Briefwisseling met psychiater E2.
1998
Aan: P.
t.a.v. sector directeur "I.",
dr. E2., psychiater
8 december 1998
bijlagen:
- uw rapportage d.d. 26 oktober 1994
- getuigschrift T.
- getuigschrift van R.
- getuigschrift B.
Geachte dr. E2.,
In 1994 ben ik door u onderzocht in verband met een beroepszaak
tegen het G.. De rapportage die toen door u is opgesteld bevat
een aantal dingen, die aanleiding tot de volgende opmerkingen:
Op bladzijde 5 schrijft u, dat toen betrokkene wat meer loskwam
van thuis, hij een depressief beeld ontwikkelde, en zich via
het geloof regressief weer in het oude gezin heeft genesteld.
Dat is in tegenspraak met wat ik heb verteld, en ook in tegenspraak
met het rapport zelf.
Op bladzijde 3 schrijft u, dat ik op de HTS me steeds meer van
mijn ouders terug trok, en dat ik toen bij mijn zus ben gaan
wonen. U schrijft dat er na 5 maanden er weer gesprekken met
mijn ouders kwamen.
Ik heb u echter verteld dat ik in de put kwam, me tegen mijn
ouders ging afzetten, en op onplezierige wijze met mijn ouders
gebroken heb. Ook heb ik verteld dat na 3 maanden het weer goed
kwam tussen mijn ouders en mij. Ik heb echter niet verteld dat
ik toen weer bij mijn ouders ging wonen (en dat is ook niet
gebeurd).
Op bladzijde 5 schrijft u dat betrokkene in zijn psychoseksuele
en psychosociale funktioneren niet verder is gekomen dan dat
(autonomiefase rond het 2e - 3e levensjaar) in feite. Op bladzijde
6 schrijft u dat werk en sociaal verkeer voor betrokkene een
een bron van stress vormen.
Met die stellingen geeft u aan dat die dingen zijn aangetoond.
U baseert zich daarbij echter alleen op het twee uur durende
gesprek, en ik heb daarvoor geen testen gedaan of iets dergelijks.
Ook is het in tegenspraak met eerdere uitgebreide psychische
onderzoeken en persoonlijkstesten. Ook de bijgevoegde getuigschriften
van vorige werkgevers geven geen bevestiging van wat u heeft
vastgesteld.
Op bladzijde 5 schrijft u dat de ontwikkeling naar normaal zelfstandig
wonen, werken en het vinden van een levenspartner duidelijk
gestagneerd is.
Ten tijde van het gesprek woonde en werkte ik echter al 6 jaar
zelfstandig, wat ook duidelijk uit voorgaande bladzijden van
uw rapport blijkt.
In het rapport beschrijft u mij als iemand waarmee nauwelijks
kontakt te maken is, iemand die in feite in zijn psychoseksuele
en psychosociale funktioneren niet verder is gekomen dan het
2e - 3e levensjaar, en iemand met een uitermate rigide leefpatroon.
Toch bent u van mening dat zo iemand 6 uur per dag als programmeur
in een team kan werken aan meetapparatuur voor de petro-chemische
industrie. Volgens mij is dat niet met elkaar te verenigen.
Zou u de bijgevoegde rapportage willen doornemen, met inachtneming
van bovenstaande opmerkingen? Met belangstelling zie ik uw reactie
tegemoet. De kosten mag u vanzelfsprekend in rekening brengen.
P.S. : Het adres wat genoemd is in het rapport is mijn vorige
adres, in 1997 ben ik verhuisd.
Met vriendelijke groet,
D.
Er kwam geen reactie op mijn brief, dus dan maar aangetekend.
Aan: P.
t.a.v. sector directeur "I.",
dr. E2., psychiater
(aangetekend)
1 februari 1999
bijlagen: mijn brief van 8 december 1998, met de daarbij behorende
bijlagen.
Geachte dr. E2.,
Op mijn brief van 8 december 1998 heb ik geen reactie ontvangen.
Daarom stuur ik u hierbij opnieuw de brief van 8 december 1998,
met het verzoek om die documenten te bekijken. Indien u uw reactie
al naar mij verstuurd heeft, wil ik u vragen om dat nog eens
naar mij te verzenden, want ik heb niets ontvangen.
Met vriendelijke groet,
D.
Op 8 februari belde de psychiater mij op. In dat
telefoongesprek heb ik
geprobeerd te vertellen dat het rapport een
onmogelijk rapport is.
Van het gesprek heb ik een
verslag gemaakt.
De psychiater laat stuurt mij een brief:
Aan: de heer D.
