Uitspraak

2001

Hier volgt de uitspraak van De Nationale Ombudsman:

thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail thumbnail
de nationale ombudsman

Openbaar rapport

rapportnummer: 2001/###
datum: 10 0KT. 2001

Verzoekschrift van
de heer D. te ###, deels ingediend door de heer mr. P., advocaat te ###

met een klacht over een gedraging van
G., kantoor G..

Bestuursorgaan:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen te A..

KLACHT

Verzoeker klaagt erover dat G. kantoor G.:
1. in haar reactie van 31 maart 2000 op zijn brieven van 26 februari 2000 en 25 maart 2000, niet is ingegaan op de daarin verwoorde klacht dat pas bij brief van 16 november 1999 was voldaan aan de verzoeken die zowel verzoeker als zijn advocaat sinds 6 juli 1999 tot laatstelijk 8 oktober 1999 hadden gedaan om toezending van kopieën van verzoekers dossier en van medische kaarten. Verzoeker stelt dat hierdoor de rechtsgang is belemmerd, nu er op 17 november 1999 een zitting van de Centrale Raad van Beroep was in het kader van een door verzoeker aangespannen beroepsprocedure, waarop hij zich door de late toezending van de gevraagde stukken onvoldoende heeft kunnen voorbereiden;
2. in haar reactie van 14 juli 2000 op zijn brief van 20 mei 2000 heeft meegedeeld dat voortaan niet automatisch een inhoudelijk onderzoek zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht.
Verzoeker stelt dat het feit dat hij herhaaldelijk klachten heeft ingediend, is te wijten aan de onzorgvuldige handelwijze van het G. en dat dit hemzelf niet valt te verwijten.
BEOORDELING

I. Inleiding

1. Verzoeker ontvangt sedert 23 maart 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke vanaf 1 oktober 1993 is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Sedert een nieuwe ziekmelding in 1997 is verzoeker verwikkeld (geweest) in verschillende bezwaar- en beroepszaken met G., vestiging G. (hierna: het G.), in verband met zijn (gestelde) toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Op 21 juli 1999 zond verzoeker een brief aan het G. waarin hij aangaf gebruik te willen maken van het inzagerecht en kopieën te willen ontvangen van de handgeschreven medische kaarten. Na een rappelbrief gezonden te hebben, kreeg hij op 13 september 1999 een brief van een stafverzekeringsarts van het G. met als bijlagen kopieën van twee handgeschreven rapportages uit het medisch dossier.
Op 8 oktober 1999 zond verzoeker een nieuwe brief naar het G., waarin hij onder meer nogmaals verzocht om toezending van kopieën van de originele handgeschreven medische kaarten én ( onder verwijzing naar een brief van zijn advocaat van 6 juli 1999} om toezending van de complete dossiers aan zijn advocaat.
De stafverzekeringsarts van het G. stuurde met haar brief van 16 november 1999 kopieën van de medische kaarten en het complete medische en claimdossier mee.
Verzoeker reageerde naar aanleiding hiervan met zijn brief van 28 december 1999: de dossiers zouden incompleet zijn en de chronologie binnen die dossiers zou niet juist zijn.
De stafverzekeringsarts van het G. beantwoordde deze brief op 17 januari 2000. Zij gaf daarin aan dat verzoeker wel een volledig dossier toegezonden had gekregen en dat hij bij twijfel altijd het volledige dossier nog eens kon komen inzien. Verder ging de stafverzekeringsarts in op een aantal verzoeken van verzoeker om correcties.

2. Deze brief van het G. was voor verzoeker aanleiding om op 26 februari 2000 een klacht bij het G. in te dienen. Hij klaagde in die brief over het traineren van de inzage en de weigering om correcties in zijn dossier uit te voeren. Op 31 maart 2000 zond het G. verzoeker een antwoord op zijn klachtbrief: één correctie werd uitgevoerd, een andere correctie niet omdat die betrekking had op een rapportage van een verzekeringsarts uit 1997, welke zijn gemachtigde in 1997 in het kader van een beroepsprocedure was toegezonden en de gedraging daarmee langer dan één jaar voor de indiening van de klacht had plaatsgevonden. In de klachtenregeling van het G. is bepaald dat dergelijke klachten niet in behandeling worden genomen. Deze reactie van het G. was voor verzoeker aanleiding om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Deze klacht bestaat uit twee onderdelen.

II. Ten aanzien van het (niet ingaan op verzoekers klacht over het) belemmeren van de rechtsgang in verband met het daags voor een zitting van de Centrale Raad van Beroep toezenden van kopieën van de medische kaarten en het dossier van verzoeker

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het G. in zijn reactie van 31 maart 2000 op zijn brieven van 26 februari 2000 en 25 maart 2000, niet is ingegaan op de daarin verwoorde klacht dat pas bij brief van 16 november 1999 was voldaan aan de verzoeken die zowel verzoeker als zijn advocaat sinds 6 juli 1999 tot Iaatstelijk 8 oktober 1999 hadden gedaan om toezending van kopieën van verzoekers dossier en van medische kaarten. Verzoeker stelt dat hierdoor de rechtsgang is belemmerd, nu er op 17 november 1999 een zitting van de Centrale Raad van Beroep was in het kader van een door verzoeker aangespannen beroepsprocedure, waarop hij zich door de late toezending van de gevraagde stukken onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.

