gesteld moet worden dat deze onrechtmatig zijn.
Dat is een misvatting.
Naar gedaagdes oordeel kan in dit kader met betrekking tot
een gegrond verklaarde klacht slechts
worden gesteld dat het gedrag niet voldoet aan het gedrag dat
van gedaagde als zelfstandig bestuursorgaan verwacht had mogen worden.
Waar voor een bestuursorgaan de norm hoog is, kan wel gezegd
worden dat ingeval die norm niet bereikt wordt in
een concreet geval, onrechtmatigheid, zeker in een geval
als het onderhavige, niet, en zeker niet zonder meer, gegeven is.
Nog los van de ontkende onrechtmatigheid met betrekking tot
de gegrond verklaarde klacht merkt gedaagde op dat ingevolge
vaste jurisprudentie van de Hoge Raad om voor vergoeding
van kosten van rechtsbijstand in aanmerking te kunnen komen
voldaan moet zijn aan twee voorwaarden te weten: het moet
redelijk zijn om deskundige bijstand in te roepen, en
de terzake gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
Gedaagde bestrijdt dat het voor eiser redelijk was om
hier deskundige hulp in te roepen.
De klacht procedure bij de Nationale Ombudsman betreft een
laagdrempelige procedure die door een ieder makkelijk begonnen
en voortgezet kan worden en geen bijzondere (juridische of andere)
deskundigheid vereist.
Dat geldt naar gedaagdes oordeel te meer voor goed opgeleide personen
zoals eiser die er bovendien al eerder blijk van hebben gegeven
de pen op zakelijke, consistente en vasthoudende wijze te kunnen
hanteren en dat ook doen.
Daarenboven is het zo dat, voor zover nodig, van de zijde van
de ombudsman het initiatief wordt genomen om de klacht nader uit
te werken zodanig dat in de klacht de grieven van klager in volle
omvang aan de orde kunnen komen en door de ombudsman in
zijn beoordeling van het gewraakte handelen alle van belang
zijnde aspecten kunnen worden meegewogen.
Juridische ondersteuning is daarbij ongetwijfeld als onnodig
aan te merken.
Uit het voorgaande blijkt dat eiser twee klachten tegen gedaagde
heeft ingediend waarvan 1 ongegrond is verklaard.
Eiser heeft (terecht) bij brief van 5 april 2002 (prod. 12 bij eis)
aangegeven dat gelet op het feit dat de helft van de klachten ongegrond
was bevonden, de helft van het door hem bij brief van 5 april
2002 wegens gemaakte kosten van rechtsbijstand gevorderde bedrag verviel.
Gedaagde is van mening dat eiser er hier blijk van heeft gegeven
in te zien dat én hoezeer de hoogte van zijn vordering zoals
die nu voorligt als onredelijk gekenschetst dient te worden.
Onweersproken is dat de grondslag van de klacht die door de ombudsman
niet gegrond werd bevonden niet voor onrechtmatig kan worden gehouden.
Gedaagde houdt het ervoor dat voor de vordering van de helft van
het gevorderde bedrag geen rechtsgrond kan worden aangewezen.
Het betreft kosten die eiser gemeend heeft te moeten maken en die
(dan ook) door hemzelf gedragen dienen te worden.
Indien en voor zover met betrekking tot de gegrond verklaarde klacht
gezegd zou moeten worden dat sprake is van onrechtmatigheid
(hetgeen ontkend blijft);
Indien en voor zover het inroepen van juridische bijstand als
redelijk aangemerkt zou moeten worden (hetgeen ontkend blijft);
dan blijft staan dat de vordering niet als redelijk kan worden
aangemerkt.
Immers vordert eiser in hoofdsom € 2.097 ,- welk bedrag naar
gedaagdes oordeel een onredelijk (hoog) bedrag is, afgezet tegen
de activiteiten van de rechtshelper die, naar uit het dossier van
gedaagde blijkt, hebben bestaan uit het schrijven van drie
(inhoudelijke) brieven, en het ontvangen van 6 brieven.
Bedoelde activiteiten kunnen volgens gedaagde niet - in redelijkheid -
tot een vordering van € 2.097,-- leiden.
Met betrekking tot de door eiser, naast de hoofdsom
gevorderde € 272,- merkt gedaagde op van mening te zijn ook
dit bedrag niet aan eiser verschuldigd te zijn.
Bij kosten als hier gevorderd moet het gaan om
méér dan een enkele,
eventueel herhaalde, aanmaning of het enkel doen van een
schikkingsvoorstel; nu daarvan geen sprake is komt dit bedrag
niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van eiser ligt naar de mening van gedaagde voor
onmiddellijke afwijzing gereed. Gedaagde biedt, onder protest
van gehoudenheid daartoe, voor zover nodig uitdrukkelijk bewijs
aan van zijn stellingen door alle middelen rechtens.
Met Conclusie: dat eiser in zijn vordering niet ontvankelijk
zal worden verklaard, althans dat deze zal worden afgewezen,
met veroordeling van eiser in de kosten van het geding !