11-2-'99
Geachte heer D.,
Begin februari ontving ik uw aangetekende brief waarin U mij
verzocht commentaar te geven op een
aantal inhoudelijke vragen van uw kant over mijn rapportage
over U aan de Raad van Beroep dd 26-11-'94. Aangezien de
achtergrond van uw vragen mij niet duidelijk
was heb ik U daarover telefonisch
benaderd op 8 februari jl. Mij werd toen wel duidelijk dat er
naast inhoudsvragen - waarover kennelijk
op dit moment ook een procedure loopt bij de Centrale Raad van
Beroep -vooral ook betrekkingsvragen leven, U neemt mij de wijze
waarop ik U in dit rapport heb
weergegeven zeer kwalijk en U meent
dat ik mijn rappart niet naar eer en geweten, eerder zelf met
agressie naar U, heb opgesteld.
Na een uitvoerige discussie hierover kwamen wij overeen dat
ik mijn reactie op uw brief en ons
telefoongesprek voor U op papier zou zetten en dat U mij daarna
zou laten weten of U al dan niet
besloten hebt om mij via het medisch tuchtcollege aan te klagen.
Allereerst wil ik U laten weten dat ik mij zeer goed kan voorstellen
dat U het erg moeilijk hebt
gevonden om mijn rapportage te lezen. Het is zeker confronterend
voor U geweest. Ik heb begrepen
van U dat U het kantakt met mij ten tijde van het onderzoek juist
goed hebt gevonden en dan is mijn
oordeel dat ik dat anders heb ingeschat nog eens extra moeilijk.
Wanneer ik het rapport nog eens goed doorlees dan zou ik nu
de constatering dat U psychodynamisch gezien bent blijven steken
in de autonamiefase van de
leeftijd tussen 2 en 4 jaar er niet meer
in zetten. De reden daarvoor is dat de feitelijke beschrijving
van wat er aan de hand is op zich genoeg
is voor de onderbouwing van mijn eindoordeel en dat zo'n constatering
onnodig kwetsend kan overkomen: hetgeen bij U duidelijk is gebeurd.
Ik betreur dit achteraf en kan op dit moment niet veel anders
doen dan U dit meedelen.
Wanneer U stelt dat ik niet naar eer en geweten heb gehandeld
en vooropgezet agressief naar U ben
geweest dan komt dat beslist niet overeen met mijn intenties.
Dat U het zo beleeft is iets anders en
ook daar kan ik op dit moment niet veel aan doen.
Over de inhoudelijke vragen kan ik nog het volgende zeggen:
- in mijn rapport staat niet dat U weer bij uw ouders bent gaan
wonen
- dat sociaal verkeer voor U op het moment van onderzoek een
belasting vormde heeft U expliciet aan
mij vertelt op de wijze waarop ik dat weergeef. Je kunt je afvragen
of het daarmee ook is aangetoond.
De voorgeschiedenis tendeert ook in die richting en ik vond
dat voldoende om een conclusie te
trekken.
- de positieve getuigschriften dateren van voor 1990 , zijnde
hetjaar waarin U aangaf dat de specifieke klachten gingen
optreden ( aanvang speciele anamnese). Verder
zijn getuigschriften op zich ook
niet echt bewijzend, al is het maar dat die niet voor een onderzoeksdoel
zijn geschreven.
- een rigide leefpatroon is op zich geen contraindicatie voor
uw beroep als programmeur. Dat het
werken in teamverband extra energie kost binnen de beschreven
problematiek mag wel duidelijk
zijn. Waarom ik de overgang van 4 naar 6 uur werk toch mogelijk
achtte heb ik in mijn rapportage
nader uiteengezet.
In de hoop dat ik hiermee aan uw verzoek heb voldaan, verblijf ik
hoogachtend
E2.
psychiater
De psychiater werkt bij een Ziekenhuis, ik heb daarom een
vraag aan klachtencommissie
van dat ziekenhuis gesteld, hoe ik een klacht kan indienen.
Ik stuur een brief aan de psychiater:
Aan: E4.
t.a.v. sector directeur "I.",
dr. E2., psychiater
4 maart 1999
bijlage: bespreking (mijn eigen 'bespreking' van uw rapport),
d.d. 12 februari 1999
Geachte dr. E2.,
Naar aanleiding van uw brief, d.d. 11 februari 1999, heb ik
toch nog een aantal opmerkingen.
Naar mijn mening overdrijft u in uw brief, omdat u aangeeft
dat ik zou hebben gesteld, dat u vooropgezet agressief naar
mij bent geweest. In het 25 minuten durende telefoongesprek
van 8 februari 1999, heb ik o.a. gezegd: "Ik denk dat u gewoon
uit uw slof geschoten bent met dat rapport", en "Ik denk echt
dat u zich kwaad gemaakt heeft indertijd". Volgens mij heb ik
daarmee niet gesteld dat u vooropgezet agressief naar mij bent
geweest. De uitspraken die ik wel gedaan heb, neem ik terug.
Het was een poging van mij, om te proberen een verklaring te
vinden waarom u zo'n rapport geschreven heeft, en dat was verkeerd
van mij. Ook ben ik bereid te accepteren dat u uw rapport wel
naar eer en geweten heeft geschreven.