2. Wat betreft het niet reageren door het G. in de brief van 31 maart 2000 op verzoekers klacht op dit punt, is het volgende van belang. Verzoeker gaf in de aanhef van zijn klachtbrief van 26 februari 2000 aan dat hij een klacht indiende betreffende het traineren van inzage en het weigeren van correctie. Hij voegde daar aan toe dat zijn bedoeling van de klacht was om een correctie te laten uitvoeren. Op het punt van het traineren van inzage wees hij onder meer op de late toezending van het dossier (bij brief van 16 november 1999) en gaf hij aan dat hij daardoor een door hem geconstateerde fout in een medische kaart niet meer bij de Centrale Raad van Beroep had kunnen aanvoeren.
Verzoeker wilde dat het G. de medische kaart corrigeerde.
Het G. gaf in reactie op deze klacht aan dat het de desbetreffende medische kaart uit verzoekers dossier zou verwijderen. Aangezien het om de overgetypte versie ging van een oorspronkelijk handgeschreven kaart was de fout daarmee gecorrigeerd. Hetgeen verzoeker met zijn klacht beoogde (het laten uitvoeren van een correctie) was daarmee bereikt. Gelet op de specifieke door verzoeker aangegeven bedoeling van zijn klacht is het niet onjuist dat het G. in zijn brief van 31 maart 2000 niet is ingegaan op het door verzoeker gestelde ten aanzien van de late toezending van het dossier.

3. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een belemmering van de rechtsgang dient eerst de procedure bij de Centrale Raad van Beroep inzake het toezenden van stukken tegen het licht gehouden te worden. In artikel 6: 17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, zie ACHTERGROND onder 1.) is opgenomen dat indien iemand zich in de beroepsprocedure Iaat vertegenwoordigen het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval naar de gemachtigde zendt. Deze bepaling is op grond van artikel 6:24 van de Awb van overeenkomstige toepassing bij de hoger beroepsprocedure.
Hoofstuk 8 van de Awb is op grond van het gestelde in artikel 21 van de Beroepswet (zie ACHTERGROND onder 2.) van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Het bestuursorgaan zendt op grond van het gestelde in artikel 8:42 van de Awb alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de Centrale Raad van Beroep binnen vier weken na de dag van verzending van het hoger beroepschrift aan het bestuursorgaan.
Vervolgens zendt de griffier van de Centrale Raad van Beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen (zie artikel 8:39 Awb). De Centrale Raad van Beroep kan partijen en anderen verzoeken schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden (zie artikel 8:45 Awb ). Indien het bestuursorgaan heeft nagelaten om tijdig de door de Centrale Raad van Beroep gevraagde stukken in te dienen, kan de Centrale Raad van Beroep daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen (zie artikel 8:31 Awb). Tot tien dagen voor de zitting van de Centrale Raad van Beroep kunnen partijen op grond van artikel 8:58 van de Awb stukken indienen. Op grond van artikel 8:64 van de Awb kan de Centrale Raad van Beroep het onderzoek ter zitting schorsen en als de Centrale Raad van Beroep van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan hij op grond van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropenen. Naar op grond van de jurisprudentie moet worden aangenomen kan ook om schorsing worden verzocht.

4. Het G. heeft aangegeven dat verzoeker tijdig alle voor de rechtszaak relevante stukken via de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep heeft ontvangen. Verzoeker wilde echter meer stukken hebben en verzocht daartoe op 21 juli 1999 om toezending van kopieën van de handgeschreven medische kaarten. Als reactie kreeg hij van het G. kopieën van twee handgeschreven rapportages uit het medisch dossier. Op 8 oktober 1999 richtte hij opnieuween verzoek aan het G. om toezending van kopieën van de handgeschreven medische kaarten én, onder verwijzing naar de begeleidende brief van zijn gemachtigde bij het bezwaarschrift van 6 juli 1999, tevens om een kopie van zijn volledige dossier. Met het schrijven van de stafverzekeringsarts van 16 november 1999 werden de gevraagde stukken meegezonden. Aangezien dit toezenden één dag voor de zitting bij de Centrale Raad van Beroep geschiedde, konden de stukken verzoeker niet meer tijdig voor de zitting bereiken. Verzoeker stelt dat hierdoor de rechtsgang bij de hoger beroepsprocedure is belemmerd.