Mijn advocaat vraagt om uitstel:
Rechtbank M., sector kanton
t.a.v. E.A. Heer/Vrouwe Griffier
M.
PER TELEFAX: ####
20 maart 2003
Van mr. P.
Geachte heer, mevrouw,
Opgemelde kwestie staat ter rolle van de kantonrechter
van 24 maart a.s. voor repliek.
Gaarne moge ik u verzoeken een aanhouding te verlenen
voor de duur van vier weken. De wederpartij is hiermee akkoord.
Kopie dezes zend ik aan de gemachtigde van de wederpartij.
Hoogachtend,
P.
De rechtbank verleent het uitstel:
Rechtbank M.
Sector kanton - locatie M.
De heer mr P.
Datum 25 maart 2003
Ons kenmerk 90602 CV EXPL 03-196
Bijlage(n) geen
Onderwerp D. vs UW
Geachte heer P.,
Hierbij deel ik u mede dat de kantonrechter bovenvermelde zaak
aanhoudt tot de zitting van maandag 28 april 2003 te 10.00 uur,
voor repliek, peremptoir.
Uitstel wordt niet verleend, tenzij u daarvoor toestemming
heeft gekregen van de wederpartij.
Schriftelijke stukken voor de rolzitting dienen uiterlijk
één werkdag voor de betreffende rolzitting
voor 16.00 uur door de griffie te zijn ontvangen. Nadien
ingekomen stukken, ook faxen, worden geacht niet tijdig
te zijn ingediend. Een persoonlijke verschijning ter
terechtzitting blijft altijd mogelijk.
Hoogachtend,
de griffier.
Mijn advocaat vraag opnieuw uitstel aan. Hieronder
de brief van de rechtbank, die het uitstel verleent:
Rechtbank M.
Sector kanton - locatie M.
De heer mr P.
Datum 29 april 2003
Onderwerp D. vs Werknemersverzekeringen
Geachte heer P.,
Hierbij deel ik u mede dat de kantonrechter bovenvermelde zaak
aanhoudt tot de zitting van maandag 2 juni 2003 te 10.00 uur,
voor repliek, peremptoir.
Uitstel wordt niet verleend, tenzij u daarvoor toestemming
heeft gekregen van de wederpartij.
Schriftelijke stukken voor de rolzitting dienen uiterlijk
één werkdag voor de betreffende rolzitting
voor 16.00 uur door de griffie te zijn ontvangen. Nadien
ingekomen stukken, ook faxen, worden geacht niet tijdig
te zijn ingediend. Een persoonlijke verschijning ter
terechtzitting blijft altijd mogelijk.
Hoogachtend,
###
de griffier.
Hieronder staat de begeleidende brief van mijn advocaat,
vervolgens de brief van mijn advocaat met twee bijlagen.
De laatste bijlage heb ik zelf geschreven.
Rechtbank M., sector kanton
t.a.v. E.A. Heer/Vrouwe Griffier
13 mei 2003
Van mr. P.
Geachte heer, mevrouw,
Bijgaand treft u aan in drievoud een exemplaar van
de conclusie van repliek welke bestemd is voor de rol
van de kantonrechter van 2 juni a.s.
Hoogachtend,
P.
Rechtbank M., sector kanton
Zittingsdatum: 2 juni 2003
Rolnummer: 03-196
CONCLUSIE VAN REPLIEK
Inzake:
D., wonende te ###,
- eiser -
Gemachtigde: mr P.
Contra:
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
mede gevestigd te G.;
- gedaagde -
Gemachtigde: mr B.
Eiser, hierna "D.", doet eerbiedig zeggen en concluderen
voor repliek:
1. D. handhaaft hetgeen hij heeft gesteld in
de dagvaarding d.d. 9 januari 2003. Hij ontkent en betwist
hetgeen door gedaagde, hierna "het UWV", is gesteld in
de conclusie van antwoord, behoudens hetgeen in het hierna
volgende uitdrukkelijk en gaaf wordt erkend;
2. Tussen partijen staat vast dat D. een klacht ingediend
heeft bij de Nationale Ombudsman tegen de belemmering van
de rechtsgang van de zijde van het UWV in verband met het daags
voor een zitting van de Centrale Raad van Beroep toezenden van
kopieën van de medische kaarten in het dossier van D..
Deze klacht is door de Nationale Ombudsman niet gegrond verklaard.
Voorts heeft de gemachtigde van D. bij brief van 20 juli 2000
een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman inzake de brief
van het UWV van 14 juli 2000 waarin is meegedeeld dat
geen klachten in behandeling zullen worden genomen dan
tenzij het UWV dit zou believen. Deze klacht is door
de Nationale Ombudsman gegrond verklaard;
3. D. stelt zich op het standpunt dat het destijds door
het UWV ingenomen standpunt dat klachten van D. niet meer in
behandeling zouden worden genomen, onjuist is en niet conform
de klachtenregeling, zoals het UWV die zelf hanteert.
Deze visie van D. is door de Nationale Ombudsman gehonoreerd.
Dat betekent dat sprake is van onrechtmatig handelen van
de zijde van het UWV op de voet van art. 6:162 BW.