Wat betreft uw opmerkingen over mijn inhoudelijke vragen, wil
ik het volgende kwijt:
In uw rapport staat niet dat ik bij mijn ouders ben gaan wonen,
maar op blz. 5 van uw rapport schrijft u wel "...en heeft zich
via het geloof regressief weer in het oude gezin genesteld",
en ook "...maar de ontwikkeling naar normaal zelfstandig wonen,
werken en het vinden van een levenspartner is duidelijk gestagneerd".
U geeft daarmee aan, dat ik geen volwassen zelfstandigheid zou
hebben. Wat ik in het gesprek heb verteld is van een geheel
andere orde. Ik heb verteld, dat het weer goed kwam tussen mijn
ouders en mij, en dat ik zelfstandig woonde en werkte. Pas toen
mijn gezondheidsklachten zodanig werden, dat (50%) werken een
probleem werd, heb ik hulp van familie gehad voor mijn huishouden.
Naar mijn mening heeft u met enkele gegevens een conclusie getrokken,
die buiten de realiteit staat.
In uw brief schrijft u dat ik u expliciet heb verteld, dat sociaal
verkeer een belasting vormde. In het gesprek in 1994 heb ik
duidelijk gemaakt dat ik probeerde mijn werk vol te houden,
en daar veel dingen voor opgaf (zelfs een flink deel van mijn
sociale contacten). Wanneer u echter in uw rapport schrijft
dat werk en sociaal verkeer een bron van stress vormen, dan
is dat een conclusie, die de niet weergeeft wat ik heb verteld.
Dat de voorgeschiedenis in die richting tendeert, is niet juist,
omdat de tendens die u in uw rapport beschrijft, voornamelijk
bestaat uit feitelijke onjuiste dingen, die later in uw rapport
ook nog eens overdreven worden.
Niet alle getuigschriften dateren van voor 1990, maar wel van
voor 1992. Volgens u had ik toen al een psychosociale en psychoseksuele
ontwikkeling van een 2 à 3 jarig kind. Dat betekent wel,
dat volgens uw theorie die getuigschriften, die u in uw brief
positief noemt, zijn geschreven over iemand die emotioneel nog
een 2 à 3 jarig kind is.
Ik heb niet aangevoerd, dat een rigide leefpatroon een contra-indicatie
voor 6 uur werken zou zijn. Maar in het geheel bezien (de opsomming
staat in mijn brief, d.d. 8 december 1998, blz. 2, bovenste
alinea) ontstaat er een merkwaardig tegenstelling, indien de
consequenties van uw conclusies praktisch gemaakt worden.
Tot mijn spijt maak ik uit uw brief op, dat u geen dingen uit
uw rapport herroept, en dat u sommige conclusies zelfs nog eens
bevestigt. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe en wanneer
ik een klacht in zal dienen, zodat u de mogelijkheid heeft om
te reageren op deze brief en de 'bespreking', mocht u daardoor
aanleiding zien om van mening te veranderen.
Met vriendelijke groet,
D.
Geachte heer D.,
Uw brief dd 4-3'99 heb ik in goede orde ontvangen.
Het is prettig van U te vernemen dat U anders bent gaan aankijken
tegen de intenties waarmee ik uw onderzoek heb verricht.
Kennelijk zit U de notitie omtrent onwikkelingsfixaties op 2-3
jarige leeftijd nog steeds dwars, ondanks mijn opmerkingen hierover
in mijn vorig schrijven.
Als slot hierover wil ik U nog zeggen dat een emotionele ontwikkelingsfixatie
altijd deelaspecten van de gehele persoon betreft en dat hieruit
niet de conclusie getrokken moet en kan worden dat de persoon
als geheel in het huidige functioneren overeenkomt met een kind
van 2-3 jarige leeftijd. Ik kan me voorstellen dat U dit onderscheid
niet weet en dus ook niet gemaakt hebt.
Al mijn verdere inhoudelijke conclusies vloeien rechtstreeks
voort uit wat U mij naar mijn waarneming letterlijk heeft
gezegd. Van overdrijving is mijns inziens geen sprake.
Ik wijs U erop dat er een beroepsmogelijkheid bestaat bij het
Centraal College, waarbij een andere psychiater wordt aangewezen
uit hun midden die de hele situatie inhoudelijk opnieuw zal
bekijken. Wellicht dat die op grond van nieuwe informatie van
U tot een ander oordeel kan komen.
Ik hoop dat U er nu begrip voor heeft dat ik hiermee de correspondentie
met U afsluit.
Ik wens U verder alle goeds voor de toekomst.
Hoogachtend,
E2., psychiater
22-3-'99
De psychiater blijft achter zijn rapport staan, dus heb ik een
klacht bij het Medisch Tuchtcollege
ingediend.
Laatste wijziging van deze bladzijde: december 2009