5. De Nationale ombudsman deelt die mening niet. Immers alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren verzoeker (of zijn gemachtigde) al toegezonden door de griffie van de rechtbank respectievelijk van de Centrale Raad van Beroep, Verzoeker was van mening dat er meer relevante stukken waren en richtte daarom zijn verzoeken tot het G.. Toen hij die stukken vóór de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 17 november 1999 nog niet had (of net wel had ontvangen maar nog niet had kunnen bestuderen), had hij dat via zijn gemachtigde bij de Centrale Raad van Beroep kunnen melden met het verzoek om de zitting te schorsen (zie artikel 8:64, eerste lid, Awb).
Daarnaast had verzoeker gebruikmakend van zijn inzagerecht ook zelf vóór de zitting bij de Centrale Raad van Beroep de verschillende dossiers bij het G. kunnen inzien om te kijken of er bij het toezenden van de stukken relevante stukken over het hoofd waren gezien. Het G. deelde mee - en door verzoeker is niet weersproken - dat de stafverzekeringsarts tijdens het telefoongesprek van 27 september 1999 aan verzoeker had voorgesteld dat deze zijn dossiers zou komen inzien zodat hij zou kunnen aangeven van welke stukken hij nog kopieën wilde hebben. Verzoeker heeft dit echter geweigerd.
Nu niet blijkt dat (gemachtigde van) verzoeker de Centrale Raad van Beroep verzocht heeft de zitting te schorsen en verzoeker ook niet de betreffende dossiers heeft nagekeken, kan niet gesteld worden dat het G. de rechtsgang bij de Centrale Raad van Beroep heeft belemmerd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de mededeling van G. in zijn brief van 14 juli 2000 aan verzoeker dat voortaan niet meer automatisch een inhoudelijk onderzoek zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht

1. Met de brief van 14 juli 2000 reageerde het G. op de brieven van verzoeker van 23 juni 2000 en 30 juni 2000. In de eerstgenoemde brief van verzoeker klaagt hij erover dat het G. nog geen beslissing heeft genomen op zijn ziekmelding van 5 maart 1997. In de tweede brief van verzoeker vraagt hij het G. om een bepaalde medische term aan hem te verduidelijken. De antwoordbrief van het G. heeft een tweeledig karakter: in één regel wordt aangegeven dat de klacht van 23 juni 2000 terecht was, uitvoeriger schrijft het G. naar aanleiding van de brief van 30 juni 2000 dat verzoeker daar geen nadere reactie op zalontvangen en dat verzoeker zijn vragen over de betekenis van allerlei .
medische termen beter elders kan stellen. In de toelichting brengt het G. naar voren dat er het afgelopen jaar veel energie en aandacht aan de beantwoording van verzoekers klachtbrieven is besteed en dat er voortaan gelet op de aard van deze klachten niet meer automatisch een inhoudelijke behandeling van de klachten zal worden gestart. Klachten die slechts procedureel dan wel formeel van aard zijn en geen inhoudelijke betekenis hebben, worden niet meer behandeld. Later in de toelichting naar de Nationale ombudsman toe, stelt het G. dat het dan vooral gaat om de combinatie formeel en procedureel en zonder inhoudelijke betekenis. Dat laatste begrip omschrijft het G. als dat iemand een klacht indient om maar klachten in te kunnen dienen, blijft schrijven om zijn gelijk te krijgen terwijl er inhoudelijk niets wezenlijks toegevoegd wordt aan de oorspronkelijke brief.

2. De Nationale ombudsman acht de brief van het G. van 14 juli 2000 als reactie op de brieven van verzoeker van 23 juni 2000 en 30 juni 2000 niet juist. De eerste brief van verzoeker was een klacht die door het G. terecht wordt geacht, in dat geval bestaat er geen enkele reden om richting verzoeker aan te geven dat zijn klachten voortaan niet meer automatisch inhoudelijk behandeld gaan worden. De tweede brief van verzoeker was geen klachtbrief maar een brief waarin hij het G. een vraag stelde. Bij deze brief was de reactie zoals die door het G. in de brief van 14 juli 2000 is gegeven ook niet op zijn plaats. Als het G. de brief van verzoeker van 30 juni 2000 niet had willen beantwoorden, had het G. hem dat ook in een gewone brief kunnen meedelen, eventueel onder verwijzing naar elders.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

CONCLUSIE

De klacht over de onderzochte gedraging van G., kantoor G., die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te A., is wat betreft het niet reageren op het gestelde in verzoekers brief van 26 februari 2000 ten aanzien van de late toezending van de stukken aan verzoeker en wat betreft het belemmeren van de rechtsgang in verband met het daags voor een zitting van de Centrale Raad van Beroep toezenden van kopieën van de medische kaarten en het dossier van verzoeker niet gegrond. Wat betreft de mededeling van G. in zijn brief van 14 juli 2000 aan verzoeker dat voortaan niet meer automatisch een inhoudelijk onderzoek zal worden gestart naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht is de klacht gegrond.

DE NATIONALE OMBUDSMAN,
mr. ###


Mijn klacht is dus gedeeltelijk gegrond verklaard.
Het verhalen van kosten op de tegenpartij ging niet zomaar.

Laatste wijziging van deze bladzijde: december 2001