Dit onrechtmatig handelen kan aan het UWV worden toegerekend.
Er is namelijk sprake van een oorzaak die, in de bewoordingen
van het art. 6:162, derde lid BW, krachtens de in
het verkeer geldende opvattingen voor rekening van het UWV komt
(N J 1998, 526 en N J 2000. 88);
4. Het vorenstaande leidt ertoe dat de kosten van
juridische hulp en bijstand op grond van art. 6:96, tweede lid BW
voor vergoeding in aanmerking komen indien zowel het inroepen
van die bijstand als de kosten daarvan redelijk zijn
(NJ 2000, 88 en NJ 2000, 87). Het is derhalve niet zo dat slechts
in uitzonderingsgevallen of onder bijzondere omstandigheden kosten
van juridische hulp en bijstand voor vergoeding in aanmerking
zouden kunnen komen;
5. In de visie van D. kan wat dat betreft aansluiting
worden gezocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake
de vergoeding van kosten van juridische hulp en bijstand in
de bestuurlijke voorprocedure;
6. Het UWV betwist enerzijds dat sprake is van
onrechtmatig handelen. Anderzijds betwist het UWV dat niet
wordt voldaan aan de zgn. dubbele redelijkheidseis;
7. Er is wel degelijk sprake van onrechtmatig handelen
van de zijde van het UWV. Het UWV heeft, zo heeft
de Nationale Ombudsman ook geconstateerd, de door haar
zelf geïntroduceerde klachtenregeling niet nageleefd jegens D..
Er wordt immers inbreuk gemaakt conform het bepaalde in
art. 6:162 BW op een recht dat door het UWV zelf is gecreëerd.
Er is geen sprake van een rechtvaardigingsgrond zodat sprake is
van een onrechtmatige daad van de zijde van het UWV.
Deze onrechtmatige daad kan aan het UWV worden toegerekend omdat
zij te wijten is aan haar schuld. Subsidiair kan worden gesteld
dat het UWV, mede nu sprake is van een door zelf gecreëerde
regeling, handelt in strijd met hetgeen in
het maatschappelijk verkeer betaamt;
8. Voorts wordt voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.
Het UWV stelt dat juridische ondersteuning onnodig is voor het voeren
van een klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman;
9. Het onderwerp waar de klacht betrekking op heeft is
juridisch van aard. Ook het verloop van de correspondentie bij
de Nationale Ombudsman is juridisch van aard geweest. D. zelf
was niet in staat om deze te voeren. Uit inhoud van de correspondentie
kan worden afgeleid dat het redelijk is geweest dat D.
juridische bijstand heeft ingeroepen. Daarbij komt dat
de klacht tegen het UWV niet op zich staat. D. is verwikkeld
in diverse procedures tegen het UWV waarbij hij mede gezien
zijn fysieke beperkingen en de juridische complexiteit van
deze procedures, genoodzaakt is zich (tevens) bij te laten
staan door advocaten;
10. Voorts dient niet uit het oog te worden verloren
dat D. eerst zelf een klacht bij de Nationale Ombudsman heeft
ingediend met betrekking tot het niet verstrekken van
medische kaarten. De brief van 14 juli 2000 was voor D. aanleiding
om juridische hulp en bijstand in te roepen met betrekking tot
het indienen van een klacht omdat hij daartoe niet in staat was.
Hij heeft zich daarop gewend tot zijn gemachtigde die vervolgens
namens hem een uitvoerige klacht heeft ingediend bij
de Nationale Ombudsman;
11. De werkzaamheden van de gemachtigde van D. hebben
zich met name geconcentreerd rondom de klacht tegen de weigering
van het UWV nog verdere klachten van D. in behandeling te nemen.
Nu deze klacht gegrond is verklaard, komen de kosten
van juridische hulp en bijstand, welke D. dienaangaande
heeft gemaakt. derhalve voor vergoeding in aanmerking.
In totaal is 11,1 uur besteed aan de kwestie.
Het uurtarief van de advocaat van D. in 2000 en 2001
bedroeg f 350,00 zodat totaal aan D. dienaangaande in
rekening is gebracht f 3.885,01 (excl. BTW). Inclusief BTW
komt dit uit op f 4.623,16. D. heeft coulancehalve
het UWV voorgesteld € 1.048,95 te betalen,
zijnde de helft van de kosten, doch zelfs dat heeft
het UWV geweigerd, zodat dat voorstel is komen
te vervallen;
12. Een specificatie van de verrichte werkzaamheden
wordt overgelegd in productie 1;
13. Het UWV betwist verschuldigdheid van
de buitengerechtelijke invorderingskosten tot een bedrag
van € 272,00. Conform het rapport voorwerk 2 kunnen
de buitengerechtelijke invorderingskosten worden vastgesteld
op 2 liquidatiepunten, zijnde in dit geval € 272,00.
(D. is overigens meer dan 2 liquidatiepunten verschuldigd aan zijn
gemachtigde.) Er zijn diverse brieven verzonden aan het UWV
teneinde te komen tot incasso van de vordering doch het UWV
heeft geweigerd over te gaan tot betaling. Indien noodzakelijk,
is D. bereid de integrale correspondentie dienaangaande
te overleggen. Er is namelijk geen sprake van slechts
één enkele aanmaning;
14. D. overlegt als productie 2 zijn brief van
13 maart 2003;
15. De vordering van D. is derhalve toewijsbaar.
D. herhaalt zijn bewijsaanbod;
MET CONCLUSIE:
Tot persistit!
Gemachtigde
Project: ### D./Klacht UWV G.
Debiteur: ### D.
Datum Tijd Omschrijving
19-07-00 0,5 brief Ombudsman
19-07-00 0,5 tel.gesprek cliënt
19-07-00 1,5 studie dossier
07-08-00 0,1 brief ontvangen
02-08-00 0,7 tel.gesprek cliënt
02-08-00 0,3 studie dossier
31-10-00 0,1 brief ontvangen
09-02-01 0,1 brief cliënt
19-02-01 0,1 tel.gesprek cliënt
06-06-01 0,1 brief Ombudsman ontv.
06-06-01 0,1 brief Ombudsman
25-07-01 0,2 brief ontvangen
25-07-01 0,8 Ombudsman
26-07-01 0,2 brief cliënt
25-07-01 0,5 brief Ombudsman
26-07-01 1,8 brief derde
25-07-01 2,0 studie dossier
01-08-01 0,2 brief ontvangen
01-08-01 0,1 brief cliënt
01-08-01 0,1 brief derde
26-10-01 0,1 brief ontvangen
31-10-01 0,1 brief ontvangen
11-10-01 0,2 brief cliënt
26-10-01 0,1 brief cliënt
11-10-01 0,2 brief G.
31-10-01 0,1 brief derde
11-10-01 0,3 lezen uitspraak Ombudsman
----
11,1
11,1 uur x f 350,00 f 3.885,00
BTW 19% f 738,15
----------
totaal
f 4.623,15 / € 2.097,89
Reactie op "Conclusie van antwoord"
en aanvullende informatie over mijn situatie.
Datum : 13 maart 2003
Kenmerk rechtbank : 90602 CV EXPL 03-196
Onderwerp : D. vs Werknemersverzekeringen
Edelachtbare heer, vrouwe,
Graag wil ik een reactie geven op de "Conclusie van antwoord".
Hierbij gebruik ik de term "het G.", wat ruim opgevat kan worden.
Allereerst ben ik van mening, dat ik bij een klachtprocedure bij
De Nationale Ombudsman het recht heb om mij door een advocaat
te laten vertegenwoordigen. Bij klachten over uitvoeringsinstellingen
is dat ook niet uitzonderlijk, wat blijkt uit de uitspraken
die openbaar zijn gemaakt.
Ten tweede zou ik mijn situatie willen voorleggen, en de wijze waarop
ik mij tegenover het G. staande probeer te houden.
Alhoewel ik al genoeg problemen met mijn gezondheid heb,
probeer ik iedere dag wat te doen aan brieven schrijven, etc.
Soms heb ik echter een paar weken achter elkaar, dat ik niet
in staat ben om daar mee bezig te zijn. Ik kan helaas niet zoveel
doen als ik zou willen, en moet zo noodgedwongen allerlei misstanden
maar laten voortduren.
Medio 2000, toen mijn advocaat een klacht toevoegde aan
de procedure bij De Nationale Ombudsman, was ik ook nog
verwikkeld in de volgende procedures:
• Mijn zesde beroepszaak tegen het G.
(in hoger beroep gewonnen).
• Een bezwaarprocedure, als vervolg op het winnen
van mijn vijfde beroepszaak (loopt nog).
• Een procedure bij het Regionaal Medisch Tuchtcollege
tegen psychiater E., die de rechtbank in een beroepszaak adviseerde
(in hoger beroep gewonnen).
• Briefwisseling met het G. over verzekeringsarts L.,
wat in 2001 leidde tot een klacht bij het Medisch Tuchtcollege
(loopt nog).
• Briefwisseling met het G. over verzekeringsarts K.,
wat in 2003 leidde tot een klacht bij
het Medisch Tuchtcollege (loopt nog).
• Correspondentie met klinisch psycholoog drs. K7.,
die een onjuiste brief aan het G. verstuurde,
wat in 2002 leidde tot een klacht bij het N. I. P.
(loopt nog).
Daarvoor deed ik een beroep op meerdere advocaten, waardoor ik over
het jaar 2000 vijftienduizend euro (33.057,19 gulden)
aan advocaatkosten had.
Ik heb veel hulp en steun van familie, en ik gebruik mijn spaargeld
en mijn uitkering, om mijn advocaten te betalen. In 1999 heb ik ook
een kopieermachine moeten kopen, om het vol te kunnen houden.
En tegenwoordig maak ik zelfs gebruik van een secretaressebureau.
Ook heb ik met een psycholoog gesproken, hoe ik mij
in psychisch opzicht staande kan houden tegenover het G..
Tot slot wil ik duidelijk maken, dat de werkwijze van het G.
leidt tot extra onnodig veel werkzaamheden voor mijn advocaat.
De stukken die ik opvroeg, betrof zogenaamde "medische kaart(en)".
Die term heb ik van het G. overgenomen, dus ik mag aannemen, dat
ze weten wat ik daarmee bedoelde. Wat ik eerst ontving was
een handgeschreven reactie op een klacht, en dat is iets anders.
In de briefwisseling met De Nationale Ombudsman schrijft het G.
echter dat de stukken in september waren toegezonden,
wat niet juist is.
Het G. beschrijft ook uitgebreid en subjectief
mijn briefwisseling in het jaar 2000. Volgens mij is dat onnodig,
maar was blijkbaar bedoeld om een bepaalde indruk van mij te geven.
Verder wordt er onduidelijkheid gecreëerd over
een telefoongesprek wat ik met een stafarts had.
En in de brief van 5 juli 2001 schrijft het G., dat ze niet genegen
zijn om de dossiers in kopievorm ter beschikking te stellen.
Het ligt voor de hand, dat mijn advocaat daarop een reactie geeft.
Met al deze dingen moet mijn advocaat zich bezig houden, en
de beweringen van het G. controleren, terwijl medio 2000
de officiële correspondentie al uit zo'n 500 A4-tjes bestond.
Indien de regiodirecteur van het G. de brief van 14 juli 2000
niet had geschreven, en als het G. de correspondentie op
een zorgvuldige manier had gevoerd, dan had ik waarschijnlijk
zelf geprobeerd om de procedure bij De Nationale Ombudsman te doen.
Hoogachtend,
D.
Alweer uitstel:
Rechtbank M.
Sector kanton - locatie M.
De heer mr P.
Datum 3 juni 2003
Onderwerp D. vs Werknemersverzekeringen
Geachte heer P.,
Hierbij deel ik u mede dat de kantonrechter bovenvermelde zaak aanhoudt
tot de zitting van maandag 7 juli 2003 te 10.00 uur, voor dupliek, peremptoir.
Hoogachtend,
de griffier
Vervolgens kwam onderstaande brief, met daarbij de reactie van het UWV:
Rechtbank M.
Sector kanton - locatie M.
De heer mr P.
Datum 7 juli 2003
Ons kenmerk 90602 CV EXPL 03-196
Bijlage(n) 1
Onderwerp D. vs Werknemersverzekeringen
Geachte heer P.,
Hierbij zend ik u een afschrift van de conclusie van dupliek.
Tevens deel ik u mede, dat de kantonrechter in bovengenoemde zaak
vonnis zal wijzen op 1 september 2003.
Hoogachtend,
de griffier
Rechtbank M.
sector kanton
rolzitting d.d. 7 juli 2003
rolnummer. 03-196
Conclusie van dupliek
In de zaak van
Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV}, gevestigd en Kantoorhoudend te A.,
mede kantoorhoudend te G.
Gedaagde
Rolgemachtigde: deurwaarder B.
Tegen
D. wonende te ###.
Eiser
Gemachtigde: mr. P.
Gedaagde, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(hierna ook: UWV) doet zeggen voor dupliek:
Gedaagde handhaaft al zijn stellingen zoals verwoord in
de conclusie van antwoord en ontkent al hetgeen eiser
in strijd daarmee beweert, behoudens voor zover uit
hetgeen hierna volgt ondubbelzinnig van het tegendeel blijkt.
1. Onrechtmatigheid
Vast staat dat eiser 2 klachten tegen gedaagde heeft
ingediend bij de ombudsman.
Met betrekking tot de eerste klacht heeft
de ombudsman geoordeeld dat de onderzochte gedraging
behoorlijk was, met andere woorden: de klacht was ongegrond.
Duidelijk is hier dat aan gedaagde geen verwijt kan worden gemaakt.
Met betrekking tot de tweede klacht heeft de ombudsman geoordeeld,
kort gezegd, dat de klacht gegrond was.
Daarmee is, anders dan eiser meent, bepaald niet gezegd dat
dat oordeel gelijk staat met het oordeel dat sprake is van
onrechtmatigheid.
Een enkele fout levert ook niet zonder meer
een onrechtmatige daad op.
Gedaagde handhaaft dan ook zijn standpunt dat zijn gedrag
in deze niet overeenkwam met hetgeen van gedaagde
als bestuursorgaan verwacht had mogen worden; niet minder,
maar zeker niet meer.
Eiser stelt in zijn repliek dat aansluiting gezocht
zou kunnen worden bij jurisprudentie aangaande
juridische kosten in de bestuurlijke voorprocedure.
Gedaagde ziet daartoe geen enkele aanleiding en meent veeleer
dat hier aansluiting gezocht dient te worden bij
recente jurisprudentie van de HR aangaande vergoeding
van kosten bij het voeren van een tuchtrechtelijke procedure.
Zie daarvoor HR 10 januari 2003, RvdW 2003. 9.
In genoemd arrest heeft de Hoge Raad beslist dat kosten gemaakt
voor een tuchtrechtelijke procedure niet voor vergoeding
in aanmerking kwamen.
Aansluiting bij het tuchtrecht ligt ook meer voor de hand nu
het in tuchtrechtprocedures gaat om de vaststelling of
de aangeklaagde als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakman
heeft gehandeld en niet om de vaststelling van aansprakelijkheid.
Datzelfde heeft mutatis mutandis te gelden ingeval van een klacht
tegen een bestuursorgaan als gedaagde.
Uitspraken van tuchtrechters èn van ombudsman strekken er
vooral toe om de aangeklaagde tot lering te strekken
en te voorkomen dat in de toekomst soortgelijke zaken
zich opnieuw zouden voordoen; handhaving dus van het niveau
dat van aangeklaagden verwacht moet kunnen worden.
2. Redelijkheidstoets
a. het inroepen van juridische hulp
Ten aanzien van de eerste, ongegrond verklaarde klacht heeft
te gelden dat deze toets bij (meer dan) evident ontbreken
van enige onrechtmatigheid, niet behoeft te worden gedaan.
Ten aanzien van de tweede klacht blijft staan, hetgeen gedaagde
bij antwoord heeft aangevoerd daarover.
Gedaagde herhaalt de desbetreffende alinea hier:
"Gedaagde bestrijdt dat het voor eiser redelijk was om hier
deskundige hulp in te roepen.
De klacht procedure bij de Nationale Ombudsman betreft
een laagdrempelige procedure die door een ieder makkelijk begonnen
en voortgezet kan worden en geen bijzondere (juridische of andere)
deskundigheid vereist.
Dat geldt naar gedaagdes oordeel te meer voor goed opgeleide personen
zoals eiser die er bovendien al eerder blijk van hebben gegeven
de pen op zakelijke, consistente en vasthoudende wijze
te kunnen hanteren en dat ook doen.
Daarenboven is het zo dat, voor zover nodig, van de zijde van
de ombudsman het initiatief wordt genomen om de klacht
nader uit te werken zodanig dat in de klacht de grieven van klager
in volle omvang aan de orde kunnen komen en door de ombudsman
in zijn beoordeling van het gewraakte handelen
alle van belang zijnde aspecten kunnen worden meegewogen.
Juridische ondersteuning is daarbij ongetwijfeld
als onnodig aan te merken."
Gedaagde wijst erop dat eiser geen argument aanvoert tegen
de stellingen als hierboven (nogmaals) aangevoerd.
Meer in het bijzonder niet tegen de stelling dat hier sprake is
van een laagdrempelige procedure, die voor goed opgeleide personen
als klager (die de titel Ing. voert) geen bijzondere deskundigheid vergt,
en ook niet tegen de stelling dat van de zijde van de ombudsman
het nodige wordt gedaan om de klacht voor zover al nodig,
nader uit te werken.
Gedaagde meent verder dat uit hetgeen eiser in zijn productie
bij repliek gedateerd 13 maart 2003 stelt in het geheel niet blijkt
van enige noodzaak om juridische hulp in te roepen.
Gedaagde wijst er daarbij op dat eiser, voor zover bekend,
geruime tijd niet aan het arbeidsproces deelneemt en aldus over
de nodige tijd beschikt om een klachtprocedure bij de ombudsman te
voeren.
Dat geldt ook indien eiser door gezondheidsklachten tijdelijk niet
(volledig) in staat zou. zijn om een dergelijke procedure te voeren.
De ombudsman stelt volgens gedaagde geen strikte termijnen waarbinnen
gereageerd dient te worden en, ook al zou dat anders zijn dan kan ongetwijfeld,
onder vermelding van de gezondheidsklachten, uitstel worden verkregen
zodat ook om die reden het inroepen van juridische hulp niet als redelijk
is aan te merken,
b. hoogte van de juridische kosten.
Uit de urenverantwoording van de raadsman van eiser blijkt,
met name in combinatie met de bij eis geproduceerde stukken,
niet veel.
Uit de stukken die wel beschikbaar zijn en inzicht verschaffen
blijkt dat tijdbesteding van eiser's raadsman voor de helft
gerelateerd zal zijn geweest aan de ongegronde klacht.
Als voorbeeld kan dienen de brief van 21 februari 2001 aan
de ombudsman (prod. 5 bij eis)
Daar komt bij dat blijkens de urenverantwoording sprake is
van een tijdbesteding van 1,8 uur voor een brief aan een
(onbekende) derde, welke tijdbesteding naar gedaagde's oordeel
wegens gebrek aan verband met de onderhavige zaak in het geheel
niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Gedaagde houdt het er dan ook voor dat niet meer dan 11,1 uur
minus 1,8 uur, is 9,3 uur en daar de helft van, als
redelijke tijdbesteding voor de zaak kan worden aangemerkt.
Zulks zou inhouden dat een bedrag van niet meer dan f 1.936,73
inclusief BTW als redelijke vergoeding voor rechtshulp gezien
zou kunnen worden.
3. Invorderingskosten
Uit de producties bij eis blijkt van 1 aanmaning,
1 afwijzende reactie van gedaagde, 1 schikkingsvoorstel en
opnieuw 1 afwijzende reactie van de zijde van gedaagde.
Onder verwijzing naar 8.6 juncto 8.3 van het door eiser genoemde rapport
merkt gedaagde op dat, wil de eisende partij recht kunnen doen gelden
op de hierna aan te duiden forfaitaire toewijzing,
de plicht (heeft) om te stellen dat er meer omvattende ,
als buitengerechtelijk aan te merken, werkzaamheden zijn verricht.
Afgezien van 2 uitgaande en 2 inkomende briefjes is geen sprake geweest
van het verrichten van meer omvattende als buitengerechtelijk werkzaamheden
zodat vergoeding daarvan niet aan de orde is.
Gedaagde is aldus van oordeel dat:
er is geen sprake van onrechtmatigheid zijdens gedaagde;
indien en voor zover dat al anders zou zijn, hetgeen ontkend blijft,
was het inroepen van juridische bijstand niet redelijk;
Indien en voor zover het inroepen van juridische bijstand
al redelijk zou zijn, hetgeen ontkend blijft, zijn
de daarvoor gevorderde kosten niet als redelijk aan te merken;
er is geen sprake van het verrichten van meer omvattende,
als buitengerechtelijk aan te merken werkzaamheden zodat vergoeding
van de gevorderde kosten niet aan de orde is.
Uit het vorenstaande blijkt dat en waarom de vorderingen van eiser
voor onmiddellijke afwijzing gereed liggen.
Met conclusie: tot persistit!
In bovenstaande brief wordt geschreven over "briefjes",
dat klinkt minachtend. Er staat ook dat ik tijd en mogelijkheden
genoeg zou hebben om zelf die procedure te voeren, maar
dat zou dan weer ten kosten gaan van de tijd die ik nodig
heb voor andere procedures.
Rolnr: 03-196
Uitspraak: 1 september 2003
Rechtbank M.
Sector kanton - zitting te M.
VONNIS
in de zaak van:
D.,
wonende te ###,
eisende partij,
verder te noemen: D.,
gemachtigde: mr. P.,
tegen:
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERS VERZEKERINGEN,
gevestigd te G.,
gedaagde partij,
verder te noemen: UWV,
rolgemachtigde: B.,
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 9 januari 2003,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1. Verwijzend naar bij dagvaarding overgelegde stukken voert D. aan
dat hij op 20 juli 2000 een klacht heeft ingediend bij
de Nationale Ombudsman te Den Haag welke klacht was gericht tegen
een van UWV ontvangen mededeling inhoudende, dat klachten van D.
voortaan niet meer automatisch inhoudelijk behandeld zouden worden.
In zijn rapport van 10 oktober 2001 heeft de Ombudsman de klacht van
D. voor wat betreft de hierboven van UWV afkomstige mededeling
gegrond verklaard.
Nu de klacht van D. deels gegrond is verklaard kan er, aldus D.,
van worden uitgegaan dat sprake is van onrechtmatig handelen van
de zijde van UWV zodat laatstgenoemde gehouden is tot vergoeding
van schade die D. dientengevolge heeft geleden. Deze schade bestaat
volgens D. uit de kosten van zijn advocaat en hij vordert dan ook
veroordeling van UWV tot betaling van € 2.369,90 met
nevenvorderingen als in de dagvaarding omschreven.
UWV heeft de vordering bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan.
Het verweer van UWV komt erop neer dat het enkele feit dat
een klacht gegrond wordt bevonden niet automatisch met zich meebrengt
dat aan haar kant sprake was van onrechtmatig handelen als gevolg
waarvan D. schade heeft geleden tot vergoeding waarvan UWV nu gehouden
zou zijn. Volgens UWV dient een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand
te voldoen aan twee voorwaarden, te weten het moet redelijk zijn
om deskundige bijstand in te roepen, en de terzake gemaakte kosten
moeten redelijk zijn. In het onderhavige geval is aan beide voorwaarden
niet voldaan, aldus UWV.
Bij repliek heeft D. nader gesteld dat het door UWV ingenomen standpunt
dat klachten van D. niet meer in behandeling zouden worden genomen onjuist is,
welke visie door de Nationale Ombudsman is gehonoreerd; dat betekent dat sprake
is van onrechtmatig handelen zodat de kosten van juridische hulp en bijstand
dienen te worden vergoed nu die kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidseis:
het onderwerp waar de klacht betrekking op had is juridisch van aard en D.
was niet in staat om de procedure bij de Ombudsman zelf te voeren; de door
de raadsman opgegeven tijdsbesteding van ruim 11 uur is eveneens redelijk
te achten.
UWV, tenslotte, heeft bij dupliek bij haar verweer volhard, en daarbij benadrukt
dat hier aansluiting gezocht moet worden bij jurisprudentie aangaande vergoeding
van kosten bij het voeren van een tuchtrechtelijke procedure; aansluiting bij
het tuchtrecht ligt temeer voor de hand nu het hier ging om een antwoord op
de vraag of de aangeklaagde redelijk en bekwaam heeft gehandeld; het ging niet om
de vaststelling van aansprakelijkheid.
Volgens UWV betreft de procedure bij de Ombudsman een laagdrempelige procedure
die door een ieder makkelijk begonnen en voortgezet kan worden en die
geen bijzondere juridische of andere deskundigheid vereist. Dit geldt temeer,
aldus UWV, voor D. die in het verleden heeft aangetoond klachten op zakelijke,
consistente en vasthoudende wijze onder haar aandacht te brengen.
2. De kantonrechter kan D. in diens vordering niet volgen. Diens uitgangspunt immers,
dat sprake is van onrechtmatig handelen omdat de klacht gegrond is verklaard,
is onjuist. Van onrechtmatigheid zijdens UWV is eerst sprake indien D. door toedoen
van UWV schade lijdt die in redelijkheid niet voor zijn rekening behoort te blijven.
In het onderhavige geval echter heeft UWV D. geen schade berokkend, maar heeft zij hem
aanleiding gegeven tot ergernis en opwinding; dergelijke zaken behoren tot
de ongemakken van het dagelijks leven.
De Ombudsman heeft vastgesteld dat UWV haar mededeling, inhoudende dat op klachten
van D. voortaan niet meer automatisch zou worden gereageerd, op een onjuist moment
heeft gedaan: de brief van D. die aanleiding was tot die mededeling behelsde
een klacht die door UWV gegrond werd bevonden en voor het overige een vraag.
3. Nu er geen sprake is van door UWV veroorzaakte schade tot vergoeding
waarvan zij jegens D. gehouden is resteert de vraag of laatstgenoemde zich in
de procedure bij de Ombudsman in redelijkheid van een rechtsgeleerd raadsman
kon bedienen, tot vergoeding van welke kosten UWV dan gehouden zou zijn, nu zij
in het ongelijk werd gesteld.
Met UWV is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige geval
die vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Zoals door UWV met juistheid
is opgemerkt wordt de procedure bij de Nationale Ombudsman gekenmerkt
door laagdrempeligheid en kan in beginsel iedereen
-dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling- een klacht bij de Ombudsman zelf indienen.
Waarom D. dat in het onderhavige geval niet zou kunnen heeft hij niet
nader toegelicht; de opvatting van D. dat de procedure bij de Ombudsman
bij uitstek juridisch van aard was deelt de kantonrechter niet.
Uit de overgelegde stukken is duidelijk dat D. uitstekend in staat is om
klachten zelf te verwoorden en daarover te corresponderen.
Ten overvloede merkt de kantonrechter tenslotte nog op dat, zelfs al waren het
voorgaande anders, bedacht moet worden dat nu D. in de klachtprocedure
tegen UWV gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld een compensatie van kosten
bepaald niet denkbeeldig was geweest, in het geval een kostenveroordeling aan de
orde zou zijn.
D. dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden
veroordeeld.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt D. in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van UWV
en tot op heden begroot op € 450,- wegens salaris van de gemachtigde van UWV;
Dit vonnis is gewezen door mr. ###, kantonrechter, en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van 1 september 2003 in tegenwoordigheid van
de griffier.
De rechter schrijft: "Waarom D. dat in het onderhavige geval niet zou kunnen heeft
hij niet nader toegelicht". Terwijl ik anderhalve week bezig ben geweest om
mijn brief van 13 maart 2003
te schrijven, waarin ik dat heb opgesomd.
Tegen de bovenstaande beslissing kan niet in beroep worden gegaan.
Het is wel mogelijk om in cassatie te gaan, maar volgens mijn
advocaat is daar een speciale cassatie-advocaat voor nodig, en
de kosten daarvan zouden zo'n 10.000 tot 15.000 euro zijn,
dus dat heb ik niet gedaan.
Later vernam ik, dat het ook mogelijk moet zijn om zelf
(dus zonder advocaat) in cassatie te gaan. Als ik dat had
geweten, had ik dat zeker gedaan. Maar helaas was het
daarvoor toen te laat.
UWV
AMSTERDAM
De weledelgestrenge heer Mr. P.
AANTEKENEN
Datum 14 januari 2004
Van mr. B.
Ons kenmerk ajz/ BR/42839
Bijlage(n) 1
Onderwerp UWV/D.
Geachte heer P.,
In de hierboven kort aangeduide zaak heeft
de rechtbank M., sector kanton bij uitspraak van 1 september 2003
(in kopie hierbij) uw cliënt veroordeeld tot betaling van
de proceskosten ad € 450,--.
Wij verzoeken u te bevorderen dat uw cliënt
tot betaling van genoemd bedrag overgaat door
storting op of overschrijving naar postbankrekeningnummer ###
ten name van UWV te Amsterdam, onder vermelding van: AJZ/Br 42839.
Bij gebreke van betaling binnen 3 weken na dagtekening
van deze brief wordt aanspraak
gemaakt op vergoeding van de wettelijke rente over genoemd bedrag:
daarnaast dient uw
cliënt er rekening mee te houden dat executiemaatregelen
kunnen worden getroffen.
Wij vertrouwen evenwel dat het niet zover zal behoeven te komen
en verblijven, in afwachting van de betaling,
hoogachtend
algemeen juridische zaken
En dat bedrag van 450 euro heb ik toen overgemaakt.
Laatste wijziging van deze bladzijde: juni 2004